| |
| |
| |
Shuji Terayama
Een hoofdstuk over de hel
Shuji Terayama werd in 1936 geboren in het uiterste noorden van het grootste eiland van Japan: de provincie Aomori. Sedert zijn jongensjaren maakt hij korte gedichten die het nostalgisch sentiment van de lezers bespelen. Behalve dichter is hij een talentvol toneelschrijver en prozatst.
Hij is voorzitter van Tenjo Sajiki, een vooraanstaand eksperimentele toneelgroep. Zijn werkstukken werden verscheidene malen bekroond: De oude vrouw op de berg (Prix Italia), De door een hond bezeten vrouw (Mantaro Koebota Prijs 1964, één van de grootste literaire prijzen van Japan), Goede morgen, India (Japanese Art Festival Prize), Komeet Ikeya (Prix Italia 1966), Mandara (Japanese Art Festival Prize), De moeders (Grand Prix Documentaire, Filmfestival Venetilë 1967), De wolfsjongen (Prix Italia 1969).
Men noemt hem wel de Satan van Arcadia. In de inleiding van zijn derde gedichtenbundel, getiteld Doodgaan in Arcadia, zegt hij: ‘Er schuilt een zeker nut in, dat ik er over nadenk waar ik vandaan ben gekomen en waar ik naar toe wil. Misschien hou ik zo erg van mijn moedergrond dat ik haar bijna haat.’
Het begrip moedergrond Staat niet steeds voor de plaats waar je geboren bent. Zoals je van Thomas Mann kunt zeggen dat zijn moedergrond Venetie is, kun je van Shuji Terayama zeggen dat zijn moedergrond Arcadia is, of het gedicht van 31 lettergrepen, of de vervloeking.
Met haat en minachting geeft Terayama uitdrukking aan zijn gehechtheid aan en medelijden met zijn moedergrond: hij is hevig verbonden met die hel, waar geen Arcadia of paradijs valt te ontdekken. Maar moedig duikt hij de onverdraaglijke duisternis in, op zoek naar wat er niet te vinden is.
Zich in de hel bevindend maakt hij zijn schilderij: zijn geraffineerde en goddelijke zangen schildert hij met modder, bloed en zweet. Juist zijn akelig-griezelige taalgebruik is de bliksem die van zijn helle- | |
| |
schildering uitschiet naar de verlichte wereld. Men ziet hem zitten op de vlammende zetel van Satan, omringd door duivels en engelen. Een knappe en glimlachende Satan!
| |
| |
| |
Lied vijf (fragment)
I
‘Op de berg gaan spelen.’
Als je deze zin hoort zeggen door de pop van een buikspreker uit de Yatsuko-baai, betekent hij het wegmaken van een kindje.
In de mond en ook in de anus van het pasgeboren kindje stop je kurkdroog stro; je rolt het in een stromat en brengt het naar de verstikkingsdood.
Of in een sneeuwstorm draagt de moeder het pasgeboren kind naar een rotswand; het draagt geen amulet van de heilige Narita-berg; zij laat het kind doodvriezen.
Of drie dagen lang, dag en nacht, wordt het kind ondergedompeld in het drinkwater van de putemmer; het verdrinkt.
De moeders zetten hun leven voort, mager en arm, terwijl ze zich hoeden voor nieuwe gezinsleden.
Dit alles, terwijl het kind naar de berg wordt gebracht en begraven, en als aardkluit wordt vergoddelijkt op het familiealtaar.
Als ik er nu aan terugdenk, had ik eigenlijk nog vijf broertjes moeten hebben.
Zij werden allemaal naar de berg gebracht, zoals het hoorde tijdens het bewind van de grootvader van onze stamhouder.
Mijn moeder die vertrouwen in honden Steide, had nog een kind willen hebben.
Terwijl zij sliep, maakte de grootvader in het geheim het kindje dood.
Hij loog tegen haar, zeggend dat het kind goed verzorgd werd door iemand anders van de familie.
Met haar zwakke benen van na de bevalling ging ze de familie af, stuk voor stuk, een hele afstand: Waar is mijn kindje gebleven? vroeg ze dan.
Het is gaan spelen op de berg, was het antwoord tenslotte. Zij huilde schreeuwend.
Sarumata Sankichi van het snoepwinkeltje bracht haar thuis. Het bovenstaande is de direkte oorzaak van mijn moeders vertrouwen in de hondengod.
| |
| |
Aldus vertelt het orakel in de dorpskapel, wanneer Kubizawa Takeshi, de man van de medische jurisprudentie, en de oude Miuwemon, shamisenbouwer en kattenmoordenaar, het raadplegen.
Ik maakte een rol van mijn diploma van de middelbare school en staarde er door naar de donkere sterrenwolk van Andromeda, in de verte.
En ik noteerde voor mijn nog niet geschreven autobiografie dat ik een transparante mens was geworden die zich ijverig bezighield met het onderzoek van theorieen. En ik vertrok.
Als er in de hel een wet bestond, zouden de heiligen die lelijke meiden laten trouwen, niets te vertellen hebben.
Als de systematisering zelfs de planten of de bomen zou bereiken, zou ik nooit meer uit de hel van de Aomori-provincie kunnen ontvluchten naar de buitenwereld-als het pluis van een paardebloem-, zelfs niet als ik de deur van de ‘geschiedenis der wiskunde’ zou openen en naar buiten ging, en zelfs niet als ik de sleutel van de droomwereld zou omdraaien en mij in mijn futon verborg.
Ik zal mijzelf niet hypoeriet gedragen in dit dagboek van een langdurige en trachoom-achtige gevangenschap. Ik zal de wreedheid van een haai hebben.
Door mijn jeugdige vervloekingen zal ik een epidemie verspreiden. Diep in de kloven van het veld en bij de steile rotswand van de ouderdom zal ik mijn verrukkelijk lied over een kindermoordenaar voordragen, terwijl ik de bloedige watten van een hellemeid in mijn beide oren stop.
Eén volksliedje is genoeg voor één periode.
Het liedje is Tsugaru Yosare Bushi; het heeft de gevoelloosheid van een rots en de weerspiegeling van een woestgolvende hemel.
Het is de morfologische geschiedenis, die geschreven wordt door de moord op een rode onderrok.
Het is de sirene van de brandwacht-toren, woedend op het familieregister.
Kubizawa Takeshi, de man van de medische jurisprudentie in het dorp, stelt in zijn beste kamer exemplaren van allerlei soorten neuzen ten toon, om zijn dissertatie met de titel ‘Het onderzoek van misdadigers naar de vorm van de neus’ te voltooien. Hij herkent familiemoordenaars aan hun neus: allergische zieken en coryze-idioten.
Wat is de oorzaak van deze bijlvormige moordlust?
| |
| |
Hij bestudeert de relatie tussen kwakzalverij en middeleeuwse neusverhalen.
Zo is daar het omkeren van de vloermatten na een mysterieuze dood; het wordt behandeld in de Tokohu-versie van Suetsumu Hana. Hij verzamelt ijverig ‘gepickelde neuzen’ van Tsuguru. Er hangt bij hem thuis een gigantische neus aan het plafond; hij zet een trap in het neusgat en klimt naar binnen om er een paar dagen niet meer uit te komen.
Soms neemt hij eten naar het neusgat mee en ligt als een Robinson op het neuseiland, gevangen in een jungle van haartjes.
En schrijvend aan zijn artikel over ‘De ontwikkeling van de neusachtigen en het boerenkapitalisme’, viel hij af en toe flauw, vastge-plakt door het kleverige sap uit de neus.
Deze mijnheer Kubizawa begon het volgende artikel te schrijven, terwijl hij de uitgedroogde en noordelijke zon liet schijnen op een wereldbol van neusvuil-formaat.
‘Het noorden van de grens vertoont over de hele linie een akelige coryze-ontsteking.
Zelfs met de zeer geavanceerde medische technieken van Dr. Anamizu van het Juntendoo-ziekenhuis is het moeilijk om deze allergie, die sedert vijf eeuwen mijn voorouders teistert, te genezen. Bovendien is het moeilijk om alleen al een ontvluchtingsmogelijkheid in deze nostalgische duisternis te vinden: om eruit te komen.
Er zijn twee gaten.
Maar slechts een vraag is toegestaan in het menselijk leven.’
Zo luidt het.
| |
II
Ik ben een knecht van mijzelf.
Ik, een stomme ik.
Zo vloekte ik het knechten-sentiment dat leek op de punt van een hellebaard.
En ik ben in het verlaten Kanita-dorp bezig met het bestuderen en analyseren van mijn sexuele misdaden van voor mijn geboorte. Hier zit een parelhoen bij de rotswand onder de bewolkte hemel: marxisme voor mijzelf, sinds ik weet dat dromen een soort werk is. Op zekere nacht speelde mijn droom, d.w.z. die van de knecht, in het omgekeerde tijdperk.
Ik merkte dat mijn droom de fysiologie van Dr. Nudof vanaf de verkeerde kant aaide.
Dat was iets bijzonder onverwachts.
| |
| |
Daarom liet ik mijn knecht een verouderde neusklok halen om mij als Hooichi-zonder-neus te vermummen.
Soms droomde ik van een touw waarmee men nekken hangt.
Een dikgevlochten touw viel ongeveer tien centimeter vanaf de balk in de richting van mijn nek.
Toen ik in de droom opmat hoe lang het duurde voordat het touw tien centimeter gevallen was, bleek dat minder dan vijf seconden. Maar toen ik wakker werd, had ik in totaal twee dagen geslapen. De mensen beschuldigden en berispten mij om mijn luiheid.
Zodoende verborg ik mijn verbazing en viel opnieuw in de droom, terwijl ik snel op mijn horloge keek en telde: een, twee, drie, vier, vijf, - dan sprong ik weer uit bed.
Het was precies vijf seconden in de droom.
Maar toen ik wakker werd, was er al een week voorbijgegaan.
‘Omdat je zo lang sliep, waren we geschrokken’; zo Spraken zeven tempelknechten die naast mijn kussen zaten.
In het algemeen kan men in een droom een aantal ervaringen hebben die een längere tijd bestrijken dan de tijd van de klok. Mijn moeder ervoer iedere nacht zonder uitzondering de gehele periode vanaf de dag dat ze, op haar zevende, in het dorp aan de andere kant van de Vrees-berg een familie-altaar ging kopen, tot de ochtend van haar trouwen toen de kraai schreeuwde.
En als ze wakker werd, waren er slechts een paar seconden voorbijgegaan.
Zo vertelde ze het mij.
Maar ik twijfelde aan die paar seconden.
Als de zielsverhuizing een aantal lichtjaren sneller zou gaan dan de droom, zou je de wedergeboorte slechts ervaren als een toestand van stilstand.
En zelfs als je, uit verlangen naar een moeder, grote reizen zou ondernemen, zou je alleen maar ‘de haven van het niets’ bereiken.
In ieder geval ben ik in mijn droom altijd te laat.
De hersenvliezen en huidcellen die mijn knechten zijn, hebben als droomverwekker geheel en al hun functie verloren. En zelfs het door mij ontstoken vuur van dwaallichten, ter reflectie van de droom, gaat sissend uit terwijl het onvoldoende gebrand heeft. Het verontschuldigt zich slechts, onduidelijk en donker, door kleine bewegingen in de vlam.
O, de schaamte om in de droom te laat te zijn!
In de werkelijke wereld betekent te laat zijn dat de begrafenisstoet al voorbij de winterheuvel gaat, terwijl je zelf nog niet helemaal gestorven bent.
| |
| |
En terwijl je je duim tussen het hooi probeert te verbergen, kun je tenslotte alleen maar je duim in de zak van de winterjas stoppen: dat kost al een jaar.
Het wordt dan een veel te zielige leugen.
Tenslotte dacht ik dat ik een ton wilde worden en ging ik slapen...
om niet iedere nacht te dromen.
Daarom mag niemand tegen mij spreken als ik slaap.
Ik wil niet iemand anders meeslepen.
En zeker niet in de droom.
Vanuit mijn gescheurde mond - een superhete wintermeloen aan de voet van de rotswand - zal ik nooit laten ontsnappen de legendarische liedjes van vroeger en de pornografische gezangen over geslachtsziekten.
‘Net gedrag’ is mijn levensmotto.
En verscholen in de ton zal ik blijven leven, zelfs als ik aan epilepsie ging lijden.
Maar, zegt mijn knecht, er is één ding waarin je je niet mag vergissen.
Indien je de periode waarin je langer kunt leven de droomwereld noemt, en indien je de andere waar je korter kunt leven de werke-lijke wereld noemt, is voor mij - gezien de vergelijking van de hoe-veelheid ervaringen op een bepaald tijdstip - de zogenaamde droomwereld de werkelijke wereld, en de zogenaamde werkelijke wereld een droom.
| |
III
De idiote meid in de koeienstal werd zwanger en beviel van een hand.
De hand leeft en wil voortdurend iets grijpen.
Maar is het werkelijk mogelijk dat deze hand kan bedenken wat hij echt gaat pakken?
Nee.
De hand is nog bedekt met geboortehaartjes en kan niet denken, zoals de weggemaakte kindjes op de Aryushan-eilanden.
En de moeder gaat naar de berg terwijl ze hand omhelst en liedjes van de Tenjin-tempel zingt.
De hand zal nooit woorden wisselen met gewone mensen, zelfs niet als hij is opgegroeid, heeft schoolgegaan en volwassen is geworden. De hand zal nooit snuffelen aan de moraal, of aan het raadsel van het Heartford-evangelie (zoals de bekende neusleraren doen), en zal nooit zo veel eten als de buikmensen aan hun reusachtige diners.
| |
| |
De hand zal alleen grijpen en weggooien...
en aaien.
Terwijl ik de pasgeboren hand in de wieg zie liggen slapen, denk ik aan het geslachtsorgaan van prinses Chikatugi.
Is hij mannelijk of vrouwelijk, die ongelukkige hand, die dat geslachtsorgaan zal beroeren?
In ieder geval ziet deze hand er heel mager uit.
De hand groeit heel langzaam, maar blijft mager zo te zien.
als ik je zie maak je speeksel.
Is dat van de honger of uit jaloezie?
Duisternis in een doodlopende Steeg.
groene bladeren, een uil,
dat alles probeer je te pakken.
Maar je kunt ze niet grijpen.
Je mag geen pianist worden,
je mag geen gedichten schrijven.
Je mag geen potlood grijpen,
hoe je je nek kunt wringen.
grijp je de nek van je geliefde,
Om die kracht te bereiken
Daar wijst de hand naar de hemel, als een geweer op wacht. Ver in het noorden verschijnt aan de troosteloze en onbewoonde hemel, uit een gapende spieet in de woedende wolken, een verlicht stukje van Il Principe.
In het schijnsel van de laatste pagina van dit boek ziet men in de verte een wilde gans wegvliegen, als een haak. Haar ogen voel ik op het puntje van mijn wijzende vinger. De vervloekte oogopslag van Kaze no Matasaburo.
Wanneer keert de verloren vader terug?
Ik zal nu vertellen over het Yorkshire-varken,
| |
| |
dat - afstammend van de keizer van Mantsjoerije -
op zekere keer werd gehypnotiseerd.
Afwezig is de arts voor een diagnose,
de politieman, de moeder die asiel vraagt
in de tijd van de kersebloesem.
Vanuit de veestal bracht ik een Yorkshire-varken
naar de leestafel in de beste kamer
en liet het voorzichtig op zijn rug liggen.
Met dun touw bond ik het vast op de tafel,
hield ik de ogen van het varken dicht;
ik bleef stil totdat het sliep.
Het varken gedroeg zich eerst alsof het zich,
als een zenuwpatient in een melodramatisch toverboek,
tegen iets moest verzetten. -
Daarom maakte ik het dunne touw los,
maar om mij ervan te overtuigen
dat het werkelijk diep in slaap was,
prikte ik in de onhandig op tafel
op zijn rug liggende vleesklomp;
ook maakte ik groot kabaal.
Er was nauwelijks een reactie...
Hij is geheel bereid, dacht ik.
Nu zou het varken zijn bijzonder
hoerige ‘pink show in solo’ brengen, -
terwijl het luisterde naar mijn schorre tempelliedjes
van een tibetaans esoterisch boedhhisme.
Mijn eerste experiment ging slagen.
Ik stond tegenover deze stomme vleesklomp,
terwijl ik als een geleerde van de Tokyo-universiteit
mijn witte overhemd uit mijn broek liet hangen.
Als een bijl sloeg mijn stem naar binnen
in het centrale zenuwstelsel
diep in slaap als rotte tomaten.
En het varken bewoog een heel klein beetje
Maar meteen al kon het varken
| |
| |
het eigen gewicht niet houden en het viel op de grond.
Haastig duwde ik de twee varkensogen weer dicht
om het niet wakker te laten worden,
en langzaam wreef ik over zijn ogen
Weer viel het varken in slaap,
maar op zijn huid ontstond netelroos,
vanwege het teveel aan zelfbeheersing.
Het varken bleek allergisch te zijn
Grote duisternis in het huis.
Er waren alleen het slapende varken
onder de 20-Watt Matsuda lamp
van de geërfde kamer van acht matten:
buiten golfden wolken sterren.
Zelfs als nu de aan elkaar geparenteerde luizen
hun slangedans begonnen, of bevielen
Toen ik de vlekkerige netelroos zag
op de in elkaar gerolde vleesklomp,
moest ik denken aan de plattegrond
van de pan-aziatische welvaart-globe
die Minetaro Yamanaka droomt in zijn roman.
De van varkensham gemaakte wereldbol sliep nu.
Maar het was mij niet bekend
waar ik mij op deze huid bevond.
Ik duwde de huid van het varken
en zocht mijn alibi op het grasland van de huid.
En als een oude man van zeventien jaar
moest ik heimelijk de eigen waarde begluren.
- Ik heb gehoord dat je een varken hebt gehypnotiseerd, zei de
doodgraver tegen me, de volgende dag.
- Dat deed ik niet, legde ik uit. Varkens slapen altijd.
Het is niet nodig ze speciaal te hypnotiseren.
- Ik leerde het een sport. Ik bracht het bij, dat ‘automatisch dromen een soort werk is’, zoals bij een bekende marionettenspeler uit Bo-
| |
| |
| |
Leiding en geduld
De straatarme grootvader is 63.
Het nummer van zijn adres is 459,
Als hij een telefoon laat aanleggen.
Het telefoonnummer van zijn buren
De naam van de bloeiende tuinbloemen:
Belast met een dubbele vracht
draagt hij de dood op zijn rug
zo loopt hij van huis weg:
maar toch kleef t de hel van het nummer
Nooit meer kan hij het kwijtraken.
het is allemaal hel (459).
zet hij zijn naamloze (774) reis voort.
Hij wordt tenslotte een rode pop
in het licht van de rode zonsondergang,
een shamisen onder de arm.
| |
| |
O, hoe mijn zielige vader zich aftrok
één druppel van respecteren.
Omdat er een grote twijfel bestaat
aan de terugkeer naar moeder aarde,
Nooit meer zal ik er naar terugkeren.
vliegt een zwaluw voorbij.
Ik verlang naar mijn aarde,
maar op de engte vóór het sterven
| |
| |
| |
Zwarte zielen en andere opmerkingen
Het familie-altaar (haar enige bruidsschat)
totdat haar kunstoog er in weerspiegelt.
die het skelet van een oude boom omhakt
moet je in je slaap omhelzen:
die een tweedehands bijl gaat kopen,
waarmee nog geen nek is opgehangen,
terwijl het opgerold in een dode hoek hing.
De bos begrafenisbloemen is losgemaakt
en in het haar van een meisje gebonden.
dat is leeggehaald door de mattenmaker,
keren de zielen trippelend terug
bloeien waanzinnig aan de rivier;
ze zijn zo rood dat ik graag naar de hel ga.
| |
| |
Vanuit het verlaten huis in de verte
van een tortelduif die zichzelf terechtstelt.
Ik zie de horizon bewegen
sedert ik op de rug van mijn moeder zat:
Naar onze verkochte winterse rijstvelden
en stop de vuurrode kam van mijn moeder er in.
Uit het Japans vertaald door Noriho de Vroomen-Kondo.
|
|