Raster. Jaargang 5(1971-1972)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 376] [p. 376] A. Roland Holst Reddeloos Aan de overzijde van de slaap ontwaakt zag hij zich door vijf steile maankristallen omsingeld. Was hij doodalleen en naakt er in een open hinderlaag gevallen? Het angstzweet brak hem uit: hij werd gewaar dat de kristallen in beweging kwamen, stralend en op hem af: onontkoombaar voltrok zijn lot zich. Oude warme namen bestierven op zijn lippen. Het beleg werd doodstil om zijn leven dichtgeslagen. Hem bleef geen hoop op, waar ook, een uitweg. Een leege maan bescheen zijn laatste vragen. [pagina 377] [p. 377] Ontkomen Zonlicht blonk in de natte wegen toen hij zijn huis voorgoed verliet, zonder omzien, zonder zegen: hij stond voor een klaarlicht verschiet. Met vrouw en zoon had hij gebroken, voor beiden voortaan doof en blind. Er stond een zwarte roos ontloken in zijn leeg hart. Toen stak de wind de westewind op en het aangaan van de Noordzee kwam door en riep hem bij zijn naam en wou verstaan zijn eer zijn hoogtij voorgoed verliep. Hij riep ‘ik kom eraan’ en loopend brak hij in een wild zingen uit, een zang van hopen en wanhopen, van eeuwigheid, van eenzaamheid. [pagina 378] [p. 378] De onvergetelijke Over het oud dorp daalt de dooisneeuw zacht en de avond - er valt niets meer te beleven dan de verloren tijd. Over haar pracht, eens weer en weer geschilderd en beschreven hoorde ik daarnet een lompenbedelaar halfdronken voor zich heen binnensmonds mompelen. Omziend keek ik, talmend, hem na - vanwaar, waarheen ging van ons beiden het moe strompelen aan elkander voorbij? Was hij eens, hoog in aanzien, haar minnaar? Tal van najaren dorden ons hart sindsdien. Toch, haast bewoog oud vuur mij hem niet enkel na te staren maar om te keeren en hem zonder meer te noden met mij in het dorpse drankhol onze oude harten, zuipend overweer, nog op te halen. Vast is het er stampvol op dat uur, maar ons kan een hoek volstaan voor wat er over haar, haar hoog aanschrijden, te fluistren valt, en hoe de volle maan tegen haar blik een nederlaag moest lijden, vluchtend in wolken. Naar elkaar gebukt zullen wij ons daar broederlijk bedrinken tot wat een leven lang ons was mislukt gelukt, en het glas omvalt. Wij verzinken in onmacht, elk boven de tafelrand dronken insnurkend, tot de waard luidruchtig ons wakker schudt en ons ontnuchterd eruitzet. Stil en donker ligt het land. [pagina 379] [p. 379] Verval Te loopen in de regen en aan haar te denken zooals zij was voor wij elkaar voor het laatst zagen maakt oud en strompelend en doet het moe hoofd zinken. Een lompenbedelaar, een zijweg ingeslagen waarlangs allang de huizen leeg staan en vervallen. Hij mompelt in zichzelven en, oudergewoonte, nog om een aalmoes en hij denkt terug aan allen die hem ontvielen en het dorp waar hij eens woonde. [pagina 380] [p. 380] Ten einde raad Terwijl het najaar hier over oud puin neervlaagt, te denken dat zij nog bestaat en ver weg in haar kleine tuin alleen ademt en warm is - wie weet zich ooit raad met dit vreemd leven tot zijn vreemder dood? Met oogen dicht denk ik mij naar haar toe en leg mijn leeg oud hoofd doodmoe te rusten in haar schoot. Vorige Volgende