Raster. Jaargang 5
(1971-1972)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
[pagina 89]
| |
zij schragen slechts voor heersers
deez' heldere zuilen van het slagveld, zo
onverhoeds verrijzend.
het zijn nog resten, de geesten van een leger,
hoe overwonnen ook.
| |
[pagina 90]
| |
op de toppen der golven groeit het spoor van de wind,
rimpelend rotsen vormend, brekend de wrede druppels.
zij verbergen stenen orde, eenvoud.
| |
[pagina 91]
| |
hij zag alles en weet:
de daders handelden in eenzaamheid, eerbiedig
tastend naar elkanders schild.
men zei, zij waren blind, één ziel, één lichaam.
nee,
de jongste dag al was te rijp om nachten te begrijpen:
gevechten zijn maar schijn.
| |
[pagina 92]
| |
natuurlijk neemt hij wraak, hij laat de dag
vergaan, het licht waadt krachtloos in de nacht,
hij sterft.
wat zegt hij ons, wat is zijn eerste woord?
| |
[pagina 93]
| |
bouwsels, die nog bestaan, traag bewegen,
betreden door het wreed getij,
zwart wank'lend uit het hemelrijk.
| |
[pagina 94]
| |
hoor de bevelen,
hun gebeden tot de wind, het spreken met de regen.
ooit schiepen zij hun bouwsels, waar
hoog het toornig leven heerste: sluit u aan en
zwijg, ondanks ontijdig sterven.
| |
[pagina 95]
| |
onttroonde doden, de verte vindt hen waaiend
in de nevel, geen verdriet teniet doend,
slapend, slapend.
zij moeten moe zijn, hun liefde, hun rijzige
leegte davert door haar hallen: vorstin
der machtelozen.
|
|