Raster. Jaargang 4(1970-1971)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 430] [p. 430] Hans Verhagen Hoger 1 Eerst dreigde mij alles te worden ontnomen, onder de dakgoot van de dood gebogen en in de sterrehemel geen spoor. Keek ik naar benee dan zag ik enkel lekkende kelken, vlerken krampachtig, veren om me te bezeren. Bulten van muggen, krabben van kaktussen, om me te verzoenen: bloed, uit smalle, lelieblanke handen leeggeschonken. [pagina 431] [p. 431] 2 Moeder! een babyvoetstap in de eeuwigheid opgevangen door het oog van een vertrapt insekt. Die door het venster binnengluurd' en bleef - sneller zich verwijderend, erfgenaam van hoger schoen dan ik ooit op kan ontsnappen. Trappelen, stampvoeten, tevergeefs - ik weet dat de schepping haar lot niet ontloopt ooit te worden voltooid. [pagina 432] [p. 432] 3 Tegen alle bloedvergieten en kanariepieten in voltrekt zich mijn roeping: ik die bouwen zou, zal ontbonden worden. Verbonden met voeten verslaafd aan vergaan moet ik leren stilstaan, ik, die het maken moet, moet zelf gemaakt worden. Ik ontsluit de moeder aller mensen, ze verzegelt m'n lippen met suiker, ik die allen wilde samenroepen luister. [pagina 433] [p. 433] 4 Mijn wijn is geen water geworden, mijn water geen modder en mijn modder nog geen straat met stratemakers. Een stratemaker maakt een straat maar krijgt te weinig (witte) chocola. Alles faalt tot ik het nalaat. Nog eenmaal opflikkerend tot het vuur tot aan het voeteneinde is genaderd en daar blijft zitten, mijn hand in de hare. [pagina 434] [p. 434] 5 Bevrijd... een kort verblijf zonder einde, extatisch staat de adept op, op de drempel van alweer een nieuwe tempel. Na de eerste extase is het altijd of de maker even aarzelt, vanuit de verte zwaaiend met zijn sigaar. En ik rook de vaderlijk troostende rook die het zaligmakend brood is van een uitgehongerd volk. Vorige Volgende