Raster. Jaargang 3
(1969-1970)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 568]
| |
Josefina Vidal de Lorda | Een blik op de hedendaagse poëzie van Latijns-AmerikaDat de wereld steeds kleiner wordt, is een onweerlegbaar en daarbij ook nog angstaanjagend feit. Hoewel we de geringe omvang van onze aarde ten volle beseffen, lijkt het erop dat we nog niet geleerd hebben bepaalde dingen in de juiste verhoudingen te zien. Ik denk hierbij vooral aan het enorme amerikaanse kontinent, enorm natuurlijk in vergelijking met ons kleine Europa. Wanneer wij onze blik richten op het land aan de overzijde van de Atlantische Oceaan is het eerste wat wij doen, de nieuwe wereld in tweeën splitsen. De Verenigde Staten, waar de technische ontwikkeling een hoogtepunt heeft bereikt, en Zuid- en Midden-Amerika, ook wel tezamen Latijns-Amerika genoemd, dat er niet in geslaagd is deze ontwikkeling te volgen en nu verkommert van ellende. Deze armoede die in geheel Zuid-Amerika heerst, is een van de voornaamste oorzaken van het feit dat we, voorbijziend aan grenzen, nationalistische gevoelens en etnisch-kulturele eigenschappen, het latijns-amerikaanse kontinent als één kompakt geheel beschouwen, dat slechts een uitdrukkingsmiddel heeft: het kastellaans en haar zustertaal, het portugees. Wij weten wel dat alle mensenrassen, het blanke, bruine, gele en het rode ras in Latijns-Amerika vertegenwoordigd zijn, zowel in de meest zuivere vorm, alsook gemengd. Wij weten dat zich daar ook de bakermat bevindt van de interessante en tot hoge bloei gekomen pre-columbiaanse beschavingen, maar dikwijls is dit kontinent voor ons gevoel maar een ongeciviliseerde wereld met een grote vitaliteit, nu eens sluimerend, dan weer tot uitbarsting komend met een onstuitbare heftigheid; die echter toch heilzaam is en nieuwe vruchten begint af te werpen. Desondanks staan in bijna geheel Latijns-Amerika de leidende klassen machteloos. Zij zien hoe de armoede steeds maar toeneemt en hoe zij niet bij machte zijn een eind te maken aan deze situatie. Dit omdat zij niet willen, of omdat zij niet in staat zijn hun reaktionaire ideeën waar alleen zijzelf voordeel bij hebben, te laten varen en met de tijd me te gaan, en over te gaan tot zinniger en meer revolu- | |
[pagina 569]
| |
tionaire systemen, waarvan iedereen in gelijke mate de voordelen zou kunnen plukken. De ontwikkeling is even ongelijk verdeeld als de rijkdom. Een verfijnde intellektuele minderheid staat tegenover een enorme massa die het ontbreekt aan elk geestelijk voedsel en analfabeet of semi-analfabeet is. De problemen die voortkomen uit deze situatie zijn ingewikkeld en de houding van de intellektueel tegenover deze problemen komt uiteindelijk neer op escapisme, waarbij een toevlucht wordt gezocht in de pure estetika, de ogen sluitend voor alles wat hem omringt, of op het ten volle ondergaan van het leven, met de pen in de hand vechtend tegen de sociale, politieke en kulturele misstanden in zijn geboorteland. En als hij er in slaagt hiermee kunst te scheppen, zoveel te beter. Let wel, ik spreek hier van het land waar hij geboren is, en niet meer van Latijns-Amerika. Vele landen maken hier deel van uit en de problemen, als ook de manier om deze op te lossen, zijn voor elk van de landen verschillend. Zo ook de kulturele evolutie, of liever gezegd het tempo waarin de buitenlandse invloeden geassimileerd zijn. De kulturele achtergrond van al deze landen is spaans; aan het eind van de vorige eeuw was echter de franse invloed zeer groot en nu is dat die van de Verenigde Staten. In geheel Latijns-Amerika wordt de invloed van noordamerikanen à la Henry Miller, evenals die van de jonge spaanse dichters, scheppers van een sociale poëzie, die volledig geïntegreerd is in de historische realiteit waarin zij leven of sterven. Het zou derhalve juister zijn niet meer te spreken van latijns-amerikaanse, maar van peruaanse, argentijnse, cubaanse dichtkunst, etc. En het zou ons zeker niet aan stof voor diskussie ontbreken, maar, zoals ik hierboven al zei, hebben wij, europeanen, de neiging om vanuit onze kleine oude wereld te generaliseren.
De intellektuele minderheid, waarover wij al spraken, heeft door de jaren heen twee tendenties gekend in haar artistieke uitingen, die al in de dichtkunst van de 16e eeuw zeer duidelijk naar voren traden; een klassiek-traditionele tendentie (kunstpoëzie = poesía culta), ofwel poëzie ontstaan in het volk. Uit deze laatste komen de inheemse en de schelmenliteratuur van de 17e eeuw voort; de satirische poëzie van de 18e eeuw; en de poëtische folklore, de patriottistische poëzie - bij het uitbreken van de oorlog tegen Spanje en het veroveren van de onafhankelijkheid op dat land -, benevens de ‘gaucho’-poëzie, een belangrijk poëtisch verschijnsel, typisch voor | |
[pagina 570]
| |
Argentinië, omdat het voor het eerst een volkstype, de gaucho, op artistieke wijze herschept, met zijn taal en zijn rebelse geest; deze laatste drie in de 19e eeuw. Naarmate de verschillende landen een eigen gezicht gaan tonen ontstaat er nationalistische poëzie, die zich in de 20e eeuw heeft ontwikkeld tot de poëzie van het sociale protest. Uit de kunst-poëzie komt de barok voort, die een produkt is van de scholastiek, de hoofse kultuur, de renaissance en de geest van de Middeleeuwen. In de 18e eeuw richt de dichtkunst zich meer en meer op het ‘culturanisme’Ga naar voetnoot1, daarmee het Neo-klassicisme uitlokkend en vervolgens doet de Romantiek haar intrede, die in Spaans-Amerika twee duidelijk onderscheiden stromingen heeft gekend, bourgeois of patriottistisch, en geëngageerd of revolutionair. De eerste heeft invloed op de nationalistische poëzie, de laatste op de gaucho poëzie. Het is vrijwel onmogelijk de grenzen van elk der stromingen in de spaans-amerikaanse dichtkunst te trekken, daar deze meestal door elkaar lopen en de dichters derhalve de invloed ondergaan van stromingen uit zeer verschillende richtingen. Wij moeten hierbij tevens opmerken dat wanneer wij spreken over amerikaanse barok, wij hiermede niet willen zeggen dat dit zonder meer zou zijn overgenomen van de spaanse barok; en hetzelfde geldt voor de modernistische stromingen die na de Romantiek kwamen en die zeer belangrijk waren in Zuid-Amerika en de dichtkunst van het Iberisch schiereiland in grote mate beïnvloedden. In dit spaans-amerikaanse modernisme, ontstaan uit het samenvloeien van het parnassianisme en het franse simbolisme, herkennen wij een duidelijke invloed van o.m. Edgar Allen Poe, Baudelaire, Gustavo A. Béquer en Heine, allen uit de romantische school; en toch was, in Frankrijk zowel het parnassianisme als het simbolisme een reaktie op de romantiek. José Martí (cubaan, 1835-1895), geëngageerd romantisch dichter, was eveneens een belangrijke schakel voor de modernistische tendenties in Spaans-Amerika. Hij wordt beschouwd als een voorloper van het modernisme om de vernieuwingen die hij, zonder zich er al te zeer van bewust te zijn en zonder enige pretentie origineel te doen, in zijn werk introduceerde. Hij had van Walt Whitman geleerd hoe ongebonden en vrij van regels een gedicht kan zijn en hij wist aan zijn gedichten zo'n emotie en frisheid mee te geven, dat de dichters | |
[pagina 571]
| |
van het modernisme met enthousiasme van de nieuwe mogelijkheden gebruik maakten. Hij was bovendien politiek aktief en vocht in de oorlog tegen Spanje voor de onafhankelijkheid van Cuba, waarbij hij tijdens een van de gevechten sneuvelde. Aktief militant als hij was, geloofde hij in Amerika, in de authentieke waarden van de nieuwe wereld en dit oprechte geloof en vertrouwen van Martí in Latijns-Amerika, werd de hoeksteen van het zgn. ‘Mundonovismo’, dat gebaseerd is op de pan-amerikaanse visie, die kenmerkend is voor de tweede helft van het Modernisme. In de eerste periode was het modernisme exotisch - wat uit Frankrijk afkomstig was. Gedurfd en revolutionair in het gebruik van het rijm, erotisch op het scabreuze af bereikten ze, gegeven de maatschappij waarin ze leefden, grenzen die sedert vele jaren door geen enkel spaans-sprekend dichter ook maar benaderd waren. De dichters van het modernisme ontvluchtten de werkelijkheid echter nooit helemaal, zoals in Frankrijk en hun ‘ivoren toren’ beschouwden zij veeleer als simbool voor de ontwikkeling die binnen het bereik moest worden gebracht van de burgerij die zich in die tijd aan het vormen was. De eigen nationaliteit was toen reeds een feit en het land produceerde een aantal grondstoffen waar de gehele wereld een grote behoefte aan had, en die er dan ook later de oorzaak van werden dat deze landen ten offer vielen aan het buitenlands imperialisme. De burgerij bereikte hun ‘ivoren toren’ niet en het was dit besef van de nutteloosheid van hun pogingen dat voor de artiest en de intellektueel het begin betekende van gevoelens van frustratie, en escapisme, van de vurige wens jong te sterven, ondanks het enorme verlangen om te leven en te strijden. Het Modernisme, dat in geheel Spaans-Amerika grote dichters heeft voortgebracht, beleefde zijn hoogtepunt in 1880 met de publikatie van het boek ‘Azul’ van Rubén Darío (nicaraguaan 1867-1916), de meest representatieve figuur van de nieuwe stroming, die voor de verbreiding ervan naar het Iberisch schiereiland heeft gezorgd, en duurde voort tot het uitbreken van de oorlog van '14. Na deze oorlog had de wereld van het gevoel en de verfijning, die de modernisten zo in de ban had gehouden, plaats gemaakt voor die van het zintuigelijke en van materialisme. In Latijns-Amerika wordt het voor het volk steeds moeilijker enig niveau van ontwikkeling te bereiken, en neemt de armoede schrikbarende vormen aan. In het noorden, en vooral in Mexico, treedt het nationalisme meer en meer op de voorgrond; het zuiden stelt zich nog meer in op Europa, zeer waarschijnlijk dankzij de vele | |
[pagina 572]
| |
europese immigranten. De min of meer konstitutionele regeringen volgen elkaar met grote snelheid op, maar deze wisselingen hebben geen enkele effekt gehad op de evolutie van de maatschappijstrukturen. Diktaturen, kapitalisme en imperialisme hebben zich blijvend gevestigd. De houding van de intellektuelen is onderling zeer verschillend, het tegenovergestelde van wat er gebeurde tijdens het Modernisme toen zij verenigd waren door hun ideeën omtrent estetika en hun pan-amerikanisme. Na het einde van de oorlog heeft het estetisch ideaal voor velen wijzigingen ondergaan. Het ‘schone’ op zich is een luxe voor slechts een selekte minderheid van snobistische intellektuelen. De kunst wordt proletarisch en de pan-amerikaanse gedachte van het Modernisme nastrevend, zijn de dichters anti-imperialisten en nationalisten, en houden zij zich bezig met de sociale omstandigheden van het volk en komen zij op voor de rechten van de autochtone bevolking. Zij proberen eenvoudige, volks(vulgar) taal te gebruiken (vandaar de naam vulgaristische poëzie, waarmee velen deze tendentie kenschetsen), maar dan ‘vulgar’ in die zin, dat woorden gebruikt worden die begrijpelijk zijn voor een minder onderlegd publiek en niet in de zin van het gebruik van platte, grove taal. Er wordt veel poëzie geschreven om te worden voorgedragen, steeds met de bedoeling een nog groter publiek te bereiken, waarbij de auteurs dan vaak in het larmoyante vervallen. Na 1930 verdient deze dichtkunst echter onze belangstelling en krijgt zij een eigen gezicht wanneer aan de negroïde poëzie van de Antillen, tot dan toe een ‘culterane’ uiting van het gesloten avantgardisme, een sociaal element wordt toegevoegd en wanneer alle dichters, zowel de sociale als de ‘culteranos’ belangstelling aan de dag gaan leggen voor Spanje dat in een burgeroorlog, die een zo tragisch einde had, een wanhopige en bloedige strijd levert. Na de spaanse burgeroorlog stellen de sociale dichters zich radikaler op en worden zij aktivisten.
De culturane poëzie volgt na het einde van de eerste wereldoorlog geheel andere wegen. De spaanse dichters, Juan Ramón Jiménez - een van de estetisch meest verfijnde dichters die de moderne spaanse dichtkunst heeft voortgebracht - en F. García Lorca, worden met groot enthousiasme gelezen, naast het werk van Góngora, wiens dood, 300 jaar tevoren, in 1957 wordt herdacht. De gongoriaanse metafoor, nog geslotener en onbegrijpelijker, maakt opgang in de kring der dichter-culteranos, wat ook hun verdere ten- | |
[pagina 573]
| |
denties mogen zijn. Er ontstaan dan drie belangrijke stromingen: het Avantgardisme, het Culteranisme en het Autochtone Hermetisme. Het Avantgardisme gebruikte uitzonderlijke, absurde metaforen, voor de rede onbegrijpelijk en slechts begrepen door het onderbewustzijn en de zintuigen. De twee belangrijke ‘ismes’ van de talrijke die in Spaans-Amerika uit het Avantgardisme voortkwamen zijn het Surrealisme en het Creacionisme. Pablo Neruda (chileen, geb. 1904) was tot de spaanse burgeroorlog de belangrijkste vertegenwoordiger van het surrealisme. Bij het zien van de ondergang van de spaanse republiek, die zozeer gesteund werd door haar bevriende dichters, verlaat Neruda de weg naar zelfonderzoek en begint hij, kommunistisch militant vol hoop en enthousiasme, zijn periode van sociale en militante poëzie. Hij schreef drie gedichtenbundels die hij ‘Residenda en la tierra’ noemde. De eerste en tweede ‘Residencia’, verschenen in resp. 1933 en 1935, zijn duidelijke voorbeelden van zijn surrealistische periode: uitzonderlijke metaforen, verwrongen sintaxis, geen leestekens, enz. In de tweede ‘Residencia’ gebruikt hij, niettegenstaande de geslotenheid van zijn metaforen, vaak vulgaristische taal. De derde ‘Residencia’, verschenen in 1947 en geschreven in de jaren 1935-1945, geeft al het begin aan van een nieuwe periode, en zoekt al de weg naar de aktie. In ‘Canto General’ (1950) is Neruda niet alleen een kommunistisch militant dichter, maar blijkt hij tevens een amerikanist te zijn die ideeën verkondigt die veel revolutionairder zijn dan de pan-amerikaanse gedachten van het modernisme, en bovendien een anti-imperialistische ‘enragé’.
Het Creacionisme, gebaseerd op de theorie dat een gedicht waardevol is op zichzelf, dat het een autonome realiteit is, een nieuw ‘artistiek’ objekt, had in Vicente Huidobro (eveneens chileen, 1893-1948) zijn voornaamste exponent en theoretikus. ‘Altazor’ (El viaje en Paracaidas), volgens velen zijn beste werk en gepubliceerd in 1919, is een groots gedicht waaruit, ondanks de somberheid die in het algemeen kenmerkend is voor het werk van Huidobro, toch een zeker vertrouwen schijnt te spreken, zoniet in de Mensheid, dan op zijn minst toch in de mens als individu.
In Peru stond de wieg van nog een belangrijk figuur uit het Avantgardisme: César Vallejo (1892-1938), een mesties en aanvankelijk | |
[pagina 574]
| |
priester-student. Hij verliet later zijn land en vluchtte naar Parijs, waar hij in bittere armoede stierf. In grote mate beïnvloed door Mallarmé en Apollinaire, geloofde hij bovendien in de poëtische waarde van ieder woord op zich. Zijn gedichten waren nooit onomatopoëtisch, doch hij plaatste de woorden op een willekeurige manier in de zin, zoals hij ook de hoofd- en kleine letters gebruikte - de eerste verrassen ons dikwijls midden in een woord - met de bedoeling een bepaalde sfeer op te roepen door middel van een onlogische taal die in vele gevallen als een geheel genomen, volmaakt onbegrijpelijk is. Nog voor Neruda, bekeerde Vallejo zich tot het kommunisme, maar daar hij de geest der rebellie zelve was, kon hij zich nooit geheel aanpassen aan het dogma dat hem vanuit Moskou werd opgelegd. In vele van zijn gedichten krijgen wij de indruk dat, als hij zou moeten kiezen tussen twee kwaden, dat van de kapitalistische wereld, die hem tot een onwaardig en vernederend bestaan veroordeelde, en dat van de nieuwe kommunistische maatschappij, hij het laatste zou kiezen omdat hierin, naar het hem toescheen, een weg open stond naar hoop, liefde en medeleven dat hij ten opzichte van zijn medemensen en zichzelf voelde. De vijftien gedichten ‘España, aparta de mí este cáliz’ worden algemeen erkend als de beste uit de militante poëzie van Vallejo. Hij was bovendien, niettegenstaande zijn overtuigd kommunisme, een personalistisch (hij schreef altijd in de eerste persoon) en incoherent dichter. ‘Trilce’, een neologisme dat wellicht zoveel betekent als ‘droevig-zoet’, verschenen in Lima in 1922, is een duidelijk voorbeeld van zijn onsamenhangendheid en zijn neiging naar het abstrakte.
Het Culteranisme, gesloten, zoals we reeds zeiden, en puur gongoristisch, stond onder invloed van Mallarmé, later van Paul Valéry en na het einde van de wereldoorlog, van het grote gedicht van T.S. Eliot ‘The Wasteland’. Zich inferieur voelend aan Europa, een komplex waaraan de zuid-amerikanen in meer of minder hevige mate gedurende vele perioden van hun evolutie hebben geleden, streefden zij naar het universalisme, om zich niet als spaans-amerikanen te laten kennen, naar de existentiële levensbeschouwing en naar een godsdienst zonder positieve leerstelling. Het Culturanisme had veel sukses in Mexico, waar Carlos Pellicer (geb. 1899) en Octavio Paz (geb. 1914) de meest opvallende dichters waren. Na een zwerftocht door vele ‘ismes’ heeft Pellicer tenslotte zichzelf gevon- | |
[pagina 575]
| |
den in een sensueel en pantheïstisch misticisme, met een zeer eigen geluid.
Octavio Paz, surrealist en fundamenteel nationalist, toonde al vroeg een neiging tot het universalisme, zeer waarschijnlijk onder invloed van zijn langdurige verblijf als diplomaat in Parijs en India, terwijl hij toch altijd een mexicaans nationalist bleef. Aanvankelijk beïnvloed door de linkse sympatieën van Neruda, zowel wat betreft zijn dichtkunst als ideologie, vergat hij langzamerhand deze tendenties voor een misticisme zonder God, waarbij hij zich intensief bezighield met het wezen der dingen en de Kosmos. Na zijn verblijf in India krijgt zijn poëzie een dimensie erbij, wanneer hij in kontakt treedt met de oosterse levensbeschouwingen en het hindoeïsme. Zijn God is geen scheppende god, maar een getuige van ons vrij handelen. Zijn theorie over de dood en de zaligmaking zijn nogal optimistisch, daar hij, uitgaand van een absoluut geloof in de mens, tot de konklusie komt dat hij zijn verlossing in eigen handen heeft. Hij valt met kracht alles aan wat de religieuze kommunikatie der mensen belemmert, het kapitalisme, het nihilisme, etc. Derhalve gedichten met een grote filosofische diepgang. In ‘Himno entre ruinas’ (1948), kunnen wij een voornaam deel van zijn theorie terugvinden en in de door hem zelf samengestelde bloemlezing, onder de titel ‘Libertad bajo palabra’ (1960), die zijn gehele werk tussen 1935 en 1958 omvat, blijkt steeds weer hoe belangrijk voor Octavio Paz de ‘liefde’ is voor het bereiken van de totale kommunikatie,
Nog een groot dichter van het Culteranisme was Ricardo Molinari (argentijn, geb. 1898), gesloten en introspektief dichter met een sterke persoonlijkheid. Men vindt duidelijke sporen van het surrealisme, het gongorisme en het folklorisme van F. García Lorca in zijn werk. Het landschap, de eenzaamheid en vooral het gebrek aan kommunikatie zijn de steeds weerkerende thema's in het werk van Molinari. Existentialist in de geest van Unamuno, ziet hij zelfs in de liefde geen mogelijkheid tot verlossing, maar veeleer het tegenovergestelde: de liefde is de oorzaak van eenzaamheid en vergetelheid en deze zijn voor Molinari als voor D. Miguel synoniemen voor de dood.Ga naar voetnoot2 Uit zijn omvangrijke bibliografie noemen wij de volgende titels: ‘Hostetía de la rosa y el clavel’ (1933), ‘In finem carminibus’ | |
[pagina 576]
| |
(1938) en ‘El cielo de las alondras y las gaviotas’ (1964). Een belangrijk verschijnsel van het Autochtone Hermetisme was de Negroïde of Afro-Antilliaanse poëzie. Luis Palés Matos (portoricaan, 1898-1958) was de eerste die systematisch negroïde poëzie schreef. In de jaren 20 publiceerde hij er enkele van in tijdschriften en hij verzamelde deze later in een boek onder de naam ‘Tuntún de pasa y griferia’Ga naar voetnoot*. Palés Matos ging uit van een culteranistisch modernisme en, de avantgardistische tendenties nastrevend, slaagde hij erin een zeer originele en authentiek latijns-amerikaanse dichtkunst te scheppen, waarbij het exotische en de muzikaliteit van de modernistische taal, alsook het pan-amerikaanse nationalisme en zijn, op zijn minst, auditieve kontakten met de Jazz en de noord-amerikaanse negro-spirituals zijn voornaamste instrumenten waren. Het is belangrijk er tevens op te wijzen dat men in die tijd in Frankrijk de afrikaanse kunst had ontdekt, en dat sedert onheuglijke tijden Portorico nauwe betrekkingen had onderhouden met Argentinië, en dat derhalve de gaucho poëzie van dit land de portoricaanse dichters niet vreemd was. Het ritme, de onomatopee en het gebruik van creoolse of afrikaanse woorden zijn beslist de basis-elementen van de negroïde poëzie, die in korte tijd tot hoge bloei kwam, buiten de grenzen van de Antillen trad en zich over heel Latijns-Amerika verbreidde. Het was echter in Cuba waar de antilliaanse of negroïde poëzie er een dimensie bij kreeg. Nicolás Guillén (cubaan, geb. 1902) wist er een belangrijk realistisch en sociaal element aan toe te voegen, een opkomen voor eigen recht, iets wat de poëzie van Palés Matos nooit had gekend. N. Guillén, mulat en van nature een rebel, zwierf tijdens de burgeroorlog door Spanje en ging direkt daarna over tot het kommunisme. Onder invloed van het folklorisme van Lorca verfijnt hij zijn estetiek en wordt in zijn boek ‘Sóngoro cosongo’ (1931) de negerkultuur een sociaal verwijt. In ‘West India Ltd.’ (1934) zien wij, behalve dat hij zich liet kennen als een anti-imperialist, ook dat hij links-militante poëzie begint te schrijven. Zich geheel identificerend met de Cubaanse revolutie, schrijft Nicolás Guillén nu voor een volk dat kort geleden nog analfabeet was, en de dichter bezingt samen met hen de vreugde over de nieuwe tijd en de vrijheid.
Een afzonderlijk en lang hoofdstuk zouden wij aan de poëzie ge- | |
[pagina 577]
| |
schreven door vrouwen moeten wijden, niet omdat de auteurs niet geschaard kunnen worden onder de verschillende poëtische tendenties die zich in Spaans-Amerika na het modernisme voordeden, maar omdat zij één punt gemeen hebben, dat hen van de rest onderscheidt: hun liefdespoëzie, gedurfd, dominerend, vol van agressiviteit en beschuldigingen tegen de man die haar gedurende vele eeuwen heeft behandeld alsof zij een inferieur wezen was, of haar naar goeddunken heeft geïdealiseerd, al naar gelang zijn behoefte. Synthese van een openlijke, onverholen erotiek, een zich hartstochtelijk overgeven aan de geliefde, onder behoud van eigen persoonlijkheid, een door tragedie en veelal schandaal gekenmerkt leven, is een liefdespoëzie geschapen uit honing en gal, tederheid en haat, minachting en noodzaak; een poëzie die vooral diep menselijk is. María Eugenia Vaz (1875-1924), Delmira Augstini (1886-1914), Juana de Ibarburu (geb. 1895), Sara Ibañez (geb. 1918), allen uit Uruguay; Alfonsina Storni (1892-1938), zwitserse van geboorte, vanaf haar vroege jeugd opgegroeid in Argentinië, Julia de Burgos (1916-1953) en Clara Lair (geb. 1900) beiden uit Portorico; Gabriela Mistral (chileense, 1889-1957), onderscheiden met de Nobelprijs voor literatuur, en Guadelupe Amor (geb. 1920), mexicaanse, zijn enkele van de belangrijkste vertegenwoordigsters van de vrouwelijke spaans-amerikaanse poëzie die zo bizonder is en een terdege studie zou verdienen, wat wij, helaas, hier niet kunnen doen.
Nu rest ons nog slechts te praten over de jonge, hedendaagse poëzie. Wij hebben gezien hoe in Chili en Peru resp. Neruda en Vallejo de belangrijkste vertegenwoordigers waren van de avantgardistische tendenties, doordrenkt van politieke geëngageerdheid, en hoe in Mexico, met Octavio Paz, de existentiële tendentie van het avantgardisme voet aan de grond krijgt. Te beginnen bij deze dichters is de dichtkunst in voortdurende strijd met de maatschappij, ook al houdt de dichter er zichzelf afzijdig van, en dit natuurlijk des te meer als de dichter een militant revolutionair is. In Argentinië vormden de dichters avantgardistische groepen zoals ‘Martin Ferro’ en daarna, rondom het tijdschrift ‘Que’ een groep met duidelijke surrealistische tendenties, die een kort leven beschoren was. In 1952 hergroeperen zich de surrealisten rond het tijdschrift ‘A partir de O’, daarmee een onnoemelijk aantal polemieken oproepend, en hetzelfde gebeurt met ‘Poesía Buenos Aires’, dat uit dezelfde tijd | |
[pagina 578]
| |
dateert als het eerstgenoemde. Het laatste nieuws dat ons uit Argentinië bereikt, meldt nieuwe koersen die minder estetisch en veel direkter en geëngageerder zijn en duidelijk onder invloed staan van de jonge spaanse dichters. In Chili is Neruda nog steeds het ‘monstruo sagrado’, naast een aantal min of meer revolutionaire en sociale dichters die in nauw kontakt staan met het surrealisme. Het experimentele avontuur heeft in Nicanor Parra wellicht zijn beste vertegenwoordiger. In Peru gebeurt ongeveer hetzelfde als in Chili: Vallejo domineert het toneel der dichtkunst en de jeugd laat zich min of meer op sleeptouw nemen door de oude non-konformist; in Mexico zit Octavio Paz nog in de voorhoede. En toch is het moeilijk te geloven dat onder de hedendaagse jeugd, die in Mexico City op zo'n barbaarse wijze door de politie werd aangevallen, slechts enige dagen voor de opening van de Olympische Spelen 1968, geen poëtische tendentie is ontstaan die veel meer op politiek en werkelijkheid gericht is, dan bij de grote existentiële dichter. Er is ons nog niets onder ogen gekomen, maar voor of na een revolutionaire daad, vooral wanneer deze in een tragedie eindigt zoals toen in Mexico City, ontbreekt het nooit aan dichters die haar willen bezingen en daaraan hun vleugels verbranden.
Equador, Columbia en Venezuela zijn op dit moment de landen van waaruit ons de meest aktivistische en revolutionaire poëzie bereikt. Niet alleen vallen zij de gevestigde orde aan maar ook de zeden en gewoonten en de kultuur die van hoger hand in stand wordt gehouden door strukturen die zij als verouderd en verrot beschouwen. In Equador zijn de dichters ‘Tzántzicos’, gegroepeerd om het tijdschrift ‘Pucuna’ (beide woorden zijn indiaans van oorsprong) aktief. Zij spreken niet van Latijns-Amerika, maar van Indoamerika, en gebruiken de poëzie als wapen bij hun revolutie en protest. In Columbia laat de, nu verdeelde, nadaïstische groep het luidst haar stem van protest horen. In Venezuela is de groep ‘El techo de la Ballena’, door het aantal dichters dat er deel van uitmaakt en de aktiviteit die zij ontplooien, de belangrijkste in dit land, dat nu een van de meest poëtische landen is van Latijns-Amerika. En blijft nu nog over Cuba. De ‘parel van de Antillen’, zoals de spanjaarden dit land in een poëtische of nostalgische bui noemen, is het enige land waar de revolutie heeft getriomfeerd, niettegenstaande de enorme moeilijkheden die er nog zijn en die, gegeven | |
[pagina 579]
| |
de huidige wereldpolitiek, waarschijnlijk niet gemakkelijk opgelost kunnen worden. Vier generaties dichters, die van 1920, van 1940, die welke zich kenbaar maakte ten tijde van de revolutie, en die daarna, in 1966 is ontstaan, hebben, ondanks het verschil in de wijze van uitvoeren van hun poëtische schepping, een gemeenschappelijke noemer, waarmee wij hen kunnen kenschetsen: het historisch realisme, waarmee ook de huidige dichtkunst in Spanje wordt gekenschetst. Wij zien in hen allen een drang tot vernieuwing, of tot sociale revolutie, maar in het werk van de Cubaanse dichters is nog iets anders tot uitdrukking gekomen, wat wij helaas niet kunnen vinden in het werk van de spaanse dichters, namelijk de ondernomen aktie en het werk dat binnen het kader van de al bereikte en nog aan de gang zijnde revolutie nog verzet moet worden.
Moge de stem van de jonge dichters zelf een leidraad voor u zijn bij het bepalen van uw oordeel en het maken van opmerkingen. Wij voegen hier enkele voorbeelden van hun werk bij. Daar zij nog te jong zijn om beoordeeld te kunnen worden, wagen wij het niet de eerste steen te werpen of te leggen. Zij die in de toekomst, eenmaal tot volle rijpheid gekomen of het aardse bestaan verlaten hebbend, gerekend zullen worden tot de klassieken van de spaans-amerikaanse literatuur, zullen dit niet alleen aan zichzelf te danken hebben, maar ook aan het historisch gebeuren, aan de betekenis die aan hun werk wordt gegeven en aan het oordeel dat wij, de lezers, over hun werk geven, wat ook hun nationaliteit, ideeën omtrent estetiek en politieke of sociale visie zijn.
Wij willen dit stukje eindigen met de woorden van Pablo Neruda, geschreven in 1961, waarbij wij ons volledig kunnen aansluiten: ‘Het is de plicht van de dichters met hun volk te zingen en de mens te geven wat des mensen is.’ Zo schijnen de jonge dichters van Spaans-Amerika het ook te voelen.
Vertaald door Marijke de Feijter-van Nieuwenhuize | |
[pagina 580]
| |
J. Mario
| |
[pagina 581]
| |
Francisco Araujo Sanchez
| |
[pagina 582]
| |
Juan Calzadilla
| |
[pagina 583]
| |
Elmer SzabóProgresio número uno
(fragmento) bebo mi cerveza
como si fueran camisas
arrancadas del atardecer
depositadas como insultos en mi vaso
silenciosamente
me cago en el mundo
en las democracias constitucionales
en la poesía pura
en la alienación
hay que saber odiar el llanto ajeno
y desear que los labios se llamen alaridos
hay que saber odiar para que la risa y las lágrimas nazcan
hoy año 63
mil novecientos sesenta y tres avo de un tal Cristo
siempre y antes y después hay otros
cuya gran tarea
fue meter el año uno en el calendario......
Elmer Szabó: Geboren in Hongarije. Woont sedert zijn achtste jaar in Venezuela. Is advokaat, en voltooide zijn studie in Frankrijk. Er is nog geen boek van zijn hand verschenen. | |
[pagina 584]
| |
Edwin Illescas
| |
[pagina 585]
| |
Erving Mayorga MasisChicago - 1o. de Mayo
Si tengo que llenarme los dedos
de sal,
Si hay que decirlo con todas
las contorsiones de la ira,
Si hay que ir a buscar más palabras
donde se esconden las palabras
irreconciliables,
si es que tenemos que escupir sobre
los huesos del primer hombre;
o, da lo mismo, sobre la desosificación
de la primera estrella:
que desde la crucifixión hasta la
primera internacional
o desde el mono que disparó la primera
piedra
hasta el chisporroteo de la pirotecnica
atómica
haya motivo, entiéndase, de la
protesta.
Y por los juicios sumarios,
por la bula de los procesos de nuestra
fábula de los sistemas,
(la prescripción o el precepto ridículo
hasta blanquear los huesos de la palabra
de un hombre)
tendrá que perpetuarse
la humedad de la sangre en la palabra.
Erving Mayorga Masis: Geboren in 1944 te Masaya. Oprichter van de groep ‘Cantera’ en van het tijdschrift met dezelfde naam. Studeert aan de Fakulteit der Letteren en doceert aan de Nationale Universiteit. Zijn poëtisch werk is verschenen in tijdschriften. | |
[pagina 586]
| |
Antonio Cisneros
| |
[pagina 587]
| |
Ruben Vela
| |
[pagina 588]
| |
Guillermo Rodriguez Rivera
| |
[pagina 589]
| |
Miguel BarnetEl Cristo
La familia se reúne en la gran mesa
murmuran sobre la existencia de Cristo,
lo sé.
Tras ellos el óleo de impávidos ojos azules
y rosadas mejillas.
¿Qué dirían si el Señor fuera negro
o chino tal vez
con los ojos cosidos de puro hilo de Shangai?
| |
[pagina 590]
| |
RevoluciónEntre tú y yo
hay un montón de contradicciones
que se juntan
para hacer de mí el sobresaltado
que se humedece la frente
y te edifica.
Miguel Barnet: Geboren in 1940 in Havanna. Was verbonden aan het Instituut voor Etnologie en Folklore van de Academia de Ciencias, terwijl hij bovendien kunstgeschiedenis doceert. Is vertaler en geeft regelmatig lezingen. De gedichtenbundel ‘La sagrada familia’ kreeg in 1967 een eervolle vermelding bij de toekenning van de litteraire prijs van ‘Casa de las Américas’. Andere gedichtenbundels zijn: ‘La piedra y el Pavo Real’, ‘Isla de Güijes’. | |
[pagina 591]
| |
Belkis Cuza MaleOh, mi Rimbaud
He aquí que Rimbaud y yo nos hacemos al mar
en un gran elefante blanco,
nos perdemos en la bruma inconsolable de unos ojos
y reincidimos - como un par de colegiales -
en el amor.
El me toma la mano, la rechazo, iluminada
por un grito.
Luego se abandona a las aguas,
cruza otros mares, otros ojos,
se queda sin mí,
me regala la cabellera roja de sus sueños,
el pálido colorete de sus mejillas,
un espejo.
Cuando aminore la tormenta, y su caballo
abra todos los caminos, volverá
dueño y señor del vellocino de oro,
jovial y para entonces harto de mí.
Belkis Cuza Male: Geboren in 1942 in de provincie Guantánamo. Was bibliothekaresse bij de Escuela de Letras en is momenteel journaliste bij de krant ‘Granma’. Uitgegeven werk: ‘El viento en la pared’. ‘Los alucinados’, ‘Tiempo de sol’ en ‘Cartas a Ana Frank’. Alle dichtbundels. | |
[pagina 592]
| |
Victor CasausResulta que Nosotros
Resulta que nosotros
resulta que habitamos este mundo y esta isla que recomendamos
como buena
resulta que mis padres mis abuelos que todos mis antepasados
que pisaron esta tierra
resulta que llegamos hace solamente un rato hasta este punto
y que habremos de seguir
resulta que todo el mundo nos conoce por el nombre de esta isla
y por los discursos y las frases y los más largos cintillos
resulta que somos responsables de los crímenes más justos
de las más bellas mentiras
y resulta que nos ha costado mucho guardar lo que hemos hecho
a ver si nos dejan en paz un día de estos.
Victor Casaus: Geboren in 1944 in Havanna. Werkt bij de radio en is redakteur van het litterair tijdschrift ‘El Caimán Barbudo’. Heeft slechts een gedichtenbundel gepubliceerd: ‘Todos los días del Mundo’. |
|