| |
| |
| |
[Nummer 3]
Beb Vuyk | Triomf der Verovering
Iemand gaf mij voor mijn vertrek naar Brazilië een introductie voor een van zijn vrienden in Fortalezza. ‘Het ligt vlak bij Rio,’ zei hij nog. Het lag bijna drieduizend kilometer noordelijker. Zelfs in Brazilië, dat de helft van de gehele oppervlakte van Zuid Amerika beslaat en waar men aan grote afstanden gewend is, vond men het nogal ver. Wij zijn niet noordelijker dan Salvador gekomen, de eerste hoofdstad van de voormalige kolonie Brazilië aan de Baai van Allerheiligen. Fortalezza lag nog ruim duizend kilometer verder. Voorbij Salvador hield de geasfalteerde autoweg op. Daar waren alleen nog maar zandwegen, stoffig in de droge tijd, glibberige glijbanen vol spleten en kloven, rivierbeddingen hier en daar, in het regenseizoen. Het was toen regentijd en de regens zijn zwaar in het tropische noorden.
Na tien dagen Salvador rijden we terug naar Rio de Janeiro, dat een paar graden boven de Kreeftskeerkring ligt. Daar is het nu, in juli winter, een warme, droge, zonnige winter.
De eerste honderd kilometer rijden we nog ongeveer evenwijdig met de kust, langs enorme oppervlakten slordig uitstoelend, grijsgroen suikerriet, afgewisseld met citrusaanplantingen. Daarachter, maar voor ons onzichtbaar, moet de oceaan liggen, open tot aan de kust van Afrika. Enkele splinters licht spetten op tussen het loof van een sinaasappelentuin, vonken van zijn brandend blauw vuur. Waar de weg landinwaarts buigt begint ze te stijgen. Er is nog altijd veel verkeer, bussen en jeeps, - bruikbaarder dan een auto op de slechte binnenwegen die van de grote weg het land in gaan - en zware trucks beladen met vee op weg naar de slachthuizen. De steile maar niet hoge hellingen aan beide zijden van de weg zijn met dor grijs gras begroeid, waarin de kudden weiden; mooie dieren, buffelachtig, grauwwitte, okergele en zwarte met machtige horens, lange slappe oren en een zacht schommelende halskwab. Soms worden ze met honderden tegelijk door herders te paard
| |
| |
naar een andere weide gedreven. Als we stoppen omdat ze ons dreigen te overspoelen zien ze ons aan met kalme bruine ogen.
De weg is boeiend ondanks een zekere eentonigheid. Koffie en sinaasappelboomgaarden zijn tegen de steile hellingen geplant, wat op ons, die van Java komen, waar iedere meter berghelling al meer dan duizend jaar is geterrasseerd, een primitieve indruk maakt. Het bos is uitsluitend secundair bos en ook daar werd al weer in gebrand. Misschien is dat de reden, dat er verderop, terzijde van honderden kilometers weg, vrijwel niets anders groeit dan een bruin, grijs kruipend gras. Alleen de verschillende tinten van de ondergrond, prachtige kleuren okergeel, oranje, lila en een paars glanzend grijs geven kleur aan het landschap. Hier en daar staan nog wat verspreide bomen, waarin de wevervogels hun nesten hebben gebouwd, met hoog daarboven een krans bromelias, een enkele nog in bloei, lilapaars en oranjeachtig bruin, de kleuren van de ondergrond. Ook de marygolds zijn uitgebloeid en de Barbados pride draagt zijn laatste bloesem. Wel omslingert een soort kamperfoelie met bloemen in geel en rood het dorre, lage kreupelhout.
Verrassender dan de begroeiing is hier de formatie van het landschap. De door de regens kaal gespoelde granieten toppen zijn afgesleten in bizarre vormen, waarin de kop en de hals van een kalkoen of een schildpad, vervallen torens en afgebroken masten te herkennen zijn. De steilste hellingen zijn volkomen kaal, paarsbruin met grote zwarte vlekken, die door de kijker dichterbij gebracht, de openingen van enorme grotten blijken te zijn. Het tracé van de weg door bulldozers in de bergen uitgesneden, - het snijvlak nog altijd onbegroeid zodat de verschillende grondlagen geel, rose naar lila toe als de streepjes in een spekkoek duidelijk te onderscheiden zijn - slingert zich in scherpe bochten. Maar er zijn ook plaatsen over afstanden van vijftig, zestig kilometer waar ze met een liniaal getrokken lijkt, van dal naar top en van de top naar een ander dal. Dat geeft iedere keer, vlak voor het hoogste punt de spanning, wat er wel aan de andere zijde op ons ligt te wachten. Meestal is dat een nieuw dal en daaruit stijgt duidelijk zichtbaar het grijze rechte spoor van de asfaltweg omhoog.
Een keer, nadat urenlang de stijgingen sterker en de afdalingen geringer zijn geworden verrast ons op het hoogste punt het uitzicht over een enorme vlakte. Een gebied zo wijd als de hoogvlakte van Bandoeng, maar primitiever, nog niet door de hand van mensen aangeraakt. Er hangt een lichte nevel boven de bergen in de verte,
| |
| |
waardoor ze nauwelijks zichtbaar zijn. Maar uit de vlakte zelf rijzen donkere rotsformaties op, die van bovenaf gezien een kudde voorwereldlijke dieren lijken, enorme mammoets, die daar liggen te rusten, onbeweeglijk en op een gruwelijke manier gevaarlijk. Geen stad, geen dorp, geen huis! Nergens een aanplant of bebouwing! Zo ligt die wijde vlakte uitgestrekt tot aan de vage bergen aan de horizon, begroeid met bruingrijs gras, hier en daar een enkele boom, wat lagere bossages, een terrein toebehorend aan een oudere wereld van andere vormen en een ander formaat. We zijn daar op dat punt uit de auto gestapt en hebben een poos beklemd staan kijken naar dit landschap. Het regende eeen beetje, hoewel het in deze streek die maand al droog hoorde te zijn. Grauwe wolken hingen laag en uitgezakt van veel vocht naar beneden en de zon die altijd schijnt, scheen die dag niet.
Honderden kilometers ver uit elkaar liggen hier in het binnenland de steden. Eigenlijk zijn het niet meer dan stadjes, met melodieuze namen: Feira de Santana, Gobernor Valadares en Vittoria da Conquista, waar we overnachten in een hotelletje aan een lief intiem pleintje. In deze tijd van het jaar bloeien daar de lapachobomen met gele of roselila bloesems. Ze bloeien zonder blad zoals bij ons de japanse prunus, maar deze bomen worden hoger en voller en ze bloeien langer. In het centrum van het pleintje staan banken onder palmen en cypressen net als in Zuid Europa. Soms is er een muziektent en altijd een standbeeld. Tot diep in de nacht zitten daar mensen die lachen en praten.
Op regelmatige afstanden van zo'n vijftig kilometer liggen de pompstations, soms zelfs met een aangebouwd motel, uitstekende motels. Wie geld heeft kan in het restaurant churasco eten, enorme satees van een meter lengte van varkens- of rundvlees aan een degen geregen en boven een houtskoolvuur geroosterd.
De chauffeurs van bussen en vrachtauto's overnachten in dormitorios, primitieve verblijven voorzien van dure namen: Palmbeach Hotel en Las Vegas Palace. Voor hen zijn ook de eethuizen die zich restaurants noemen, waar alleen een gerecht van zwarte bonen met gedroogd vlees gekookt wordt opgediend en farova, het nationale volksvoedsel van Brazilië, bereid van cassavemeel, dat een goede vulling geeft aan hongerige buiken.
Dorpen hebben wij niet gezien, tenminste niet die eerste dag. Wel een enkele maal twee of drie huizen bij elkaar, gemaakt van adobe,
| |
| |
vochtige klei - van dezelfde kleur als de aarde onder het stekelige gras en het dunne struikgewas -, aan de binnen- en aan de buitenzijde gestreken tegen een vlechtwerk van takken. De huizen hebben een of twee vensters, een grotere opening om naar binnen te gaan en een dak van dor gras; rondom het huis een primitieve omrastering van bekapte palen, de kraal. Daar wonen de veehoeders, arm volk in armelijke kleren. De koeien zien er beter verzorgd en gezonder uit dan de mensen. De facenda waar de rijke landheren wonen die nog de machtspositie van feodale vorsten bezitten liggen dieper het land in. Wij zien alleen hun poorten van zware palen, de naam in zwarte of witte letters op de dwarsbalk. Daarachter voert een zandweg de heuvels in.
Hoewel deze streek nauwelijks bewoond lijkt lopen er altijd mensen langs de weg. Kinderen en vrouwen met bundeltjes in de hand, een man op een ezeltje, een ruiter op een klein paard gekleed in de leren dracht van de vaquieros, de cowboys van Brazilië. Een leren broek met open kruis, een leren jak, een leren hoed in het model van de oude helmen der portugese veroveraars en dit alles gescheurd en verkleurd en grauw, altijd grauw.
De armoede van Brazilië is grauw. Grauw zijn de favelas, de shantytowns van de grote moderne steden in het zuiden, waar de ellendigen wonen die niets bezitten, zelfs geen grasspriet. Zo leven er meer dan een millioen in Rio de Janeiro, die rijke stad, bijna een derde van de drie en een half millioen inwoners wonen daar in de favelas.
Maar zelfs op het platteland is de armoede niet groen. De adobehutten - alleen de nieuwe zijn roestig bruin, de oudere waarvan de klei al begint weg te brokkelen zodat het vlechtwerk zichtbaar wordt zijn grauw als het gezicht van de honger. De erven zijn niet bebouwd, er groeit geen bloem en geen eetbaar gewas, alleen het bruingrijze gras van deze streek, waar het vee zo goed leeft en de mens zo slecht.
Van adobe gemaakt zijn ook de kapelletjes langs de wegkant, die op grotten lijken, wat ook de bedoeling blijkt te zijn. Er zijn tienduizend grotten van Lourdes in Brazilië, nagemaakt in miniformaat. Er staat altijd een verweerd en ontkleurd beeld in, waarvoor papieren bloemen liggen. Soms brandt er een lichtje, voor een zieke denk ik of voor een stervend kind misschien. Al voor de
| |
| |
derde keer deze morgen passeren we een begrafenisstoet. Een man draagt een klein kistje, niet groter dan een poppendoos, naast hem lopen drie mannen in geruite sporthemden, daarachter in kleine groepjes vrouwen en kinderen. De vrouwen dragen rode en groene hoofddoeken, er is wat kleur in hun kleren, ze hebben duidelijk hun beste spullen aan. Het gaat allemaal zonder huilen of misbaar en zonder veel plechtigheid, ze lopen zelfs tamelijk haastig.
De kindersterfte in Brazilië bedraagt honderddertig pro mille, lees ik in mijn aantekenboekje. Het is een landelijk gemiddelde, dat betekent dat de sterfte onder deze armelijke bevolking ettelijke malen hoger ligt. Tweederde van de tachtig millioen Brazilianen is arm tot zeer arm en onvoorstelbaar arm; hun gemiddelde leeftijd haalt net de dertig jaar. Toch behoort Brazilië tot de landen met het hoogste geboorteoverschot; de grootste kindersterfte en het hoogste geboorteoverschot. De vrouwen zijn vruchtbaar, de mannen potent. In de onverlichte huizen is er 's avonds geen ander amusement en de kerk verbiedt het gebruik van voorbehoedmiddelen.
In de kerken van Salvador, meer dan honderd kerken staan er in die vrome stad, staat Maria in haar blauwe mantel op een witte wolk, waaruit tientallen engelenkopjes gluren, met zoete ronde babygezichtjes. De kerken en kloosters van Salvador zijn oud. Ze werden in de zeventiende en achttiende eeuw gebouwd door de rijke grootgrondbezitters. En oud ook zijn die beelden, heel mooie beelden van beschilderd hout, gesneden door hun afrikaanse negerslaven, naar men zegt. In die tijd was ook de kindersterfte onder de welgestelden zeer hoog. Engeltjes noemde men die kinderen die als baby stierven en dat is nog steeds het traditionele geloof. De stoet voor ons slaat een zijweg in die naar het dal voert. Daar aan de rivier, die we vanaf de weg niet kunnen zien maar wel horen zal een dorp liggen, gebouwd om een kerkje en een kerkhof, vol hele kleine stenen huisjes. De doden zijn hier beter behuisd dan de levenden.
Altijd lopen er mensen langs de weg, die wij bekijken zoals we het landschap bekijken. Wij spreken hun taal niet en zij niet de onze; we bekijken ze, we kunnen ze alleen maar bekijken.
Mensen bekijken is een boeiende bezigheid en zelden oneerzaam. Ik heb veel gereisd en heb in vele landen mensen bekeken zonder
| |
| |
last te hebben van dit onaangename vage gevoel van schuld dat mij nu verontrust; misschien omdat ik in Salvador heb gemerkt, dat ook de armoede opgenomen is in het pakket van toeristische attracties, dat Brazilië te bieden heeft.
Tien dagen lang hebben we Salvador bezichtigd. Salvador is de oudste stad van Brazilië. De binnenstad is gebouwd in portugese koloniale barok, indrukwekkend hoewel vervallen, overwoekerd door zwarte en groene schimmels; een onordelijk museum, overbevolkt en uitgewoond. Kerken, kloosters en kathedralen vind je in Salvador, het snijwerk van zolderingen en wanden bedekt met bladgoud, heiligen en martelaren in puur gouden omlijstingen. Naar de rijkste kerken wandel je tussen hagen van de armste bedelaars; afzichtelijk verminkten, die hun misvormingen ter bezichtiging aanbieden. Naar gefluisterd wordt zou daarbij de natuur een weinig geholpen zijn, een ingreep die om te slagen op zeer jeugdige leeftijd moet plaats vinden.
Brazilië is een land van uitersten: de uiterste rijkdom voor weinigen, de uiterste armoede voor velen. Een land ook van andere tegenstellingen, de tegenstelling tussen het technische, hoog ontwikkelde zuiden en het achterlijke agrarische gebied in het noorden, tweemaal groter van oppervlakte.
Wij hebben er over gelezen, we wisten wat we te zien zouden krijgen. Zien werkt meer totalitair dan lezen. Wat je hebt gelezen kun je vergeten, wat je ziet wordt een deel van jezelf, het blijft in je aanwezig. De altijd en alom aanwezige armoede in Brazilië schokt ons, maar nog schokkender werkt het besef dat je zelden kunt merken dat de mensen in Brazilië er zelf door geschokt worden. De bijna rijken, de rijkeren en de rijksten, maar ook de nog niet rijken hebben haar geaccepteerd, zoals in Europa de negentiende eeuwse mens haar geaccepteerd had. Zoals Spanje en Portugal haar nog steeds accepteren. Ook de vriendenkring van onze gastheer, westeuropese immigranten die toch niet uit de lusitaanse traditie zijn voortgekomen. Vol optimisme wuiven ze je woorden weg: ‘Dat komt nog wel, niet te overhaast - Brazilië is een land in ontwikkeling, over honderd jaar hebben we die problemen ook opgelost.’ Honderd jaar honger van geboorte tot dood voor nog eens drie generaties van tweederde van de tachtig millioen inwoners van Brazilië. Honderd jaar is een redelijke termijn voor
| |
| |
mensen die weldoorvoed, goed gekleed en ruim gehuisvest zijn. Natuurlijk zijn er ook in Brazilië velen die er anders over denken. Tenslotte was Josué de Castro die The Geography of Hunger schreef een Braziliaan, overigens een Braziliaan die niet meer welkom is in zijn land en nu in Parijs aan de Sorbonne doceert. Maar met mensen van die soort waren we de eerste maand in Brazilië nog niet in contact gekomen.
In Salvador in het Convento do Carmo hebben we een nederlandse pater ontmoet, vijfendertig jaar oud, op zijn achttiende als derdejaars seminarist naar Brazilië gezonden om daar zijn priesteropleiding te voltooien.
‘Nog zo'n ingreep op jeugdige leeftijd,’ dacht ik toen hij dat vertelde. Zijn verminking was hem niet dadelijk aan te zien, dat wel. Lang en vrij mager, met een gevoelig gezicht, gevoelig en tegelijk nuchter. Ik merkte al gauw dat mijn eerste reactie er naast was geweest. Het tegendeel was waar. Deze pater was de eerste niet verminkte mens die we in Brazilië ontmoetten. Een onaangepast man, dat wel. De onverschilligheid voor menselijke ellende, in dat land zo overvloedig aanwezig had hij zich niet eigen kunnen maken. Dat gewenningsproces dat de meeste immigranten zo snel ondergaan had zich niet in hem voltrokken. Hij was de eerste man van die soort met wie wij in contact kwamen en dat zal wel de reden geweest zijn, dat die ontmoeting grote indruk op ons heeft gemaakt.
Hij had jaren lang hier in het noorden op het platteland gewerkt, waar de grootgrondbezitters het nog in alles voor het zeggen hebben. Zijn eerste parochie lag in een streek zo groot als Brabant en Limburg bij elkaar; voor dat hele gebied was er één school. Hij was begonnen met scholen op te richten, twintig schooltjes, primitieve gevallen geleid door onbevoegde leerkrachten. ‘Scholen van lik-m'n-vestje’ noemde hij ze, die de mogelijkheid gaven de kinderen wat lezen, schrijven en rekenen bij te brengen. ‘Ik dacht op die manier de mensen wat weerbaarder te maken tegen de uitbuiting van de landheren, maar de landheren verboden de ouders hun kinderen naar mijn schooltjes te sturen.’ Dat toonde aan wat ‘alles voor het zeggen hebben’ betekent; dat en nog veel meer. Bij verkiezingen dwong de grootgrondbezitter zijn arbeiders op zìjn kandidaat te stemmen. Feodaal-koloniale verhoudingen, hij gebruikte die technische term en gaf gelijk de aanvulling met een
| |
| |
aantal details in anecdotevorm.
Grootgrondbezit, restant uit de middeleeuwen, daar intact gebleven tot in deze tijd, een oude kwaal en een eentonig verhaal. Tienduizenden hectaren grond in het bezit van een enkele familie, niet alleen in Brazilië, in heel latijns Amerika met uitzondering van Cuba is dat nog een gewoon verschijnsel. De grond wordt bewerkt door boeren in deelbouw; van de opbrengt is de helft voor de boer en de helft voor de heer. In goede jaren kan er voor de boer iets overschieten, in theorie althans. Als de oogst is ingeleverd wordt de eindafrekening opgemaakt. Vijftig procent van de oogst wordt al dadelijk ingehouden als pacht, de overige vijftig procent koopt de landheer op tegen prijzen die door hemzelf worden bepaald. Nu volgt eerst de astrek van de kosten van de door hem geleverde mest en het zaaizaad, want ook dat moet de boer zelf betalen. En dan zijn er de voorschotten, grotendeels geleverd in natura, want de boer is verplicht te ‘winkelen’ bij zijn heer. Ook die schuld, oncontroleerbaar voor een analfabeet en negentig procent van de bevolking in die streek is analfabeet, wordt dan verrekend. Mocht er in een zeldzaam geval toch nog een klein tegoed zijn, dan is daar nog altijd de schuld van het vorige jaar. De schulden van de arbeiders vormen de rijkste oogsten voor de landheer. De schulden gaan over van vader op zoon, ze houden de mensen in een pandelingschap die al generaties bestaat en diep geworteld is in de traditie.
De eerste portugese kolonisten in Brazilië waren fidalgos, verarmde landadel. Zij kregen van de koning van Portugal enorme oppervlakten nog niet in kaart gebracht land toegewezen als erfelijk leen, op voorwaarde dat zij zich daar blijvend met hun hele aanhang en familie zouden vestigen en het land ontginnen. Zij verkregen alle middeleeuwse heerlijke rechten, inclusief het recht stukken van hun enorme leen in achterleen uit te geven. Zij waren vrijwel geheel onafhankelijk en alleen aan de kroon van Portugal verantwoording schuldig. Het systeem dat van het kleine Madeira en de andere Atlantische eilanden bloeiende landbouwkolonies had gemaakt mislukte in het uitgestrekte Brazilië. Kapers op de kust, lijfelijke - Spanjaarden, Hollanders, Fransen en Engelsen - dwongen de koning na enkele tientallen jaren een centraal bestuur in te voeren onder leiding van een onderkoning die in Salvador zetelde. Kort daarop werden de heerlijke rechten van de leenmannen afge- | |
| |
kocht, maar toen was al de middeleeuwse feodale traditie naar Brazilië overgeplant. De eerste kolonistenfamilies voelden en gedroegen zich als fidalgos van een heer en koning die in Portugal woonde, vertegenwoordigd door een onderkoning in Salvador wiens macht in het uitgestrekte en moeilijk begaanbare achterland niet ver reikte. Zij gedroegen zich als vrijwel onafhankelijke vorsten, die over leven en dood van hun onderdanen beschikten, - slaven zowel als vrijen - en koning en kerk uitsluitend uiterlijk eerbiedigden. Als middeleeuwse edelen kenden zij familieveten en onderlinge twisten, die zij uitvochten met hun legertjes van horigen en slaven. De Casa Grande die zij zich gebouwd hadden was meer dan een groot huis, het was tegelijkertijd bedrijfseenheid en vesting als een middeleeuwse burcht.
Tegen het einde van de zeventiende eeuw werden in de Minas Gerais goud en edelstenen gevonden. Daarmee begon in het zuiden een andere ontwikkeling. De exploitatie van de kostbare mijnen eiste een grotere controle en daarmee een meer rechtstreeks bestuur, Rio de Janeiro werd hoofdstad van Brazilië.
Sindsdien is er veel veranderd. Brazilië werd een onafhankelijk land, de slavernij werd afgeschaft. De afstammelingen van de fidalgos en de afstammelingen van slaven en Indianen, onderling sterk gemengd, werden Brazilianen en eikaars gelijken voor de wet. In het agrarische noorden kon het grootgrondbezit zich blijven handhaven, dank zij de enorme afstanden, de slechte verbindingen en de politieke macht van de grootgrondbezitters.
Een opgeschoten jongen staat langs de weg en houdt een tros bananen omhoog. We rijden voorbij. Alle auto's rijden zonder stoppen langs die jongen met bananen en die andere kleinere jongen die een papagaai te koop aanbiedt, langs de man met vogeltjes in rieten kooitjes en de meisjes met sinaasappelen. Soms is het een jongen die sinaasappelen aanbiedt en het meisje dat bananen verkoopt. Uren lang rijden we door dit eentonige landschap, waardoor het lijkt of we dezelfde geduldige kinderen telkens weer opnieuw passeren. Iedere dag staan zij daar in de hoop op de verdienste van enkele cruzeiros; duizend cruzeiros hebben de waarde van eenderde dollar.
Dit is niet het hoge, hete en arme oorden waar de pater werkte. Wij naderen de grens van de staat Minas Gerais, het rijke mijn- | |
| |
gebied, daverend van industriële activiteit. Het regent niet meer. De berghellingen zijn bespetterd met lichtvlekjes. Er zit hier mica in de grond.
Het echte noorden hebben wij niet gezien, we zijn niet noordelijker dan Salvador gekomen. Verder wilde onze gastheer niet gaan en niet alleen om de natuur, de hitte, de regens, de slechte wegen. Voor de mensen uit het zuiden is het noorden het gebied met vele Ali Babas met vele malen veertig rovers. Geregeld brengen de kranten berichten over overvallen door benden, over moordpartijen ook van benden onderling, over complete veldslagen van de politie met het bendewezen. Zoiets remt de toeristische aantrekkelijkheid sterk af. Nooit vind je in de braziliaanse kranten een politiek-sociologische analyse van de situatie, wel in de buitenlandse. De rovers van het noorden zijn geen gangsters, die vorm van misdaad komt wel in het zuiden voor. Het bendewezen in het noorden houdt verband met de slechte economie en de feodale structuur die daar in tact is gebleven. De verre afstammelingen van de fidalgos vechten nog steeds hun oude en nieuwe veten, hun buren- en familietwisten, grenskwesties, erfenis- en huwelijkszaken uit met kleine legertjes gevormd uit de verre afstammelingen van hun onderhorigen en slaven. Honger en traditie houden het bendewezen in stand en net als in onze middeleeuwen zijn het zelden de heren en altijd de knechten die gehangen worden.
Zo'n bendehoofd was Lampiao en dit is zijn verhaal.
Hij was in dienst - want zo zou je die verhouding wel ongeveer kunnen noemen - van een van de landheren, wiens grootvader peet had gestaan over zijn vader. De feodale verbondenheid wordt in die afgelegen streken van het noordoosten nog door beide partijen emotioneel aanvaard. Jaren lang was Lampiao niets meer dan een van die kleine bendeleiders van alleen plaatselijke reputatie tot de politie hem naam, faam en legendarische bekendheid verschafte. Bij een treffen kregen zij Lampiao's jongere broer te pakken, die zij een paar dagen martelden wat de jongen niet overleefde. Lampiao nam wraak, wat zijn goed recht was; in die streek erkent de traditie nog de bloedwraak. Hij nam niet alleen wraak op de mannen die zijn broer hadden gedood, zijn vergelding overschreed de grenzen van het gewoonterecht en richttte zich tegen het gehele apparaat. Zoals boeren op wilde zwijnen jagen die hun oogst hebben aangevreten, zo jaagde hij op alles wat een politieuniform droeg. Hon- | |
| |
derden politiemannen werden door hem en zijn bende in de loop van de volgende jaren gevangen genomen, een nacht lang of als er genoeg tijd was een paar dagen gemarteld en gedood. Lampiao werd een mythe, een soort Robin Hood, maar van een bloediger soort en zonder gelukkig einde. Dat niet gelukkige einde kwam in 1937. Lampiao en zijn vrouw Maria Bonita (bonita is de vrouwelijke vorm van mooi, Mooie Marie zou ze bij ons geheten hebben) en twintig bendeleden werden door de politie levend gevangen, een paar dagen gemarteld en vervolgens onthoofd. Hun hoofden, op staken gestoken, waren een week lang te bezichtigen op het marktplein van een naburige stad. Daarna werden ze naar Salvador overgebracht, op sterk water gezet, ingepot en opgeborgen in het ethnologisch museum, gecatalogiseerd als ‘preserved heads of some famous Brazilian bandits who were beheaded by the police forces’ (citaat uit mijn engelstalige gids van Salvador).
We zijn in dat museum geweest. Het is een aardig klein museum in moderne stijl gebouwd. Veel licht, kleine zaaltjes en donkere houten vloeren, de planken een meter breed. De muren gedeeltelijk van open stenen die een kantwerk van zon en schaduw op de vloer werpen. De collectie is nog vrij beperkt, hoewel er wel uitzonderlijke specimina in waren opgenomen. Er stond daar een opgezette Indiaan, net zo levensecht geprepareerd en opgevuld als de dieren in een zoölogisch museum.
In het aangrenzende zaaltje waren Lampiao en zijn bende uitgestald, tenminste hun hoofden in glazen potten. Ik had ze kunnen gaan bekijken, maar zoiets ligt mij niet. Het was trouwens tamelijk moeilijk om er bij te komen; een klas vrolijk babbelende schoolmeisjes kreeg daar net uitleg. Mijn man heeft nog wel even een blik naar de ingemaakte hoofden geworpen en onze gastheer is ze op zijn gemak gaan bezichtigen. Hij woont al jaren in Brazilië en heeft zich goed aangepast.
‘Het stel is nog compleet,’ vertelde hij opgewekt, ‘Lampiao, Maria Bonita en twintig bendeleden. Maria Bonita is niet meer bonita,’ zei hij nog, ‘haar rechteroog puilt erg uit.’
Salvador is nog steeds een van de belangrijkste havensteden van Brazilië. Vracht- en passagiersschepen vallen dagelijks de Baai van Alle Heiligen binnen. Amerikaanse cruises hebben Salvador als speciale attractie opgenomen in hun programma. In de benedenstad zijn in de souvenierswinkeitjes mooie dingen van inheemse
| |
| |
volkskunst te koop, kralen en leerwerk. Er is ook een hele collectie houtsnijwerk, maar dat wordt al machinaal vervaardigd en is waardeloos. Er worden daar ook beeldjes van Lampiao en Maria Bonita verkocht. Duizenden precies eendere beeldjes; Lampiao met zijn geweer stijf tegen zijn schouder gedrukt, Maria Bonita in haar lange jurk; lieve herinneringen aan Salvador!
Net als op de heenweg overnachten we in Vitttoria da Conquista, Triomf der Verovering, ondanks de naam een bescheiden stadje. We eten er weer in hetzelfde restaurant, een genoegelijk hol, druk, niet deftig en vol van de geur van geroosterd vlees. Met een sigaret en een kop koffie blijven we na het eten er nog een beetje zitten rondkijken. Zo'n tweede keer zie je alles meer gedetailleerd.
Langs een van de zijwanden is een plank aangebracht waarop heiligenbeelden staan. Maria Bonita en Lampiao zijn opgenomen in die rij, tussen maagden en martelaren.
Later in mijn hotelkamer vind ik een krant van een week terug. Ze is denkelijk door een Amerikaan achter gelaten. De Brasil Herald, een walgelijk societyblad, maar engelstalig, en de enige braziliaanse krant die ik kan lezen. Een nabeschouwing over de zesdaagse oorlog in Israel, de laatste berichten over de rassenrellen in Newark. Ook braziliaans nieuws. In Recife is een vrouw gearresteerd omdat ze met haar dode baby bedelde.
Lampiao en Maria Bonita zijn ook in het nieuws! De wederzijdse familieleden hebben een verzoekschrift aan de regering gericht om hun hoofden een christelijke begrafenis te mogen geven. Het blad verwacht dat de regering daar na meer dan dertig jaar welwillend op zal beschikken.
Loenen a.d. Vecht, 29 augustus 1969.
|
|