| |
| |
| |
P.H.H. Hawinkels | Tweemaal Bruegel
Bruegel XVI
‘Het bouwen van de toren te Babel’ (tweede versie)
Je hebt een soort torens, dat alles
wat er is verdringt. Dat staat, absoluut
& massief, blikken op zowel de wereld
als de wijde hemel in de weg; geen
nog die er kijkt naar de ingedikte steden,
kerngezonde verten, die de roklengte
van het licht markeren, geen nog naar
de zorgeloze lucht: dat soort torens
eist alle aandacht voor z.zelf op.
De mensen kruipen er diminutief
als lieveheersbeestjes tegen op, - alle
proporties worden uit het oog verloren,
niemand is nog méer dan een vuiltje in
een kolossaal, star oog, gericht op
een doel, even onbegrijpelijk als water
dat aan de kaaskleurige tenen van zo'n toren
ligt als een slaaf. Geen wonder
dat er het soort potentaten van welks
tenen verdraaglijker aura uit te stralen
lijkt dan van de rijke, lamme blik,
belangen in heeft. Zo'n toren wordt
geacht te zwellen, uit & op te zetten,
z. op te richten, hoger, meer,
tot de schacht triomferend het vochtig
vlies dat de hemel logisch scheidt
van wat lucht heet penetreert.
Om contact, wordt voorgegeven,
tussen de aarde, het uiïge water
zelfs, en wat alles overstijgt, te boven
| |
| |
gaat, - ja, ja, dat moet een gevaarte
doen, dat de aarde ontkent, wegdrukt
naar onimportante flanken, een schacht,
die alles te buiten gaat, die rond
zijn eikel smeuïge wolkflarden mee-
voert, als waren die uit zijn as
gegleden, de toegang tot de hemel
Men wende in dit verband de blik eens
af van het totalitaire gebouw, en men
zal opmerken, hoe goed de steden
in hun verdrukking de kleuren staan,
waarvan ze van de zenuwen verschieten:
in wat hun aan ruimte toegemeten is,
hebben zij een weergaloos kleuren-
programma ontwikkeld, anders dan
de realiteit op de toekomst vooruit-
lopend; decadent & ziekjes is
hun coloriet, maar prachtig; in
tuberculeuze schoonheid liggen de tinten,
verboden versnaperingen, losjes & vrij
over de daken, de gevels, de straten,
de boompjes gespreid, en hun grenzen
erkennen die der vormen niet.
Er is een soort torens, waarin
alles lijkt te verdrinken, - maar
ernaast, eronder werpt een prachtige,
hoopgevende onpasselijkheid om de on-
bestaanbare, onuitstaanbare pretenties ervan
profetische vruchten af. En mèt
de mogelijkheden, die in de tirannie
gedijen, illegale wegen kiezen
naar een hoger, reiner water dan
collaboreert, die ongrijpbaar voor
de humorloze potentaten steeds opnieuw
nieuwe hazenpaadjes van de vrijheid
exploiteren, wijkt ook de tengere,
mysterieuze huid van de hemel terug,
laat de geërgerde bezittersdrang van
| |
| |
torens als deze, zij het bijna schreiend,
niets dan een onbestaanbare steriliteit
en een onbereikbare dorheid, waarbij
vergeleken de dorheid van het bereik-
te een feest is, waarop de mei-
| |
| |
| |
Bruegel XVII
‘Landschap met de bekoring van de H. Antonius’
Zo op het oog niet veel bijzonders,
dit segment van de natuur, tesamen
met die bleke, irreële stad ginds, het
bloedeloos verschiet en een kwart van
de hemel, in éen aparte wijze van zien
Door de stoom der wolken glijdt
een schip als sikkel, en de grote vis,
die vlak daaronder zwemt alsof zijn stroom
daar hing, en niet lager, waar
op andere, onafhankelijke boten sinister
mansvolk rumoert, is bewolkt, bewoond,
door wezens als padden, met - toe maar -
zo hier & daar alweer een vis, maar dan
van gedifferentieerd formaat, dezelfde
portee (cfr. de geur) om mee
te zwaaien. Ja, als je goed toekijkt
heeft dat scheepsvolk weinig
positiefs in de zin, lijkt het,
Muiterij tegen de zwaartekracht,
bestorming met ladders van orde, zo
vanzelfsprekend en gaaf als die van
de natuur, één met de vliegende vissen,
De mens mag het weten, die
zijn proporties overboord heeft
gesmeten, z. met kerken meet;
het vuur, dat aan onverwachte hoeken
en gaten ontsnapt als een oprisping,
| |
| |
of anders het volk dat de vis op het droge
eert, er een zwart kazuifel te over
de evenwichtige man, om wie dit landschap
draait, vouwt zijn handen bedaard
ineen als een rotsformatie. Want als
er iets is, dat hij weet, dan is dat,
dat het zo'n vaart niet loopt
als wat er is en wat daar achter zit
troepen op elkaar gaan afsturen.
Het gevaar, zo zint hij, zit hem niet
links, maar rechts, - of, wat hem betreft,
andersom. Als verborgen, verdrukte
geheimen van binnen uit, onzegbare
neigingen, smaak voor de dood, de negatie,
hun guerillero's laten infiltreren
in de natuur, de wereld, waarin
men in vrede zou leven, als het goed
was, dan is dat tot daar aan toe;
maar als rechts, of eigenlijk links, de kleuren,
de perspectieven, het licht z. verlagen
tot uniformering, als de blik, waarvan
men heilig overtuigd was dat hij klaar
& veilig het oog verlaat als geur
een roos of zo, niet meer met goed fatsoen
landen kan in de dracht, de fashion
van wat geacht wordt 't zuiverst,
reëelst te bloeien, een loofbos,
hygiënisch onder medicinale luchten
en doorhuifd door de meest gebenedijde
onder de atmosferen, als groen van hoop-
vol hysterisch, wanneer geel van stralend,
de opperste realisering voorafgaand,
grel wordt als een onuitsprekelijk
betaalmiddel, dan is het uitkijken
Want wat men heeft als middel
tegen het dreigen van wat de wereld op
| |
| |
zijn kop zet, orde verstoort en de mensen
z. van binnen al even chaotisch doet voelen,
doorschoten als een raam dat autonoom
bevriest, als zij de wereld dan zien,
opgedeeld in schitterende, maar volstrekt
levenloze kristallen, dat is het rustig,
onbevooroordeeld kijken, opnemen
wat er bestaat, redelijk te ademen in
een bos, het beste bos, dat men kent, -
en juist dat corrumpeert, krijgt het zuur,
als links tot rechts geworden is en
de orde z. simplificeert, schematiseert
terwille van het goedkope succes
der melodieën, die men in
de bossen z. kan indenken.
Dan doet men er het beste aan
binnen te blijven, de ogen lang, vindt hij,
gesloten te houden, zodat de modieuze
vlekken, de onbuigzame aantastingen
van het zien gelegenheid gegeven
wordt uit eigen beweging weg,
als water het zand in, te trekken,
op de tonen van het welbekende,
geraffineerde gonzen & kloppen in
de binnenwijken van een hoofd, dat bang
|
|