| |
| |
| |
[Januari 1969]
F.C. Terborgh | Paulina
De keuken was ruim en licht. Door het hoge raam zag men de takken van een spichtige aquacateboom en verderop de dichte kruinen der olmen op straat. De indenting was gemakkelijk, al het nodige was onder bereik. Maar het was niet zoals vroeger in San Miguel Regla, of in Hueyápan, waar de deur naar de binnenplaats open stond, waar je kon zien wie buiten werkte, of voorbijkwam, waar je deel had aan het leven der anderen en een groet kon wisselen of een roep van verstandhouding. Hier was men opgesloten, alleen met het werk en de eigen gedachten.
De papegaai zat in de voorkeuken op zijn perk en verveelde zich; hij riep, bootste woorden en geluiden na, maar Paulina antwoordde niet. Zij hield niet van het dier. Het hondje dat steeds geduldig onder tafel had gezeten, wachtend op afval, en met de neus tegen haar been had geduwd, als het te lang moest wachten, was gestorven; en nu was zij alleen.
De tafelrand reikte haar haast tot aan de borst. Paulina stond er, met een veel te groot mes, en maakte groente schoon. Haar voorhoofd was laag en de schedel liep naar achteren op. Twee gitzwarte vlechten vielen te weerszijden neer langs de oren tot over haar borsten. Zij had het haar pas gewassen en nog niet rond de kruin opgespeld. Zij leek het haar voortdurend te wassen; ik heb haar ook niet anders gezien dan in een vlekkeloze schort. Men had haar onlangs alle tanden moeten trekken en het nieuwe gebit zat slecht; het werd slechts bij buitengewone gelegenheden gedragen, en langzaamaan begon haar mond in te vallen, maar de ogen waren onveranderd. Zelden keek zij op, en dan schoot een blik naar den ander, vlug en raak, van onderzoek en achterdocht.
Zij sprak niet veel met mij, zij antwoordde slechts; maar ik weet dat zij anderen urenlang kon verteilen; verhalen, voorvallen uit haar jeugd. Zij zelf speelde er nauwelijks een rol in; zij deed het landschap herrijzen, het verleden, zij had de gave opnieuw tot leven te wekken, wat al lang leek vergaan. In haar was de tijd zonder in- | |
| |
vloed; zij had de kracht van het korte, beeldende woord, en de overtuiging.
Soms buigen omstandigheden buiten ons toedoen ons leven om tot een lot dat wij niet hebben voorzien noch begeerd; en dan blijkt wat wij werkelijk zijn: vervelende klagers, of uitgebluste lieden die in den grond niets waard zijn; of een hart dat aanvaardt en een geest, die tot het einde niet kapituleert. Het was niet nodig dat Paulina sprak; een blik, die soms den ander kon treffen liet geen twijfel. En elke dag rees zij tot haar oude statigheid als zij de rebozo had omgeslagen, gereed het huis te verlaten op weg naar de markt. Een klein tonnetje, licht als een bal, rolde zij langs de straat, behendig, zich nauwelijks bewegend en ongewoon vlug voor haar leeftijd. Tussen de stalletjes op de markt had zij onbetwist gezag.
Wat anderen mij over haar leven hebben verteld, in brokken, in de loop van twee jaren, zij hier opgeroepen en kort bericht.
In het begin der eeuw, toen de bomen nog tot in het dal van Huasca daalden en het bos in het Westen, boven, in de richting der mijnen van Real del Monte, nog wild was en donker, toen de heuvels in het Oosten nog niet kaal waren, ontbost in blinde zucht naar winst, en het wijde dal er vruchtbaar lag, beschermd en rijk aan kleine beken, toen het water nog werd vastgehouden op de hellingen, in het mos tussen de bomen en slechts geleidelijk verder sijpelde als de grond was verzadigd - leefde Lupe Sanchez de kolenbrander met zijn vrouw en elf kinderen in het gehucht El Zembo. Het lag in het begin van het bos, met Huasca door een goed pad verbunden, maar verscholen en uit de verte of van de heuvels tussen de kruinen niet te zien.
Toen Concha Sanchez haar twaalfde kind had geboren, Paulina, werd naar oud gebruik door de zonen en buren in het lage badhok stoom gemaakt: water gegoten op gloedheete steenen; er werden kruiden verbrand en gekookt en Concha werd door haar man naar het hok gedragen en daar gewassen en verzorgd. Paulina, het pas geborene, werd aan een buurvrouw toevertrouwd. Na het bad, droeg Lupe zijn vrouw terug naar huis en legde haar op koel, vers linnen. Door buurvrouwen was een kippensoep bereid, gemengd met wonderkruiden. Beide echtelieden werden alleen gelaten; in de vertrouwelijke stilte van den avond aten zij samen. Don Gallardo had van San Miguel Regla een fles rode wijn gezonden, die door Concha haast alleen werd gedronken. Zij voelde zich tevreden en
| |
| |
gesterkt en twee dagen later hervatte zij het dagelijks werk. Het leven was rustig op El Zembo; men was arm, maar het ontbrak er nooit aan het nodige. Een ieder was tevreden en begeerde niet meer. Lupe werkte met zijn buren Eufemiano en Nicolás op de hellingen boven El Zembo. Zij droegen Spaanse namen en verstonden niets dan Spaans, maar waren indio's wier voorgeslacht sedert onheugelijke tijden op dezelfde heuvels had gewoond. Hun houtskool brachten zij op acht ezels naar Huasca, en verder naar San Miguel Regla en San Juan Hueyápan, de bezittingen van Don Gallardo. Regla was twee eeuwen geleden gebouwd op een plek waar rijkelijk water uit den grond opwelde, nodig voor het wassen van zilvererts, dat er werd gebroken en gereinigd; volgens wisselende methoden in de loop der jaren. Regla had perioden van voorspoed gekend, en van verval, maar geleidelijk aan had het zijn belang verloren. San Juan Hueyápan, een uur gaans verder in het dal, was destijds beroemd om zijn melkvee; een modelboerderij, de trots van Don Gallardo. In goede jaren, als de maiz manshoog in het veld stond, werden honderden oogsters uit verafgelegen districten aangetrokken. Nu is de streek kaal en verlaten. De wind gaat er door het gras; slechts hier en daar staat een hut of een huis. Het dal is nooit dicht bevolkt geweest. Ook nu telt de gemeente, vele mijlen breed en lang, niet meer dan tienduizend zielen. De grote tijden van Don Gallardo zijn voorbij. Hij was een gestreng heer geweest; nauw werd op alles toegezien. Maar hij had werk gegeven en redelijk loon. Een ieder had geschenken ontvangen op feestdagen; en wie in nood was, of in moeilijkheden buken zijn schuld, werd geholpen.
Paulina groeide in El Zembo op met Chencha, haar jongste zuster, en met den broer Miguel. Heel klein nog werden de kinderen het bos reeds in gezonden om de kolenbranders hun eten te brengen. De tocht was moeilijk en lang voor hun korte benen, pijnbomen en cederstammen leken torenhoog, en soms zag men niet eens den hemel meer. Het onderhout was dicht; doornen scheurden hun kleren, soms struikelden zij over verborgen wortels; de blote voeten deden pijn. Een enkele keer als het jaargetijde gunstig was (in de winter lag sneeuw boven in de bossen) mochten de kinderen een nacht bij de mannen blijven. De houtmijten waren gestapeld en met aarde bedekt, en begonnen te roken. In het donker gloeide soms geheimzinnig het vuur achter luchtgaten of door een slecht gesloten plek; in de verte, heel ver weg, maar duidelijk, hoorde men een coyote schreeuwen. Het kippenvel liep hen over de rug; zij hidden
| |
| |
den adem aan en luisterden onder de klare sterrenhemel tot slaap hun ogen sloot. Ook nu nog beheerst dit bos Paulina's herinnering. Het lijkt de sterkste, niet uit te wissen ervaring in haar leven; zij schijnt er ook nu nog haar toevlucht te nemen, in gedachten, als leegte haar kwelt, of zij uit zorgen tijdelijk geen uitweg ziet.
Toen Miguel verstandig genoeg werd geacht, droeg men hem op de schapen te hoeden in de nabijheid van het gehucht. Chencha en Paulina mochten mee. Het weer was helder en zacht - het was nog vóór de zomerregens en op de kleine velden en stroken weidegrond bloeiden bloemen tussen het gesteente. De bijen zoemden en kevers kropen door het zand. Miguel trachtte vogels te raken met zijn slinger, maar het lukte niet. Een steentje sloeg neer naast een grote geel gekleurde vogel, primavera geheten. Het dier vloog op en bleef tergend roepen in de top van den hoogsten boom. Miguel hield zich weer met zijn schapen bezig en dreef de dieren tussen het gesteente bijeen.
Op een avond, bij het teilen, ontbrak een lam. Miguel werd gestraft; het voorrecht van schapenhoeden werd hem onttrokken.
Den volgenden ochtend, gekrenkt en koppig, begon hij te zoeken. Tussen struiken en achter rotsblokken, aan de voet van een heuvel, langs de bosrand en verderop, bij de ingestorte schuur, in oude konijnenholen en in de greppels langs het pad naar Huasca. Paulina en Chencha volgden op eerbiedigen afstand. De zon stond op middaghoogte en nog steeds was geen spoor gevonden. Miguel was in het gras gaan liggen, een wang in de hand gestut, de benen omhoog en kauwde op een halm. De cikade in de pijnboom had opgehouden te snerpen, de stilte leek volkomen. Toen meende hij, niet ver weg, een zwak klagend geluid te horen, het roepen van een lam. Hij sprong op en zocht; niets was te zien. Miguel werd bang. lets onzichtbaars leek aanwezig te zijn - midden op den dag. Hij keek rond, maar niets verroerde zich. Toen hoorde hij weer het geluid, en nu vlak voor zijn voeten. Hij boog de takken uiteen: in een spleet beneden zat het lam en verroerde zich niet. De spleet was diep en nauw; hij kon het dier niet bereiken. Hij rukte twee struiken uit; onder zijn voeten week de grond. Hij verloor het evenwicht en gleed naar beneden, meer dan een meter diep. Paulina en Chencha keken over de rand. Hij reikte het lam aan en zij hielpen hem uit het gat. In triomf werd het dier naar huis gedragen.
Later kwamen buren het gat bekijken. Men begon te graven en vond een korte trap. Beneden eindigde zij op een geplaveide vloer.
| |
| |
Wat verder rees een muur, niet recht, maar terug wijkend naar boven, gestapeld uit verzakte veldstenen: de basis van een kleine pyramide.
Lupe had lezen geleerd. Hij nam van de kast een oude dikke almanak en begon naar uitleg te zoeken. Hij las drie avonden maar vond niets en vulde uit de herinnering aan wat het boek niet wist te vertellen. Nog van zijn grootvader had hij gehoord dat vlak bij El Zembo een heiligdom had gestaan uit het begin der tijden. Reeds vóór de komst der Spanjaarden moest het een bouwval zijn geweest, nauwelijks meer te vinden, want anders hadden de priesters er een kerk op gebouwd, of een kapel om de oude goden te vernederen. Wie onder de buurtgenoten nog in twijfel had getrokken dat men op de grond der voorvaderen woonde, sedert mensenheugenis, zweeg voortaan.
De jongste kinderen sliepen bij de ouders. De deur stond 's nachts open en maanlicht viel over den drempel. Een kort grijs gordijn bewoog zacht voor een raam zonder ruit. Tegen bedtijd vond Miguel aan het voeteind steeds het zwarte katje, nam het dier in zijn armen, ging liggen met het gezicht naar de muur, en viel in slaap. Op een avond was het katje niet te vinden. Miguel zocht en wachtte en gaf tenslotte het wachten op. Tegen middernacht werd hij wakker. Het maanlicht viel schuin door de deur. Op zijn deken zag hij het katje liggen, greep het en trok het naar zich toe. Maar het bleek een groot zwart dier te zijn, het blies en krabde hem en beet. Miguel schreeuwde; Lupe sprong op, zag een schaduw, greep zijn geweer en schoot het dier neer in het maanlicht vlak buiten het huis. Het had schuim om de bek en had moeite te sterven.
Miguels wang en handen waren gezwollen, maar de schrammen heelden vlug en men vergat het voorval. Toen echter de incubatietijd was verstreken traden alle Symptomen van rabies op. Men wist wat hondsdolheid betekende, herinnerde zich de kat en zag dat het te laat was. Miguel werd kwaadaardig en gevaarlijk. Lupe sloot hem met een ketting aan een boom om te voorkomen dat hij anderen zou krabben of bijten en de besmetting verspreiden. Er was geen remedie. Men moest den veldwachter uit Huasca halen en de man zou het kind neerschieten uit barmhartigheid, om het lijden te verkorten. Dat was wet en gewoonte, een eis van veiligheid - Gods wil moest men aanvaarden.
Maar de veldwachter van Huasca was naar een veraf gelegen ge- | |
| |
hucht geroepen en kon niet vóór de namiddag terug zijn. Lupe zat op een afstand naar het kind te kijken; hij brak een takje in kleine stukken; hij zocht maar wist geen raad. Een ieder meed de plaats en liet hem met zijn grief alleen. Toen kwam een buurvrouw langs, bleef voor den jongen staan en meende dat het een schande was God's onschuldige creatuur aan een boom te ketenen als een dier. Of men niet wist dat voorbij het gehucht Las Navajas, op den derden heuvel achter El Zembo, Josefa de curandera woonde, die van hondsdolheid genas; die vaak al had genezen; en waarom men kostbare tijd liet vergaan. Zij had tot niemand in het bijzonder zich gericht en niet in een bepaalde richting gesproken en ging hoofdschuddend heen. Lupe leek haar niet te hebben gehoord, maar na een poos stond hij op, ging naar de schuur, haalde een zware zak en trok dien over hoofd en lichaam van het kind. Hij bond hem vast aan handen en voeten dat de jongen niet kon trappen of slaan, leende het paard van zijn buurman, legde het kind als een bundel vóór zich over het zadel, en reed de heuvels in.
Het pad was smal, soms moeilijk en steil en de jongen wilde zich in de zak niet kalm houden. Toen Lupe een open plek op de tweede heuvel had bereikt, een smalle rotsplaat waar hij een ogenblik uit kon rusten, zag hij beneden El Zembo liggen. De wind kwam in zijn richting; hij hoorde stemmen, zonder woorden te verstaan, hij meende den veldwachter te zien, die naar den jongen zocht. Buren stonden om hem heen en wezen in een verkeerde richting. Hij zag den man weer gaan. Lupe trok den hoed in het gezicht en reed verder, tegen de zon in.
Het plateau boven, dat hij na een vermoeienden tocht bereikte, lag al in avondlicht. Van een gehucht was niets te zien. De huizen moesten op een helling liggen, achter de rand. Maar midden op de kleine vlakte, tussen rotsblokken en bremstruiken, zag hij de hut van Josefa. Het terrein werd beschermd door een leger blaffende honden. De curandera was bezig bij de schuur. Zij keek op, begreep aan de zak wat men haar bracht en vroeg slechts hoe lang geleden de eerste Symptomen waren gebleken. Er was geen uur meer te verliezen. Zij greep uit een nest twee pas geboren honden, slachtte de diertjes als kippen en begon een brouwsel te koken. Lupe zat in het groeiend duister geduldig te wachten. Soms bewoog zich de zak.
Toen de vrouw gereed was werd Miguel voorzichtig uit zijn koorden bevrijd. Zij nam het hoofd in haar handen, keek naar ogen en
| |
| |
mond en dwong hem haar absuud te drinken. Zij wreef hem met zalven in en met wat op excrementen leek, en verklaarde zich tevreden. Lupe moest het kind bij haar laten en na acht weken terug komen.
Lupe verscheen op de afgesproken dag en de jongen sprong hem tegemoet alsof hij nooit in de greep van den dood was geweest. Hij vertelde later lang te hebben geslapen en dag in, dag uit in de zon te hebben gelegen en met de honden te hebben gespeeld. Hij was ongelofelijk vuil.
Paulina heeft van haar broer Miguel het meest gehouden en nog meer na het voorval. Zij had gezien hoe soms wanhoop en onverwachte redding dicht bijeen kunnen liggen en dit heeft haar geloof in wonderen versterkt; haar positieve en optimistische aard.
Miguel was volkomen genezen. Hij is later in de mijn gaan werken, boven in de berg van Real del Monte. Hij heeft ook vrouw en kinderen gehad, maar is niet oud geworden.
Het is een heldere zomerochtend. Een oriool roept ongedurig, nu rechts, dan links: regen voorspellend; de hemel is wolkenloos. Bijen zoemen boven de bloemen der cistusstruiken; in de verte kraken de wielen van een kar. Paulina en Chencha zijn op weg naar Huasca, met boodschappen belast. Dicht bij het dorp, waar de kapel in het veld staat, kronkelt een grote slang over de weg; zij zien, zij horen de ritselende beweging, en staan verstard van schrik; zou het een ratelslang zijn, een oude, gevaarlijk voor mens en vee? Het dier glijdt verder. Men moet waarschuwen; een ongeval vermijden. Chencha zal naar het dorp gaan en den veldwachter roepen en Paulina zal het dier voorzichtig blijven volgen om te zien waar het zich verkruipt. Het glijdt de stoepen op van het godshuis, door de open deur, recht naar het altaar, en daar verdwijnt het. Paulina blijft staan bij den ingang; durft zich niet te bewegen, niet te ademen haast.
Eindelijk komt Chencha met enkele mannen terug. Voorop loopt de priester; hij hoort waar het dier zich heeft verscholen en weert allen uit het gebouw. Indien onder het altaar toevlucht werd gezocht zal dit Gods wil zijn, waarvoor men moet buigen. Bedremmeld staan de beeren te kijken, grommen een poos, en gaan weer heen.
Alleen Manuel, de stroper denkt er het zijne van. Hij heeft van krijgsverrichtingen vernomen in de aangrenzende staten en heeft
| |
| |
horen mompelen over toebereidselen voor verzet, over geheime bergplaatsen voor wapenen. 's Nachts sluipt hij terug om het terrein te verkennen. Van een slang was niets te zien, maar wel vond hij karabijnen en ammunitie, revolvers en machetes. Hij nam wat van zijn gading was en vertrok in de richting van El Horcón, waar hij een afspraak had met andere lieden.
Enkele maanden later werden Paulina en Chencha uitgezonden om paddenstoelen in het bos te zoeken. Het was de goede tijd, begin October. De geur van vocht en rottend eikenlover drong uit den grond, hier en daar hing lichte nevel tussen de stammen, herfstdraden glinsterden en in de verte werd een hert gezien. De beide meisjes waren vroeg vertrokken, en diep het bos ingegaan, daar waar in 't vorig najaar de grootste zwammen werden gevonden, en de oogst was goed geweest : binnen het uur twee volle manden. Zij waren onder een rotsblok tussen struikgewas gaan zitten om uit te rusten. Na een poos drong van beneden rumoer tot hen; er vielen schoten. Geen minuut later galmden schoten achter hen. Gewapende boeren daalden in sprongen door het bos en zochten dekking achter rotsen en stammen. Men zag slechts hun grote hoeden. Striemend als een zweepslag viel soms een schot vlakbij en ging door merg en been. De kinderen lagen onder struikgewas plat op den grond en hidden den adem in. Een kogel sloeg in de rots achter hen, een brok graniet brak af, steensplinters raakten hen. Manuel de stroper verscheen tussen de stammen, gereed om vooruit te springen, maar wierp de handen omhoog, sloeg voorover neer op den grond, en verroerde zich niet meer.
Kruitdamp dreef voorbij; een konijn vluchtte tussen de stammen, men zag slechts de witte pluim. Chencha beet op de punt van haar hoofddoek; tranen biggelden over haar wangen. Paulina drukte haar neer op den grond en bleef alleen verder spieden, tussen de lage takken door.
Soldaten rukten op door het bos; zij kwamen uit de richting van El Zembo, langzaam klommen zij, keken naar rechts, naar links, bleven staan en klommen verder. Er viel een dreunend salvo, en dan was niets meer te zien. Soms was het Stil, enkele minuten, en begon opnieuw. Men wist niet wie vorderingen maakte: de boeren of de soldaten. De tijd leek eindeloos en toen er een uur lang stilte had geheerst en Paulina zich durfde op te richten, viel al lage zon door de takken. Het terrein lag vol doden; de kinderen maakten
| |
| |
een omweg, om de lijken niet te zien. Zij bereikten El Zembo bij zonsondergang. Hun moeder zat bij den haard, het hoofd in de handen, en had alle hoop al opgegeven haar kinderen terug te zien. In het donker trokken de buren het bos in om de doden te ontdoen van al wat bruikbaar was. Lupe verbood zijn zonen mee te gaan. Maar na middernacht was Fermín, de tweede, toch verdwenen. Tegen het ochtendkrieken kwam hij weer thuis. Hij bracht slechts een vier keer gevouwen papier, dat hij in de borstzak van een officier had gevonden. Het was een lijst met namen van de lieden in de streek random Huasca, die de Federalen tot krijgsdienst hadden willen dwingen en desnoods met geweld in hun bataljons hadden willen inlijven. Boodschappers werden nog vóór zonsopgang naar Huasca gezonden, naar Regla en Hueyápan en de gehuchten random, en alwie op de lijst stond en niet reeds was verdwenen, zocht toevlucht in grotten en holen in het bos. Twee weken later leek geen reden voor alarm meer te zijn; een ieder hervatte zijn werk. De Federalen werden niet meer gezien en blijkbaar elders vastgehouden.
De winter en het voorjaar die hierop volgden waren hard en bitter. Maiz en bonen en zout waren uit de winkels verdwenen. Niets was meer te vinden, hetzij dat de waar in beslag was genomen of achter werd gehouden, of niets meer werd aangevoerd. De mensen werden meedogenloos. Hardheid groeide en onverbiddelijke zelfzucht; en in de gehuchten heerste honger. Geen vracht houtskool was meer voldoende om het geringste, het nodigste te ruilen, en Pauline weet zich te herinneren dat er weken waren waarin van gras en wortels werd geleefd. Maar ook die tijden zijn voorbijgegaan.
De jaren daarna waren de gelukkigste in El Zembo. In Europa woedde de oorlog en Don Gallardo kon geen verre reizen maken. Hij kwam vaak naar zijn hacienda's; soms bleef hij er maanden lang, in Regla, maar vooral in San Juan Hueyápan waar hij het meest aan was gehecht. Er werd gebouwd en uitgebreid en vernieuwd; het veebedrijf was zijn trots en de oogsten aan maiz en tarwe vulden elk jaar grotere schuren. Landbouwmachines werden ingevoerd; er was werk voor een ieder. Men kwam krachten tekort. De weg van El Zembo naar Hueyápan was lang; het waren drie uren gaans. Een oudere zuster van Paulina werkte er in de keuken en Paulina mocht helpen als er gasten waren. En gasten waren er vaak en veel. Zij mocht in het bos in Regla spelen, langs de vijvers
| |
| |
en verderop, waar het water uit de bodem welde en talloze beekjes vormde, zij mocht stoeien onder de hoge bomen van Hueyápan binnen de muren; en bij de poort mocht zij kijken als de wagens met gasten voorreden en de koffers werden afgeladen. In de keuken had men geen handen genoeg. Er werd veel gegeten op Hueyápan, en in Regla; vaak en lang.
Nu nog, als ik gasten verwacht in mijn huis, en zij in de namiddag al bezig is met toebereiden, gaan haar gedachten terug naar de oude tijd en wordt zij spraakzaam. En als 's avonds de schotels worden binnengedragen schudt zij haar hoofd over het armzalige nieuwe zilver, dun en licht als blik, dat geen vergelijk kan doorstaan met de kleinste schotels op Regla; van de grote niet te reppen, die een knecht nauwelijks kon dragen.
Paulina is niet afgunstig, zij kent geen ressentiment. Haar vlagen van onbeheerste drift en slecht humeur komen even onverwacht als zij gaan. Zij is gul en hartelijk en denkt langs hiërarchische lijnen. Een ieder heeft zijn bestemming, zijn plaats en taak, en de hare is te zorgen dat ik eet, liefst veel en goed. Maar voor een ieder in huis kookt zij met dezelfde toewijding. Soms komt een der meiden kijken, snuift de geur op of licht een deksel. En dan werpt Paulina triomphantelijk een steelse blik naar haar pannen.
Lupe's sober leven en hard werken begon vruchten af te werpen. Samen met Nicolás had hij een kar gekocht en een muildier en bracht nu een deel van de houtskool over de berg tot aan Pachuca. Men betaalde daar betere prijzen en op den terugweg namen zij goederen mee voor Huasca, waar eenige winst op werd gemaakt. De mannen reden gewoonlijk samen, bleven twee dagen, kwamen den derden terug naar de vallei, laadden hun kisten en balen af in het dorp tegen avond en trokken in het ochtendkrieken verder naar El Zembo om het werk in de bossen te hervatten.
Op een avond hadden zij weer hun zaken geregeld in Huasca en Lupe was moe in de stal gaan liggen om te slapen. Nicolás had haast en wilde terug. Hij wekte hem tegen middernacht, maar Lupe meende dat zij beter deden te wachten tot de maan was opgegaan. De weg was slecht na de regens en hij was nog moe. Toen het vale maanlicht laag door de open staldeur viel en Nicolás hem opnieuw wilde wekken, lag hij er stijf en levenloos.
Nicolás kwam met het bericht van zijn dood naar El Zembo. Men was er bezig de verse maizkoeken te roosteren voor zijn ontbijt.
| |
| |
Lupe's drie oudste zonen hadden vrouw en kinderen en Miguel werkte toen al in de mijn. Er was niemand om de vrouwen in El Zembo te helpen. Men verkocht huis en schapen en zocht naar werk. Paulina vond een dienst in Real del Monte het triestige mijnstadje, boven tussen de bergen, met zijn hoge plaatijzeren daken. Men was er goed voor haar, maar niet gemakkelijk. Met zonsopgang werd zij aan het werk gezet en bezig gehouden tot het tijd was naar bed te gaan. Men onderwees haar in al het nuttige en leerde haar koken. Paulina bleef er vijf jaren; toen lokte de hoofdstad. Twee zusters waren al eerder gegaan en hadden er een goede betrekking voor haar gevonden.
Uit het gareel van het eentonig bestaan in een kleine plaats, zonder veel afwisseling, maar beschermd en zonder verleiding, kwam zij onverhoeds in een verwarrende nieuwe wereld, niet voorbereid en aan zich zelf overgelaten. In het rumoerige huis, onder talrijk personeel had niemand tijd voor haar, hetzij dan om haar het werk van anderen op te dragen. En in de nauwe dienstbodenvertrekken, onder voortdurend wisselen van komende en gaande lieden en tijdelijk aanwezigen, geschiedde wat was te verwachten: binnen het jaar was Paulina zwanger. De minnaar bleek vrouw en vier kinderen te hebben.
De volle hardheid van het leven kreeg zij toen te voelen. In huis wilde men haar niet langer houden; onverschilligheid, verontwaardiging werd geuit, maar om haar toekomst bekommerde zich niemand. Een van haar zusters vond onderdak voor haar bij godvruchtige lieden. Zij leefde daar een jaar, onder strenge kloostertucht, van de buitenwereld afgesloten. Paulina verklaart in dat jaar te hebben leren bidden, niet onder drang van derden, maar van binnen uit. Niet vragend om verlichting van haar leven, om vervulling, maar slechts om het ene: dat de herinnering, het verlangen naar den man uit haar gedachten zou worden gedelgd. Zichzelf wilde zij weer worden.
Na verloop van tijd herkreeg zij haar evenwicht, en keerde terug naar de vallei, acht jaren na den dood van haar vader. Zij vond werk in Huasca en leefde er in rust en ongemoeid, zorgend voor het dochtertje.
Weer waren acht jaren verstreken. Men schreef '36; er werd over de op handen zijnde landhervorming gesproken, die eindelijk ernstig behoorde te worden aangevat. De indio moest worden beschermd en aan oude dorpsgemeenschappen behoorde te worden
| |
| |
teruggegeven wat hen eeuwen geleden werd ontroofd. Uitbuiting en afhankelijkheid hadden te verdwijnen en het grootgrondbezit, de kanker en kern van alle euvel, moest worden geliquideerd.
Men begon met te verdelen wat begeerte wekte; wat goed werd beheerd en rijke vruchten afwierp, al was het ontstaan op onontgonnen gronden, waar nooit een indio iets had verbouwd. Terreinen werden verkaveld, administraties ontbonden; aan rentabiliteit werd niet gedacht. Het was voldoende dat recht werd gedaan, dat eisen werden erkend en gehonoreerd. Niet het beginsel was slecht, maar de uitvoering was gebrekkig, ondoordacht en overhaast. Toen de bestaande orde was verdwenen bleek het magere resultaat. Met ontbrekende ervaring en scholing was niet gerekend. Gebrek aan middelen, aan geld, aan het nodigste zaadgoed, doemden den nieuwen eigenaar tot machteloosheid. Hij viel in handen van woekeraars en exploitanten en de opbrengst van een veld was veelal beleend en verkocht, in handen van derden reeds overgegaan, nog vóór de oogst was gerijpt. Pas toegewezen bodem werd verkocht of verlaten en gras en onkruid woekerden waar nog enkele jaren geleden manshoog de maiz had gestaan. Niet overal, maar als het aan ondernemingsgeest ontbrak en het geluk niet te hulp kwam tegen een traag en onverschillig ambtelijk apparaat. Streken vervielen, langzaam, maar onophoudelijk en werden de prooi van wind en wat schamel vee. En dit geschiedde in de vallei van Huasca.
Buiten San Juan Hueyápan was een tent gespannen en eronder, achter een lange tafel, zat het comité. De hacienda was onteigend en de grond werd verdeeld. Al wie, uren in 't rond, in het dal was geboren, was opgeroepen en deelgerechtigd. De gegadigden stonden rondom. Men had een register te tekenen, ontving een papier en kon gaan; het overige bleek later. Toen de namen van Lupe's nabestaanden werden genoemd trad Concha, zijn weduwe, naar voren. Zij ging aan een smalle kant van de tafel staan, niet al te dichtbij, zo dat zij een ieder recht in de ogen kon zien, sloeg haar armen over elkaar en verklaarde met harde, kalme stem dat zij niet wenste te delen, Don Gallardo was een goede patrón geweest, een rechtschapen en rechtvaardig man. Aan allen had hij werk verschaft en een ieder geholpen en bijgestaan, in nood en moeilijkheden. En meer nog gedaan daarboven en buiten, zoals een ieder wist. Zij begreep niet hoe men hem zonder recht of oorzaak kon
| |
| |
ontnemen wat door hem zelf tot stand was gebracht en door zijn voorzaten. Welke zegen kon rusten op gestolen goed en welke waarborg zou bestaan tegen willekeur, welke zekerheid tegen verlies? kon men haar niet weer ontnemen, wat men nu wilde geven, elk ogenblik en zonder opgaaf van reden, als daar niet meer voor nodig was dan een stuk papier? Zij wilde niet en zij verbood ook haar kinderen iets te aanvaarden.
Er ontstond een stilte. Zij trok haar schouderdoek recht en ging heen. De mannen gingen voor haar opzij.
Chona, haar oudste dochter, was met Antonio Silva getrouwd, de lijfkoetsier van Don Gallardo. Ook hij had geweigerd. Maar in de namiddag troonden vrienden hem mee naar een kroeg. Toen hij niet meer wist wat hij deed, liet men hem tekenen. Den volgenden ochtend begreep hij den toeleg en wilde herroepen. Het antwoord was spot en hoon.
In zijn wanhoop en verontwaardiging reed hij naar de hoofdstad, en zocht Don Gallardo op om hem uitleg te geven. Maar Don Gallardo, gekrenkt en verbitterd, bleef hard en wilde geen verklaring aanvaarden noch betuiging van spijt. Silva vond toen geen redelijke uitweg meer, en om zichzelf en anderen te overtuigen van zijn schuldeloosheid en eerlijke bedoeling besloot hij niet meer naar het dal terug te gaan. Ruim twintig jaren heeft hij alleen aan de rand van de stad geleefd en gebrek geleden. Werk vond hij slechts terloops, maar hij was vrij en in zijn eigen ogen gezuiverd van blaam.
Chona, zijn vrouw, heeft de geboortestreek nooit willen vertaten. Zij werkte waar zij bezigheid kon vinden; en toen zij te oud was geworden en te krachteloos, kocht zij een mars en trok van gehucht tot gehucht om naalden, linten en garen te venten. Tot ook dat niet meer ging en zij aangewezen was op de goedheid van anderen. San Miguel Regla stond leeg en verwaarloosd en Hueyápan wisselde van hand in hand. Geen bezitter hield het er langer dan enkele jaren uit; er was geen grond om het huis gelaten, niet eens voldoende om wat vee te voeden; het nodigste onderhoud verslond meer dan kon worden opgebracht. De werkgelegenheid verminderde, het dal werd wijd en stil; bossen verdwenen op de heuvels en het water werd schaarser. Wild gras drong door in de vlakte tot dicht aan de grenzen van Huasca.
Veel lieden verlieten de streek; er was geen andere uitkomst. Concha en vier van haar dochters vertrokken weer naar de stad, de een
| |
| |
na de ander, en deze keer voor goed. Geen van hen is ooit weer naar Huasca teruggekeerd. Het dal, de hacienda's en El Zembo werden herinneringen. Paulina veranderde vaak van dienst in de loop der jaren. Haar dochter Conchita trouwde tegen haar wens, en wat zij voor haar kind had willen vermijden, trad in: een onzeker bestaan aan de zelfkant der stad, op de rand van gebrek, in tochtige, gore houten hutten, te midden van modder en vuilnishopen, van ontevreden en noodlijdend volk; het bestaan van den havelozen pauper; en bij Ramon, den schoonzoon niet de wil noch het vermogen zich daaraan te ontworstelen; een blind leven in den dag zonder regel of zelfbeheersing.
Na een jaar trof Paulina een nieuwe beproeving. Een kleindochter werd geboren, maar zij wilde het kind niet zien uit wrok en verbittering. De zuigeling stierf binnen de week en de dood leek Paulina een waarschuwing en harde straf. Sedertdien heeft zij acht kleinkinderen gezien; vijf bleven in leven. Paulina werkt en zorgt en wat zij verdient wordt verslonden door groeiende, nooit te bevredigen behoefte, en nog steeds ontbreekt het nodigste.
Kortgeleden kwam bericht dat Chona, haar oudste zuster, in zorgelijke omstandigheden leefde. Het lopen viel haar moeilijk, voor werk was geen mogelijkheid meer en van niemand kwam hulp.
Ik besloot haar te bezoeken.
Tegen het einde van de regentijd reed ik naar Pachuca. Het landschap was groen en de hemel wijd en hier en daar was het koren al rijp en werd met de sikkel gesneden. De weg ging verder, de bergen in, langs de mijnen van Real del Monte: hij vermeed het stadje en klom langs hellingen, waar schachtwielen langzaam draaiden in roestige ijzeren torens; sommige wielen werkten niet meer, maar een kabel hing nog neer in het ingewand van den berg. Daarachter daalde de weg naar de vlakte, door wat over is van het oude cederwoud, en vanaf San Miguel Regla reed mij Señor Soza, de corregidor van Huasca, over een landweg met diepe regenvoren, langs platte koppen van verweerd gesteente, naar San Juan Hueyápan. Waar vroeger de maiz manshoog had gestaan, waar geel koren had gegolfd in de wind en melkvee bij honderdtallen werd geteld, waar met tractoren werd geoogst en geploegd, zag nu het oog verwilderd gras. Een enkele gerstakker, een maizveld hier en daar, met distels doorgroeid, waar de planten niet een derde van hun normale hoogte hadden bereikt, verdord, vergaan in volkomen uitgeputte grond.
| |
| |
De zon stond laag in een heldere lucht en in de verte, tussen glooiende heuvels, viel haar licht op witte huizen. Meterdikke bouwvallen met brede togen en lege vensterholen rezen recht vooruit: de bijgebouwen der hacienda, vervallen sedert een generatie en door onkruid overwoekerd. Ergens had men ingestorte pannedaken hersteld. Hoge, roestige plaatijzeren daken rezen er, gescheurd en nauwelijks tegen weer en wind bestand, als in een armelijk mijndorp. Het park achter de muren was verwilderd. Een enkele statige oude boom herinnerde aan betere tijden.
Buiten ou de vlakte bezocht ik de tachtigjarige Doña Chona, Paulina's oudste zuster, die in het dal was gebleven. Antonio Silva, haar man, was een jaar geleden gestorven in een der armste buitenwijken der hoofdstad. Zij was al twintig jaren alleen. Invalide sedert kort, tot geen werk meer in Staat, gebogen door rheumatische pijnen, leefde zij hier, samen met een kreupel kleinkind, van de barmhartigheid van anderen.
Haar hut, uit ruw gestapelde veldstenen opgetrokken, tochtig en niet beschermend tegen de nachtwind, leunde tegen de muur van het oude waterreservoir, niet meer dan schouderhoog. Bloemen bloeiden in potten, tussen het gesteente gehangen. Zij leek op haar zuster, maar het haar was haast wit. Haar ogen, groot en zwart, keken je recht in het gezicht. Mijn komst verbaasde haar niet. Zij antwoordde rustig en waardig, met de natuurlijkheid van wie zeker is van zichzelf. Ik bracht mijn boodschap over en gaf haar het pak. Zij aanvaardde beide, als was het een gewone, zich vaak herhalende handeling.
Van haar hut zag men uit op de bergen in het Westen, op de beboste heuvels ervoor, waar Paulina werd geboren in het gehucht El Zembo. Een regenwolk hing over een der bergtoppen, maar zon brak door; avondlicht overgoot het landschap.
Op den weg terug vielen de laatste lage stralen dwars over de vlakte. De vrachtauto stootte en schokte over de stenen. De lucht was koud; verwonderlijk helder. Er lag een diepe, verzoenende vrede over het landschap.
In Regla, 's nachts werd een vuur in de slaapkamer ontstoken. De stilte was er zo groot, dat men het bloed in het hoofd hoorde gonzen. Uit de schouw drong het rossig licht in de kamer en buiten scheen volle maan op de witte muren van de patio.
Ik heb in Regla het park gezien, waar Paulina met haar zusters op ontdekkingen was uitgetrokken, haast een halve eeuw geleden.
| |
| |
Essen, wilgen en vlug groeiend elzenhout stonden er, pijnbomen en ceders, en van hun takken hing in lange grijze slierten het boommos, de verstikkende parasiet. Het was een toverbos. Ik heb de beken gezien van rap en helder water, die langs paden en door rotsen werden geleid, door diepe gangen, waar men in 't donker een dreigend gorgelend geluid vernam. Ik heb het turkooisgroene meertje gezien en heb tussen bomen in de glooiende kom gestaan, waar het water op honderd plaatsen uit den bodem weit: het geheimzinnig ontstaan van beek en rivier. Paulina had ervan verteld. Misschien heeft zij daar in haar jeugd het mysterie van geboorte en leven het dichtst benaderd. Maar het park was in haar herinnering een vriendelijk oord geworden, speelplaats voor kinderen, met zonnige plekken; heel anders dan het dreigend woud der kolenbranders achter El Zembo.
Weer thuis gekomen deed ik Paulina verslag: dat het haar zuster goed ging en dat zij liet groeten, dat ik vanuit haar hut de lage beboste heuvels had gezien, waar beiden werden geboren.
Paulina stond voor de keukentafel en maakte groente schoon. Zij luisterde tevreden en keek nauwelijks op. Door het raam zag men buiten wat muren, de olmen op straat en de spichtige aquacateboom. Ik dacht terug aan den hogen hemel boven San Juan Hueyápan, aan de vlakte in de avondzon. Of zij daar niet had willen blijven, vroeg ik haar zonder veel na te denken; in de golvende wijde vlakte van Huasca, daar waar haar zuster was gebleven. Paulina onderbrak haar werk en keek mij strak in het gezicht. Haar ogen schitterden. ‘Péro Señór!’ was haar antwoord, ‘hoe kan men vrij ademen op gestolen grond?’ Zij greep opnieuw haar vervaarlijk mes en sneed behendig groente tot heel kleine snippers.
|
|