| |
| |
| |
P.H.H. Hawinkels | Het uiterlijk van de Rolling Stones
Een lyrisch - episch leerdicht
I. De hysterie der aartsengelen
Sinister is de kleuter niet, dat kan geen westerling
Met goed fatsoen beweren. Maar dat zijn lijf,
In de safe begrenzing van zijn unieke evolutie,
Suspect geparfumeerd & eigenlijk onbereikbaar
Is, zoals een urinoir, dat, in de menthol charmes van
Een willekeurig winterochtenduur, aan de overkant
Van een bevroren vijver de honneurs
Waarneemt voor een porceleinen sprookjesslot,
Dat wel; wel, dat er aan zijn historisch gedetermineerde
Verschijning een luchtje zit, repulsief
Als de schroeilucht die ontstaat door 't over
Elkander wrijven van duim & wijsvinger, maar tevens
Van een weeë bekoring, als daar eveneens omspeelt
Het welgeschapen, maar onvoldoende vaak gewassen,
Bloemige geslacht van lustknapen in het perspectief
Van putti, barokengelen die festief gestemd
De clarine aan het getuitje mondje zetten.
En voor de ogen van de westerling,
Koortsachtig nog op zoek naar invectieven voor
De olfactorische aspecten van zijn gestalte,
Groeit de mensenzoon, de rigide kleuter, op,
Doorloopt hij, een overvaak gebruikte, blauwgeblokte
Handdoek als een lam om de nek, het lager en
Voortgezet openbaar onderwijs met de natuur-
Lijke voortgang van een traan door de zilten bedding
| |
| |
Van een huidplooi. En valt.
Een ster, - een, twee, opgenomen in
De handelingen van copywriters en reclameontwerpers
Van deze, de dag van het Beest en de Verandering.
De ster is een momentopname, vergaan & blijvend
In de ongenode zon. Die brandt, ten nauwste verwant
- Dit kan niet genoeg benadrukt worden -
Aan - onze bloedeigen zon! - napalm en andere,
Onnoembare derniers cris op macromilitair gebied,
Zonder consideratie los op één, onverwisselbare dag.
Wat biedt er weerstand? Wat biedt het hoofd
Aan deze brand, brutaal, afwezig, nog, gelukkig, zonder brandglas?
Totale bouwwerken, flets als vetvrij boterhampapier,
Woongelegenheden zonder inkijk. Alsof dat anders kon!
Alsof er een andere houding bestond tegenover
De grote zandstraler, de lamstraal, die met stroperige passie
Voorgeeft jeugdigere kleuren op te willen speuren
Dan er aan de oppervlakte zijn gekomen,
Alsof bijvoorbeeld onze angelieke schildersleerling
Greep had op een stuk gereedschap, waartoe
Hij in de verhouding Staat die een gemorste
Knoop carboleum met een pasgeteerde scheepswand
Onderhoudt. Ach nee. Hij drinkt -
De straat is leeg & schoon, 't is hartje zomer -
Met zijn gore gezicht aggressief & zenuwachtig
Een bekertje koffie uit de automaat.
Over de geuren is dus, hier & nu,
Maar, naar men colporteert, in oertijden niet minder, die
Onweerstaanbare aantrekkingskracht op anthroposofen
En progressieve moralisten paren aan
Absolute oncontroleerbaarheid voor de junkies
Van de vrijheid, de teerling dik & dwars geworpen;
| |
| |
En, een blikkerend détail: als wijzerplaat
Draagt zijn gouden polshorloge een foto van James Dean.
Zo raakt de schudkoffie, meer dan aan
Het idiomatisch afwaswater herinnerend aan
Het geurig vocht waarin vermoeide grootindustriëlen
Hun edele delen wassen, opgedronken, uit.
De jongen moet waarschijnlijk solliciteren, vráágt,
Zoals hij daar, bleek & attractief, staat, om een baantje
In het bedrijf van de purperen patroon,
De sacrale vader, en moet wellicht op weg, opdat
Men om hem schreien kan, weerloos als een ivoren,
Pas met levensvatbaarheid ingespoten aapje, -
Op juten gympies, zijn luwe lippen in de gerekte boog
Die bepaalde eutopische culturen konden gebruiken
Om kracht en wreedheid van de woerd mee aan te geven.
En wreed zal het eraan toe gaan: met bij leven-
De wezens ontstellende regelmaat duiken -
Vliegtuigjes van een luchtcarrousel -
De kadereskadrons van het moment zeepkleurig
Naar zijn wangen, krijgen beet, en trekken er de huid in
Repen als behang vanaf. Uit het zachte vlees
Van de ontvelde tomaat verrijzen, springen klare,
Transparante druppels op, wipt met de tranen,
De zweetdruppels, voor de op goochelen verzotte
Westerling een leger lymphkleurige sneeuwhazen te voorschijn,
Verdwijnt, en verdwijnen.
Nu moet hij altijd wandelen. Nu wordt van hem
Verwacht dat hij het laagland dwars & delicaat
Doorkruist. Vol onbegrip voor zijn martyrium
Wuift het riet, onnut & dor als winterboeketten,
Naar hem als naar een anachronisme;
Vlijmsnel schiet het daglicht als een passerende snoek
| |
| |
Naar het Westen, waar de nerveuze keizer hof houdt,
Marionet & voetveeg van hem, in de abyssus
Van wiens muil plaats zat is voor de zwarte keizer,
Zijn onderhorigen en zijn antipoden, van wie
Men op een plaats als deze steeds de verpauper-
De prins der Pyrenaeën noemt. Aan het hof,
Het enige dat beter eeuwen interesseren kan, neemt de invloed
Van de elfendertig intriganten toe. Neemt toe,
En wie, in 't hart gegrepen door een humide
Aantrekkingskracht in de manège strelen wil
Wat de nooit bereden paarden in hun neusgaten hebben,
Een edel beven, komt op de koffie:
Die randen snijden, wat het riet niet langer deed,
Zijn ruw & scherp als lekzout onder vele rundertongen,
Waarop de myriaden van papillen ieder ogenblik
Tot kraaloogjes kunnen uitbotten.
Mijn pooiertje wordt ziek bij de gedachte, maar,
Onder de bedreven vingers van de enige coiffeur,
Die niet hoeft te ademen of eten maar
Z. bitterder betalen laat dan onverschillig wie
In zijn dienst betaald kan worden,
Verandert dat, en is het ziek met hem,
Is niet hìj meer ziek, maar hij deeltje van
Een ziekte die hèm onberoerd laat, maar
Met listen en met lagen huig doet zwellen,
Okselklieren opzet, de liezen corrumpeert
Van het avonduur, dat, met een mauve spoeling in
Het haar - de avond heeft de haren telkens anders -
Een zwaluw is het dan, die voor
De finishing touch zorgt, met opengesperde kaakjes
De atmosfeer schoonveegt en verdwijnt,
| |
| |
Verdwijnen, weet U wel, maar niet zonder sporen na
Te laten die te velen van de slaap beroven.
Wie heeft er in dit teken ooit 't geduld,
De deemoed opgebracht om alle soorten bloesem met
Zijn eigen oogwit te vergelijken, om de iris
Te bedekken, en z. zo een indruk te verwerven
Van het toekomstig dodenmasker? Zijn keuze zal
Tenslotte vallen op een snipper van een keukenrol.
Want wij sterven als gloeilampen, die, men weet het,
Onmogelijk onverslijtbaar geproduceerd kunnen worden:
Men moet ook om de toekomst denken. En,
Voor wie dit te kras geformuleerd vindt,
De schildersleerling heeft zoiets nooit gezegd.
Hij zwijgt, staat stralend naar de aanstromende massa's
Gekeerd in de ingang van Barnum & Bailey
Tot de oneindige, oneindigste macht.
| |
II. De zwarte markies met suikerziekte
Er is iets misgelopen met de tijd:
Wie ooit dat heerschap, op zijn paasbest
In de paternalistische kleur van irissen,
Het verdachte huis van gisteren heeft zien uit-
Komen, zal dit beamen, met
Of zonder rozijnen glimlach. Het
Onmogelijke heeft plaatsgevonden, en zoiets kan
Niet pluis zijn, nu niet, hier niet, nooit.
En, zo gaat dat, terwijl de corruptie der polaire
Categorieën om z. heen grijpt als de populariteit
Van filterkoffie -: in ieders dromen,
Fragmentarische producten van smartelijk smeulen,
| |
| |
En op elk denkbaar perron treffen de genummerde
Employé's liggende lichamen aan, waarboven
Het individu in ijdele suspensie
Vertwijfeld & vergeefs pogingen in het werk
Stelt om de afstand, ingeweekte tijd,
Te overbruggen. Maar het is als met een kind
Op zwemles, dat nog niet duiken kan en
Haar ringetje op de bodem weet van het bassin,
Met de geest van de ontslapen Pharao
- Waarom sterven zij zo vredig als de geur
Aan een sering ontglijdt? - die boven
Zijn sarcophaag hangt in het tuigje van
't Hiernamaals: de tijd, die saboteert dit,
Elk noemenswaard project. Er zit
Niets anders op dan om hem af te danken,
Te ontslaan, - in elk geval:
Zijn werktijd te bekorten, zoals maatregelen
Die men treft tegen een muitende bemanning:
Onwrikbaar, omdat het recht zijn loop
Hernemen zal & moet, maar toch met iets van spijt
Dat er van zulke kranige kerels niet wat meer
Terecht gebracht is kunnen worden.
Dat is, U zegt het goed, niet ieders werk.
En van al de menigvuldige kandidaten, die,
Wanneer het comité heeft plaatsgenomen in
De vertrouwde schaduw van de Europese lindebomen,
Hoewel de moderator nog rabiaat hooizolders & bovenkamers
Overhoop haalt, op zoek naar een bruikbare mandoline,
Z. komen presenteren, van de vergrijsde kardinaal
In battledress, de aamborstige sportman,
De amateursjamaan met kalkoensnek en
Gepocheerde wangen, de gewetensvolle drinker, tot
| |
| |
De idiosyncratische fakir toe, wiens okseldamp
En cariëtische adem even gretig
Opgesnoven worden als die van fresia's
Door de liefhebbers van de entr'acte-muziek
Uit Rosamunde, en die aan dit benijdenswaardig kenmerk
Een wetscherp inzicht parenteert
In de fluctuering van de conjunctuur, worden er
Maar twee, die, weliswaar strijdig met de eisen
Van het savoir-vivre, maar perfect conform die
Der efficiency, voorlopig onbenoemd blijven,
Volledig serieus genomen: aanschouw
Het twijfelspel, als op een kopje verse thee,
Op het mythogene, van Schönheitsfehler
Echter allerminst verstoken snuitwerk van onze president.
Het vindt een parallel in het eigenaardig gedrag
Van onze beide helden; kijk ze unduleren!
Ze vloeien in elkander over, splitsen weer,
Als dux en comes, en na het schisma
Heeft nummer éen het gezicht, de handen of zo
Van de ander over-, aangenomen. Het valt niet mee,
Zo, om de gestalte van een van twee
Goed op z. in te laten werken, want vóor
De impuls, het in een krantepapieren bootje
Neergepoot tinnen soldaatje met een boodschap
Om zijn been het riool in is kunnen verdwijnen,
Sterft het kind, dat speelt en op de nominatie
Staat voor de bijbehorende gevoelsfunctie,
Laat het kind, dat als een paddestoelwolk
Opstijgt uit zijn lijkje, een vlieger op
In de militaire kleuren. Wat schiet er anders over
Dan de krant maar open te vouwen en de benen
Op elkaar te ruste te leggen?
| |
| |
Wat moeten wij, nu de interne berg
Van de geschoren kruin, waar de goden elkaar
Beoorlogen of naaien, tot in de zoom die in
De vlakte sleept, met sawah's in cultuur
Gebracht is, nog met één standvastig krijgertje
In de goot? Daar hoeft maar één
Genie in te liggen en we zijn
Helemaal nergens meer. Och heer, nu wordt
Het krachtig donker, gaan aan de overzij
De lichtjes aan. Een koppel gezichten
Zwelt aan, als de oceaan wanneer Adriaan
Roland Holst een venster openzet, -
Hun expressie verschilt als een staatkundige
Van een natuurkundige landkaart, als een taal-
Van een redekundige ontleding: hun onderwerp
Is eender. Laat ons hopen dat het de deficiëntie
Van de tijd is, niet de wederkerige
Invloed van polsslag en horloge, de bekoring
Van de dood of andere verfijndheden.
Wolken zijn soms van een parelgrijs,
Dat men nooit bij bloemen ziet, ten hoogste
Eén keer in een heel leven bij een spijkerbroek.
En een schedel, die is wit als koffiemelk
Of als het schuim in de mondhoeken van
Een verliefde dichter. Maar ziet, de diaprojector
Klikt, en de wolken zijn wit, de schedel verkoolt;
Een observatie van een flauwigheid, afgrondelijk
Als je allemaal nagaat wàt er op het spel staat:
Identificatie van het ene gezicht, lijden
Als aan de ziekte van de derde stand, waarvoor
De kreeft het zinnebeeld mag zijn, en in
Een uiterst precair equilibre op een principe,
| |
| |
Zo koud en abstract, dat niet alleen
Het voorstellingsvermogen van Paulus VI
Maar zelfs dat van Jorge Luis Borges tekortschiet.
Wij weten dat er tussen de planeten
Een luchtledig is, een ‘niets’, maar ook
Dat die ruimte desondanks, zij het wellicht
Enkel grammaticale, aspecten bezit die ons ervan
Weerhouden aan te nemen, dat het echt
Niéts is, wat daar speelt.
Welnu, op het tweede gezicht der beide
Exécutairs leest, dodelijk onthutst, de president
Een niets, dat z. tot dat van het heelal verhoudt
Als de coïtus tot Hearts Beat and Shades
In Physical Embraces, en hij hoopt van ganser harte
Dat hij z. op grond van de tijd vergist.
| |
III. De grote kikkerkoning
Komt zo & nu de avond niet, de jonge, argentijnse
Weduwe met slanke keel, die, ach, die z. schaamt
Om de dorst die haar kwelt: zonder te zingen,
Zwijgend als een gefotografeerde krekel, neemt men
Aan haar éne voet, bittere standplaats van
Deze bergketen van favoriete bewustzijnsinhouden,
In de voorgeschreven tinten van rouw en bekoring
Niet de koppen waar van uitgekapte staten-
Bondspresidenten op de top hunner idolieke verstening,
Nee, nee, minder stabiel, mythischer: elk van
Des avonds tenen draagt een nieuw gezicht.
Of draagt, - een wolk is perpetuum mobile,
Is verandering, en dit moment is het: het beeft,
| |
| |
Stom & treurig als de mimiek van vissen,
Het deint, verspreid over een latifundium
Van verschijnen en verdwijnen, als de rechtopgezette zee.
Op die zee een schipbreukeling, die, uitgeput
Van dorst geen eiland meent te zien, maar in de kuise,
Domme verte niets dan de Venus van Botticelli,
Etherisch & duurzaam als laatste adem op
Een zakspiegeltje: hij zinkt alweer weg,
In de struise, inventieve brei, de moederkoek, en zijn
Verdwijnen begeleidt verschijnen, vormen rijzen,
Dalen, bezadigd als een van Boeddha's buikplooien
& in schijn onstuitbaar, - een eikel, die
Z. zwellend opwerkt uit de voorhuid.
Wie hier nog kan ontkiemen, tot aan de boord
Tussen de al maar originelere releases van het beeldend
Vermogen van deze situatie, die steekt
In geen geval nog een bergrede af; groter tong
Is nodig om in dit hars, dat mieren vangt
Ter grootte van botsautootjes, een open plek
Te likken. Zo houdt de gestalte ternauwernood
Z. staande & zwijgt; haar omstuwt in donker
Ceremoniëel een stille ommegang
Van functionarissen zonder voeten aan
De grond: geen schip heeft nog een anker,
Al valt het peillood uit met de labiele regelmaat
Van het hart, dat links zit in de borst.
Geen vogel heeft nog ogen, al verlicht
Het flitslicht van een mobiele, meervoudige röntgen-
Apparatuur elke plaats waar het diertje
Bijvoorbeeld de natuurreservaten, de broeierige
Borstharen van de wereldbol, waar zelfs de bloemen
| |
| |
Een sterfelijke ziel hadden en de flamingo's
Deftig rondstapten als de leden van de konink-
Lijke familie: subversieve oosterlingen, van wie,
Fluistert men, lange tijd kleine portretjes,
Handig van formaat als spiekbriefjes, in omloop
Geweest, of in bepaalde, onvindbare voorsteden nòg zijn.
Hebben er hun vloek over uitgesproken, er een volks-
Tuintje van gemaakt, een bed met Indisch hennep.
Daar zitten kleine, gele bloempjes aan,
Waar iedereen moeiteloos even lang in kijken kan
Als in het oog van Ina Damman, en pessimistisch
Profeteren dat het eerstvolgende verdwijnen
Gobi en Sahara deze ongekende bloei verschaffen zal,
Niet als het lentewonder, wanneer z. de natuur bedwelmend
Opent als de mond van het kind met merelogen, die
Zij éven accentueert met een vleugje van de dood,
Nee, volgens de wetten van vraag & aanbod:
Er zou vraag komen naar de woestenij
Als beeltenis en stamgrond.
Dit is het aarzelende vrijheidsbeeld te gortig,
En staande op zijn slanke ooievaarsbeen,
De dij fraai belicht, neemt het het besluit
Z. zijn deel van de lentemetamorfoses niet te laten
Ontgaan. En, als het in een wieldop spiegelende
Beeld van een handelsreiziger, die voldaan
Een winkel uit komt, als het merkplaatje
Van een Jumbo-stofzuiger verschiet het van vormen.
De avond, de jeugdige, argentijnse weduwe
Houdt de adem in, zwijgt, terwijl de vluchtige,
Mythische evenbeelden aan haar voet, die keten
Van favoriete bewustzijnsinhouden, de monden open doen
Om hun verontwaardiging, geel als merelsnavels,
| |
| |
De vrije loop te laten. Vilten bomen, indecente
Rotsen, - ze treden terug, als
De grote kikkerkoning opkomt, - goed,
De witte vlag in de hand, maar toch maar opkomt.
Wat zal hij doen? - Wat kan hij doen?
De avondlucht, larmoyant & clichématig als parijse
Cafétiers aan zijn ongezonde borst drukken?
Protesterend gegiechel, het snuift van verontwaardiging.
En waardering voor de als nieuwe aardappels glanzen-
De wratten waarmee die borst bezaaid is als weleer
Bismarcks borst met decoraties,
Kan naar gefloten worden. Dat gebeurt dan ook:
IJzig sjirpt de wind, of wat er waait
Om de schoenneus van rotsen in ketens, en brengt
Het tot een fluittoon, als had de koude stoom
Van de verandering een hoogtepunt bereikt:
En zoals wanneer er een zweer zou breken,
Alsof de gigantische buik van een rechtopgezette
Kever, oneffen als de schil van citrusvruchten
Een emissie uitgaf van het oneetbare en het on-
Vergetelijke, of uit de contraptie van een italiaanse stad
Een zwerm duiven wordt gelost, doet z. de rots
Vaneen, scheurt de avond hyprocriet
Zijn kleren. En van achter de schermen
Vindt er een serieuze opkomst plaats, in 't meest
Bestiale meervoud. Geen water ontspringt
Aan deze rotsen, niet de bekende lammetjes onthuppelen
Deze verlengde keizersnede, nee, een meervoud
Van geüniformeerde functionarissen zonder
Privéleven zwermt, gewapend met kniptangen, het leven
Van alledag binnen, verifieert, ook in de pluralis,
| |
| |
Bestaansrecht en toekomst van onverschillig
Welk object van om het even welke verandering,
Dat dat recht, die perspectieven pas
Aan het optreden dezer ambtenarenstand ontleent.
De vrede oefent een vervullende, bevredigende
Functie, loopt op numeriek verbluffende
Voeten, is van elke individualiteit verstoken
Als een stembiljet in een bus, een proton
| |
IV. De perverse page met het rechte ruggetje
Eindelijk zucht de volontair, hij ziet
Z. zelf zitten, zijn geheugen afmattend om
Te achterhalen wàt toch met zijn verdwijnen
Die vlek heeft doen verschijnen, die vingerafdruk
Nagelaten op zijn netvlies. En, beseffend
Dat hijzelf niet meer is dan
Een askruisje op het voorhoofd van
Zijn achtergrond, ontspant hij, zoekt hij
Zijn plaats op als een nikkelen kogel in
Een flipautomaat. - Verse, rauwe loodlijnen
Dropt dan thans het zenith, en de jongen
- De muze is voorlopig mannelijk -
Betreedt in rinse roes de tonsuur; aan de slapen
Verstijven de stevige berken, bij uitstek
Erogene boompjes, elk blaadje verzorgd,
Bij zijn aanblik, geraken in een plateau
Van spanning om zijn lach van leeuwin,
Zijn ogen uit Thailand, zijn mond als een bijlslag:
Miraculum nefaste. Hard als Solinger staal
| |
| |
Gaat hem de eerste persoon tegemoet,
Het geluid valt uit, en in een gereduceerd
Aantal dimensies voegen zij hun zachte,
Arme lippen ineen. Copieus geïllumineerd
Wisselen hun baardstoppels een groet
Uit als twee dansgroepen avondmuggen,
Kruisen hun geslachtsdelen elkander
Als de beide sabeltjes die in standaardwerken
Der strategie een velslag symboliseren,
Ja, als de vingers van een welp
Die salueert- En de twee linkse ritmen
Gaan op elkaar in als de tandwielen van
Een goedkope klok, en vormen zo - blijkt het -
Een mars zonder maat, waarop het goed
Is gebeuren. De kleuren van hun verenigd haar
Snellen in de gedaante van eekhorentjes
Het nuffige bos in, en het rauwe middaguur
Wordt van chroom, verdacht & helder.
En aan de bedorven jeugd van onze vegetatie
Ontspruit een waar voorjaar van evenbeelden,
Loopt er een vergiet leeg vol plaatsver-
Vangende vrijheid. In het mos, dat vertrouwen
Wekt als een boezem van schuimplastic,
Is de grapefruitblonde natuurmaagd ingebed,
Dociel & verwonderd als zij reeds méér
Dan twintig jaar dagelijks gevioleerd wordt
Door een bohémien met wisselend uiterlijk.
Tussen de oxygene kostschoolmeisjes paradeert
De onbeschrijfelijke haan, de god, gekleed
In mexicaanse lellen, in purper, robijn
En adembenemend violet, met diamanten
Krulspelden in zijn hoofdhaar (geurig zwart
| |
| |
Als notenstruiken 's nachts), zijn assyrische baard
(Geparfumeerd met het lichte zweet dat lelies
Uitbreekt wanneer de maan verstrooid & spottend
Haar waaier één moment over hun voorhoofd
Strijkt) en in zijn schaamhaar (imposant
Als de vacht van een wolf) dat groeit
Als rente. Zijn gewaden, van zijn schouders
Omlaag skiënd als heraldieke tongen, zijn olieduur,
En uit zijn mond met dubbele tong stroomt goud
En toeristenkaarten voor het land waar alles kan.
In elk van zijn voetsporen, die de aarde bij
Blijven als een eeuwigdurend merkteken,
Vergieten houri's de dikke balsem van
Hun tranen. Ongeschoren baby's slingeren zich
Aan hun staart door de blanke boompjes, nerveus
Als de stengels van waterplanten: vleugeltjes
Ontbreken er nog maar aan. En elders, evenzeer
In deze idyllische omgeving, zit
De stotterende, brilliante smid, die op al de
Wapens spuugt, maar niet kan inzien dat
Zijn smeden lijkt op dat, dat wapens maakt.
Hij vervaardigt zo dodelijke oorbellen, verderfelijke,
Apocalyptische halskettingen, fatale braceletten.
Elk daarvan houdt hij met beringde vingers
Als een kassier tegen het licht, als wilde hij
De maat nemen van de krankzinnige verwoester,
De koperen ploert. - Goedertieren welvingen,
Gebenedijde uitspansels omvademen vol matriarchale
Intenties dit bos vol gestalten, en de zwanenwoede,
De weldadige toorn die in dit park tegen
Deze grootheid aangemeten zijn zou, doet de twee
Figuren niet aan: in de houding staan zij
| |
| |
Doodstil, lijf aan lijf. Hun adem is
Een stilstaand water, koel, hun ogen
Zien dit alles niet. Die exploreren,
Dichtgeknepen, zodat er op de ouwelijke bundel
Rimpels een weinig viscueuze druppel aarzelt,
Een particuliere duisternis. Hun beider billen
Vullen elkander perfect aan tot een figuur,
Strak & ons allen overbekend
Uit de leer der celdeling. Maar
Niets is duurzaam. En als het uur
Aftrekt op de toon van doedelzakken, capillair
Een in-verdrietig donkerblauw opstijgt in de
Rondte, de dimensies met kijvende stemmen hun positie
Terug komen eisen, verliest hun duisternis
Zijn lastige karakter. De openbaarheid
Infiltreert, en als een muzikale vondst
Openen zij hun ogen, zien het wederkerig
Zwart & diep, en wikkelen hun lippen,
Zachte, arme zwachtels los.
| |
V. De zwaargelipte, lomp gracieuze, die in de brekende ogen van de door de zwarte dood geteisterde feestelingen vleugels krijgt
In de elpenbenen benedenstad, waar pittoreske steegjes
Een kortstondig & verward leven leidden als takken
En gewrichten van een brandend braambos, stond
De oude muzikant: wit woeien zijn haren van
Zijn schedel, blank als dagmelk; op zijn grote
Ogen, wijd opengesperd als die van de aartsvader, die
De kleurloze gloed van de eeuwigheid in aantocht
Weet, lag een net van romige adertjes, constant
| |
| |
In beweging alsof er regenwormen doorheen
Kropen, alsof dit buizenstelsel
De laatste vingerwijzingen van boven
Van hot naar haar communiceerde. Niet enkel
Die blinde oogbollen werden door dit bood-
Schappennetje overwoekerd: ook het perkamenten
Voorhoofd, de kale helft van de schedel, ja,
De straten zelf leken in dit levend net
Gevangen, dat, naar gelang er een romantische
Straatlantaarn, een realistisch venster of
Een school mystieke hemellichamen aan floepte,
Zijn kameleontische aard verried, maar zonder invloed
Bleef op het vioolspel, dat de oude
Humaan & regelmatig voortbracht.
Niet aldus in de jongere stadsgedeelten.
Daar was het revolutie, - of revolutie:
Er waren in elk geval barricaden
Opgeworpen, maar, kroop men nabij op palm en knie,
Onderzocht men de klinkers uit dit wegdek
Opgebroken, dan bleken die van peperkoek,
En onderzocht men die koek, dan brak
Dat lelijk op: die koek was als steen.
Er werd geschoten, ook: gevuurd,
Maar uiterst regelmatig, - misschien
Werden er in versneld tempo salvo's af-
Gevuurd op wie daar maar voor voelde,
Daar niets van voelde: dat schieten klonk,
Maar doodde niet. En op de barricaden
Stond een held, een jonge, emotionele voorvechter
Van zijn klasse. Zoals het hoort, zijn hemd
Was opengerukt, de knopen waren
In verwijderd verband met het functioneren
| |
| |
Van fragmentatiebommen alle kanten op
Gevlogen, zijn varkensleren borst bood
Een reeks van blinde stopcontacten aan
De heldendood. Zijn ogen straalden,
Blauw en zwart, en in zijn hand stond boven
Zijn hoofd, als een maan, het geweer:
Dat wees de weg, dat mooi geweer.
Het was ingelegd met kornalijn,
Saffier ter grootte van de teennagels
Van een zondagskind, de trekker stak
Uit de kokhalzende kolf als een nachtegaals-
Tongetje, de vizierkorrel was zo zeer bescheiden,
De clitoris van een verre geliefde,
En de loop, die geurde naar olijfolie,
Thijm en marjolein. Het geweer kon schieten,
Maar doden niet. De jonge held
Kon niemand doden: daarvoor was hij
Te bezorgd om zijn eigen lichaam.
Een zachte shawl scheidde zijn hoofd
Van zijn borst, zijn hoofdhaar bood plaats
Aan een nest zwarte zwanen, en
De krijgshaftige bewegingen van zijn bekken
Waren sensueel, als was hij een aap
In ballingschap, die op de maanlichtovergoten
Markt van Oeljan Bator liefdesdansen
Uitvoert voor zijn cipiers.
Hij doet aan revolutie, omdat de revoluties,
Zoals alles, zijn vergeten. En waar
Zou hij anders nog gelegenheid vinden
Om zijn toespraken, beroemd van alle
Objectsloze festiviteiten, te vervolmaken?
Hij spreekt toch zo plastisch!
| |
| |
Wanneer hij, lenig als een hordenloopster,
Op de barricaden springt, die
Hij niet heeft helpen bouwen, en
Het geknetter van het vuur niet eens het zwijgen
Op hoeft te leggen, om z. verstaanbaar
Te maken, en spreekt, dan huiveren
Zijn toehoorders alsof hun botten
Hol waren, recht en van binnen
Opgestopt met kaviaar, - geenszins
Met bloederig zand, en er een laadstok,
Een stamper in op & neer bewogen werd.
Want geen van hen, als haren klevend aan
De moordwapens van deze regionen, deze wijk,
Die eraan denkt zijn woorden voor de zijne
Aan te zien, of voor die van een
Of elk van hen. Hij spreekt, maar eer
Zijn woorden, als stieren of het peloton,
Die de arena, het stadion binnenspurten,
Zijn lippen óver zijn, is het niet hij,
Die aan het woord is, zijn het niet zij,
Die z. voor hem open stellen,
Maar zijn er woorden onder hen,
Onduidelijk & simpel als de geur
Van middageten. Er waaien dan wat kranten
Door de straat, die niemand - niemand? -
Ertoe brengen het ontstoken keelgat van
Nijmegen, 27 februari 1967
|
|