Raster. Jaargang 1
(1967-1968)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 424]
| |
Arthur Rimbaud | Het hart onder de soutane (Hartsgeheimen van een seminarist)Ga naar voetnoot1
| |
1 mei 18......Het is lente. De wijnstok van de abbé staat in zijn aarden pot in knop. Kleine tere loten hangen als groene druppels aan de takken van de boom op de binnenplaats. Toen ik laatst uit de studiezaal kwam zag ik de neus van de Rector als een paddestoel door het raam van de tweede verdieping schieten. De schoenen van J. ruiken een beetje. En ik heb gemerkt dat de leerlingen vreselijk vaak naar de binnenplaats gaan... Zij die zich als mollen, met holle, ingezakte buiken in de studie plachten te begraven, met rode gezichten naar de kachel zaten en een dikke, warme koeieadem verspreidden, blijven nu heel lang buiten, en wanneer ze terugkomen gniffelen ze en sluiten heel zorgvuldig de gulp van hun broek; nee, ik vergis me niet: heel langzaam, met aanstellerig uitgevoerde gebaren, alsof ze behagen scheppen in een handeling die op zichzelf toch erg onbelangrijk is... | |
2 mei 18...Gister kwam de Rector uit zijn kamer tevoorschijn, daalde de trap af, en heeft, met dichte ogen en weggemoffelde handen, bang en kouwelijk, op zijn kanunnikensloffen vier stappen over de binnenplaats gedaan. Het is mijn hart dat in mijn borst de maat slaat, en mijn borst die telkens tegen mijn onooglijke lessenaar aan stoot. Ik verafschuw nu de tijd toen de leerlingen als vette schapen liepen te zweten in hun smerige kleren en in de bedompte | |
[pagina 425]
| |
lucht van het leslokaal in slaap vielen, door gaslicht en weeë kachelwarmte bedwelmd. Ik rek mijn armen uit, en zucht; ik strek mijn benen en in mijn hoofd gaan wonderlijke dingen om... o, wonderlijke dingen... | |
4 mei 18...Gister hield ik het niet meer. Ik werd, als eertijds de engel Gabriël, de vleugels van mijn hart gewaar. De adem van de heilige geest doorvoer mijn hele wezen. Ik heb mijn lier gepakt en dit heb ik gezongen: Kom dichterbij,
Grote Maria!
Geliefde moeder
Van de zoete Jezus!
Sanctus Christus!
Zwangere maagd,
Heilige moeder,
Verhoor ons!
O, als jullie eens wist hoe geheimzinnige stralingen mijn ziel hebben geschokt terwijl ik dit poëtische roosje van haar blaadjes ontdeed! Ik pakte mijn citer en, gelijk de psalmist, verhief ik mijn zuivere, onschuldige stem tot de hemelse hoogten! O altitudo altitudinum!! | |
7 mei 18...Helaas heeft mijn poëzie haar vleugels weer toegevouwen, maar, als Galileï, terneergeslagen door smaad en foltering, zeg ik: en tóch beweegt zij! - Lees: zij bewegen! - Ik ben zo onvoorzichtig geweest het papier waaraan ik mijn geheimen de vorige keer heb toevertrouwd uit mijn handen te laten vallen. J., die de vervaarlijkste zedenmeester is van allemaal, en gewetenloos met de Rector onder een hoedje speelt, heeft het opgeraapt en heimelijk bij z'n baas aangebracht. Maar dat stuk ongeluk heeft mijn gedicht ook nog door de vingers van al zijn vriendjes laten gaan om mij te begraven onder een lawine van be- | |
[pagina 426]
| |
ledigingen. Gister ontbiedt de Rector me; ik kom z'n kamer binnen, en ik sta vóór 'm, heel rustig. Als een steels flikkerlicht staat zijn laatste rossige haar te trillen op zijn kale hoofd. Zijn ogen komen bovendrijven op het vet, kalm en vredig. Door zijn geknikkebol slingert zijn neus als een knuppel heen en weer. Hij prevelde een oremus, bevochtigde het uiteinde van zijn duim, sloeg een paar bladzijden om in een boek, en haalde er een vies, verfrommeld stukje papier uit... Gro-te Ma-ri-a!
Ge-lief-de moe-dèr!
Hij sleurde mijn gedicht door het slijk, hij spuwde op mijn roos, hij speelde de rechtvaardige rechter, de kuise Jozef, de domme idioot, om mijn maagdelijke zang te bevuilen en te ontluisteren! Hij stamelde en rekte iedere lettergreep met een grinnikende, samengebalde haat. Bij de vijfde regel: zwan-ge-re maagd, hield-ie in, verdraaide zijn nasale stem, en barstte los: zwangere maagd! zwangere maagd! en dat zei-ie op een tóón, - terwijl zijn vooruitstekende onderbuik zich samentrok in rimpels om van te huiveren - op zo'n verschrikkelijke toon, dat een kleur van schaamte mijn gezicht overdekte. Ik viel op mijn knieën, hief mijn armen naar het plafond, en riep: eerwaarde vader!... ... - Uw lier... uw ci-ter, jongeman... uw ci-ter... geheimzinnige stralingen die uw ziel hebben geschokt! Dat had ik wel eens willen zien! In deze goddeloze bekentenis, jongeman, bespeur ik iets verderfelijks, een gevaarlijk plichtsverzuim, ja, het werk van de duivel! Hij zweeg. Weer trok hij zijn buik van onder tot boven in rimpels. Daarna sprak hij plechtig: - Jongeman, bezit u het ware geloof? - Eerwaarde vader, waarom stelt u deze vraag? Verstout u zich niet tot een grapje?... Ja, ik geloof al hetgeen mijn moeder de Heilige Kerk zegt!... - Maar... zwangere maagd! Dat betekent de ontvangenis, jongeman, de ontvangenis! | |
[pagina 427]
| |
- Eerwaarde vader, ik geloof in die ontvangenis. - U hebt volkomen gelijk! Dit is trouwens iets... Weer zweeg hij... om na een tijdje aarzelend te vervolgen: -Door de jongeheer J. heb ik mij laten vertellen dat uw gedrag in de klas van dag tot dag meer bekendheid krijgt door de merkwaardige manier waarop u, eh, soms uw benen gespreid houdt; hij heeft met zijn eigen ogen vastgesteld hoe u zich in uw volle lengte uitrekt onder de bank als... als iemand die onbehoorlijke gedachten heeft. Dat zijn feiten waartegen u niets in kunt brengen!... Kom hier, dicht bij mij, op uw knieën! Ik wil u op een milde wijze ondervragen. Geef mij antwoord: waarom waarom doet u in de klas dikwijls uw benen zo uit elkaar? Vervolgens legde hij z'n hand op mijn schouder, om mijn nek, en z'n pupillen verwijdden zich terwijl ie me allerlei dingen in de mond gaf over dat been-spreiden... Nou, het was gewoon walgelijk, dát wil ik u, lezer, nu ik weet waar het bij die vertoning allemaal om begonnen was, wel graag even zeggen. Zo hebben ze me dus verklikt en de spot gedreven met mijn hart en mijn schaamtegevoel; niks kon ik terug zeggen op al die valse berichtgevingen en anonieme briefjes die de leerlingen tegen elkaar uitspeelden, en tegen de Rector kon ik ook niks zeggen omdat hij ze daartoe had gemachtigd en hun opdrachtgever was. En zo kwam ik in die kamer terecht en werd door die dikke onder handen genomen... O, dat vreselijke seminarie! ... | |
10 mei 18...Mijn medeleerlingen zijn werkelijk verschrikkelijk gemeen en zitten vol met wellustige gedachten. Dat gedicht, en de geschiedenis die er aan vastzit, kennen ze allemaal, maar ze hebben er geen enkele eerbied voor. Zodra ik m'n hoofd omdraai kijk ik in 't gezicht van die kortademige D. die me toefluistert: waar is nou je citer gebleven? waar is je citer? en je dagboek? Vervolgens praat die stomme L. 'm na: en je lier? en je citer? Waarna ze met z'n drieën of z'n vieren in koor fluisteren: | |
[pagina 428]
| |
Grote Maria...
Geliefde moeder...
Ik ben een grote ezel. Jeezes, ik hoef toch geen kwaad te zeggen van mezelf? Tenslotte hang ik niet de spion uit, en schrijf ik geen anonieme briefjes, en gaan mijn heilige poëzie en mijn schaamte niemand wat aan! | |
12 mei 18...Kun je niet raden waarom ik voor mijn liefde te sterven lag?
De bloemen groeten mij, de vogels zeggen mij goedendag.
Gezegend is de lente, de engel der tederheid!
Kun je niet raden waarom mijn hart zo dronken is, zo wijd?
Engel van mijn grootmoeder, engel van mijn wieg,
Kun je niet raden waarom ik vogel word,
Waarom mijn lier begint te trillen en ik klapwiek, als zwaluw naar omhoog?
Deze versregels heb ik gister in de pauze opgeschreven. Ik ben naar de kapel gegaan, heb me in een biechtstoel opgesloten, en daar, in dat hokje, kon mijn jongste gedicht zich zonder gevaar ontpoppen en in droom en stilte opvliegen naar de sferen der liefde. Omdat men zowel 's nachts als overdag mijn zakken doorzoekt en er zelfs geen snipper papier in laat zitten, heb ik dit vers vervolgens aan de onderkant van mijn hemd vastgenaaid (zodat het dus direct met mijn huid in aanraking komt); tijdens de lessen haal ik het er uit, schuif mijn gedicht, onder mijn kleren, naar de plaats waar mijn hart is, en houd het lang tegen me aan gedrukt, terwijl ik dan zit te dromen... | |
15 mei 18...Sinds de laatste aantekening in mijn dagboek is het flink wat sneller gegaan met de gebeurtenissen, plechtige gebeurtenissen nog wel, gebeurtenissen die ongetwijfeld op een ontzettende manier van invloed zullen zijn op mijn toekomstig innerlijk leven. | |
[pagina *1]
| |
Mededeling aan de abonnees | |
[pagina 429]
| |
Thimothina Labinette, ik aanbid je!
Thimothina Labinette, ik aanbid je!
Ik aanbid je! Laat me zingen op mijn luit als de goddelijke Psalmist op zijn Psalterion om te vertellen hoe mijn hart, toen ik je zag, zich in één sprong met het jouw verenigde in een eeuwige liefde! Donderdag hadden we onze uitgaansdag. We mogen dan twee uur wegblijven. Ik ben alleen uitgegaan. In haar laatste brief had mijn moeder me geschreven: ‘mijn zoon, het zou je niet misstaan als je op je vrije dag eens een beleefdheidsbezoek bracht aan een goede relatie van wijlen je vader, mijnheer Césarin Labinette, aan wie je je vóór je priesterwijding toch minstens één keer voorgesteld moet hebben.’ Dus maakte ik kennis met mijnheer Labinette die me zeer aan zich verplichtte door me, zonder een woord te zeggen, naar de keuken te verbannen en daar alleen te laten met zijn dochter Thimothine. Ze hield een dikke, buikige vaas tegen haar hart aangedrukt en was bezig die met een doek schoon te vegen. Na lang stilzwijgen zei ze plotseling tegen me: wel, mijnheer Léonard?... Tot dat ogenblik had ik, in de war gebracht doordat ik mij met dat jonge schepsel in die eenzame keuken bevond, mijn ogen neergeslagen en vurig de heilige naam van Maria te hulp geroepen. Nu richtte ik mijn hoofd op, kreeg prompt een kleur, en kon, overweldigd door de schoonheid van mijn ondervraagster, niet meer uitbrengen dan een zwakklinkend ‘mejuffrouw’. Thimothine, wat was je mooi! Wanneer ik een schilder was, zou ik je heilige gelaatstrekken afbeelden op het linnen, en er deze titel onder zetten: De Maagd met de vaas. Maar ik ben slechts een dichter en kan je met mijn taal maar onvolledig eer bewijzen... Uit de pannen op het zwarte fornuis met de gaten, waarachter de kolen lagen te gloeien als rode ogen, ontsnapten dunne rooksliertjes en een hemelse geur van koolsoep en boontjes. Daar stond je dan je vaas op te wrijven, terwijl je intussen met je liefelijke neus de geur van de groenten opsnoof en je je mooie grijze ogen op je zwangere kat hield gericht. De sluike, ragfijne gordijntjes van je haren plakten schroomvallig tegen je voorhoofd dat geel zag als de zon. Een diepe blauwige rimpel liep van je ogen tot midden op je wang, net als bij de | |
[pagina 430]
| |
Heilige Theresia. Doordat je neus vol zat met de geur van de boontjes kon ik zien hoe gevoelig je neusvleugels reageerden. Een pikant dons slingerde zich langs je bovenlip en droeg er niet weinig toe bij aan je gezicht een mooie energieke uitdrukking te geven. Op je kin schitterde een prachtige moedervlek, met rillende, donzige haartjes versierd. Je haar werd wijselijk met spelden op je achterhoofd bijeengehouden; één korte lok maar was een beetje eigenwijs en hing er los bij... Tevergeefs zocht ik naar je borsten; die had je niet: wereldse sieraden, hart en borsten, worden door jou veracht! Wanneer je je omdraaide om met je brede voet je goudkleurige kat een schop te geven zag ik dat je jurk iets werd opgetild en je schouderbladen plots naar achter staken, en ik werd met Liefdes pijlen doorboord wanneer ik keek naar de sierlijke draaiingen van je heupen, twee feestelijke halve cirkels gelijk. Van dat moment af aanbad ik je. Niet vanwege je haar, je schouderbladen, of het gedraai van je achterste: nee, eenvoud en reinheid, dat is wat ik van een vrouw en een maagd verlang. Kuisheid en godsvrucht maken dat ik opspring van liefde. En daarom is het dat ik je aanbid, mijn herderinnetje! Ik probeerde haar mijn hartstocht te laten merken. Maar mijn hart, mijn hart had me al verraden! Wanneer ze me vragen stelde kon ik mijn woorden maar half afmaken. In mijn verwarring zei ik herhaaldelijk mevrouw in plaats van juffrouw. Ik voelde me allengs bezwijken onder de betoverende klank van haar stem. Tenslotte besloot ik om me dan maar te laten gaan en alles uit te spreken. Toen ze me weer een vraag stelde over godweetwat viel ik achterover in m'n stoel, legde mijn ene hand op m'n hart, pakte met de andere uit mijn broekzak een rozenkrans waarvan ik het witte kruisje door mijn vingers liet glijden, en, met één blik op Thimothine, de andere op de hemel gericht, antwoordde ik smartelijk en teder, als een hert dat het heeft tegen een hinde: - Ooh... ja! Mejuffrouw... Thimothina!! Miserere! miserere! - Plotseling valt in mijn oog, dat reikhalzend naar het plafond staart, een druppel pekel, afkomstig van een boven mijn hoofd zwevende ham. Toen ik, helemaal rood van schaamte, en uit mijn hartstocht ontwaakt, het hoofd boog, bemerkte ik dat ik in mijn linkerhand niet een rozenkrans maar een donkerbruine zuigfles hield. Die had mijn moeder me verleden jaar gegeven | |
[pagina 431]
| |
voor het zoontje van mevrouw dinges. Uit het oog dat ik op het plafond had gericht scheidde zich de bijtende pekel af, maar uit het oog waarmee ik jou heb aanschouwd, Thimothina, vloeide een traan, een traan van liefde en smart! ...
Ongeveer een uur later, toen Thimothina mij riep voor een lichte maaltijd, bestaande uit boontjes en spekomelet, antwoordde ik, helemaal in de ban van haar bekoorlijkheden, met een half verstikte stem: - Mijn hart is zo vol, ziet u, dat ik mijn maag door dat etentje nog zal bederven! - Desondanks ging ik aan tafel. Ik voelde direct aan, en voel het nog, dat zij mijn smeekbede had verhoord, want ze at gedurende die korte maaltijd geen hap. - Vind je ook niet dat er een smaakje aan zit? vroeg ze nu al voor de tweede keer aan haar vader. Maar hij begreep haar vraag niet. Alleen mijn hart begreep wat die geur had te betekenen: het was de Roos van David, de Roos van Jesse, de mystieke Roos uit de Schrift, jazeker; de Liefde! Onverwachts stond ze op, liep naar een hoek van de keuken en, terwijl ze me de dubbele bloem van haar heupen toonde, dook ze met haar armen in een vormeloze stapel laarzen en schoenen van verschillende soort, waaronder die dikke kat wegsprong, gooide de hele rommel in een oude, lege muurkast, en keerde vervolgens terug naar haar plaats, stak haar neus onderzoekend en verontrust in de lucht, fronste haar voorhoofd, en riep ineens uit: - Het ruikt nóg! - Ja, het ruikt, antwoordde haar vader nogal suffig (hij kon het nu eenmaal niet begrijpen, daarvoor was ie te profaan!) Ik had intussen wel gemerkt dat dit alles alleen maar een uiting was van de verborgen hartstochten waardoor het maagdelijke vlees in opschudding werd gebracht! Ik aanbad haar en verslond met liefde de goudkleurige omelet. Mijn handen sloegen de maat met mijn vork, en mijn voeten kreunden onder de tafel van welbehagen in hun schoenen... Maar wat eerst recht een stralend teken was, wat mij voorkwam als een blijk van eeuwige liefde, als een diamant van tederheid, dat was de bewonderens- | |
[pagina 432]
| |
waardige vriendelijkheid van Thimothina om me bij mijn vertrek een paar witte sokken aan te bieden; daarbij glimlachte ze en sprak: - Wilt u dát aan uw voeten doen, mijnheer Leonard? ... | |
16 mei 18...Thimothina! Ik aanbid je, jou, je vader en je kat... Vas devotionis,
Rosa mystica,
Thimothina, Tunis Davidica, Ora pro nobis! Coeli porta,
Stella maris,
| |
17 mei 18...Wat is mij tegenwoordig gelegen aan het geroezemoes van de wereld en de lawaaierigheid van het leslokaal? Wat kunnen me diegenen schelen die naast mij kromgroeien door luiheid en lusteloosheid? Vanmorgen zaten alle hoofden, zwaar van slaap, aan de tafels geplakt. Een dof en traag gesnurk, gelijkend op het geweeklaag van de klaroenen bij het laatste oordeel, verhief zich boven dit uitgestrekte Gethsemane. Ik echter, kalm en onwankelbaar, strak omhoog rijzend boven al deze doden als een palmboom boven de ruïnes, stank en lawaai verachtend, steunde mijn hoofd op mijn handen, en luisterde naar het kloppen van mijn hart dat vervuld was van Thimothina, en mijn ogen raakten verzonken in het blauw van de hemel, die door de bovenste ruit van het venster net even zichtbaar was... | |
18 mei 18...Dank aan de Heilige Geest die mij heeft geïnspireerd tot deze bekoorlijke verzen, die ik als relikwieën in mijn hart zal sluiten en, wanneer de hemel mij een weerzien met Thimothina vergunt, zal ik ze haar ten geschenke geven in ruil voor de sokken. Ik heb het gedicht getiteld ‘Het Windje’: | |
[pagina 433]
| |
Verscholen onder pluis en plantehaar
Slaapt het windje en ademt zacht.
In zijn nest van wol en zijde daar
Slaapt hij en zijn mondje lacht.
Wanneer hij met zijn vleugels slaat en ruist,
Verborgen in de toppen van de bomenrij,
Wanneer de bloemen smeken: kom, en weg hij suist,
Hoe geurig is zijn adem dan, wat maakt hij blij!
O windje, waai maar, waai naar hartelust!
Geloofd zij de geest van liefde die dit al vermag!
Wanneer jij de tranen van de dauw hebt weggekust,
Hoe heerlijk geuit dan deze uitverkoren dag!
Jezus! Jozef! Heilige Maria, moeder van God!
Boven ons, machtig als een condor, zweeft die wind,
wakend over hem die bidt en leeft naar zijn gebod,
Hij is het die ons slapen doet en ons hart doordringt!
...
Het eind is te veel verinnerlijkt en te zoet. Ik zal het gedicht bewaren in de tabernakel van mijn ziel. Op de eerstvolgende uitgaansdag lees ik het voor ten aanhore van mijn goddelijke en welriekende Thimothina. Laten we rustig afwachten en ons intussen bezinnen. ... - Afwachten!... (Datum niet met zekerheid bekend) | |
16 juni 18...Heer, dat uw wil moge geschieden! Ik zal u geen enkele hindernis in de weg leggen. Wanneer u de liefde van Thimothina aan uw dienaar wilt laten voorbij gaan, staat u dat vrij. Maar, Heer Jezus, hebt u niet ook zelf liefgehad en heeft de speerpunt van de liefde u niet geleerd u het leed van de ongelukkigen aan | |
[pagina 434]
| |
te trekken? Ach, bid voor mij! Lang heb ik uitgekeken naar de dag van de 15e juni. Ik heb mijn ziel in bedwang gehouden door te zeggen: die dag zul je vrij zijn. Ik heb de weinige haren die ik bezit geverfd, ze ingesmeerd met een geurige rose pommade en over mijn voorhoofd geplakt, net als de gordijntjes van Thimothina. Ook heb ik mijn wenkbrauwen ingevet, zorgvuldig mijn zwarte pak geborsteld, een paar dingen die nog aan mijn toilet ontbraken handig gecamoufleerd, en zo trok ik dan opnieuw aan de bel bij mijnheer Césarin Labinette. Het duurde tamelijk lang voordat ie eraan kwam, een beetje opschepperig met een kalotje op zijn oor, een bos stug en flink gepommadeerd haar als een striemend lidteken over zijn gezicht, één hand in de zak van zijn geelgebloemde kamerjas, de andere op de deurklink. Hij zei me kortaf goeiendag, trok zijn neus op, wierp tegelijk een blik op mijn zwartgeveterde schoenen, en ging mij voor, beide handen in zijn zakken naar voren stekend in zijn kamerjas - zoals de abbé dat doet met zijn soutane - waardoor zijn achterwerk voor mijn ogen duidelijk gestalte kreeg. Ik volgde hem. Hij liep de keuken door en vlak na hem betrad ook ik de salon. Met de naalden der herinnering had ik die salon in mijn geheugen gegrift! Bruin was de kleur van het bloemetjesbehang. Op de schoorsteen stond een geweldige zwarthouten pendule, ondersteund door pilaren; daarnaast twee blauwe vazen met rozen beschilderd. Aan de wand hing een schilderij van een veldslag van Inkermann en een krijttekening van een vriend van Césarin, voorstellend een molen met een molenrad dat klap na klap uitdeelde aan een beekje dat er uitzag als spuug, een tekening zoals iedere beginneling kan maken. Nee, geef mij de poëzie maar!... In het midden van de kamer stond een tafel met een groen kleed. Mijn hart zag alleen Thimothina aan die tafel zitten, hoewel zich ook een vriend van mijnheer Césarin, voormalig bedienaar van de kerkelijke plechtigheden in de parochie van ......, en zijn echtgenote, mevrouw de Riflandouille, daar bevonden, terwijl mijnheer Césarin zelf zich, dadelijk na mijn binnenkomst, ook al weer over de tafel had gebogen. Ik nam plaats in een kussenstoel, waarbij ik me kon verbeelden dat een deel van mijzelf tegen een soort borduurwerk leunde dat ongetwijfeld door Thimo- | |
[pagina 435]
| |
thina was vervaardigd, groette iedereen en, nadat ik mijn zwarte hoed als een bolwerk voor mij op tafel had gelegd, zette ik mij tot luisteren... Ik was niet bepaald spraakzaam, maar mijn hart des te meer. De heren zetten het kaartspel voort dat zij hadden onderbroken. Ik merkte dat zij elkaar om het hardst bedrogen, wat me een vrij pijnlijke verrassing bezorgde. Toen het spel uit was, gingen voormelde personen in een kring om de lege haard zitten. In mijn hoekje ging ik bijna helemaal schuil achter die geweldige vriend van Césarin, wiens stoel het enige was dat mij van Thimothina scheidde. Eigenlijk was ik er wel mee tevreden dat men aan mijn persoon weinig aandacht besteedde. Weggezet achter de stoel van de kerkdienaar, kon ik iedere opwelling van mijn gemoed vrij spel laten op mijn gezicht, zonder dat iemand het in de gaten kreeg. Ik gaf me over aan een zoet gemijmer. Met de verhitte conversatie, die tussen de drie overige personen werd gevoerd, bemoeide ik me niet. Thimothina sprak slechts zelden; ze wierp verlief de blikken naar haar seminarist, maar durfde hem niet rechtstreeks aan te kijken. Daarom richtte ze haar heldere ogen op mijn goed gepoetste schoenen... En achter de brede rug van die koster gaf ik me over aan mijn bespiegelingen. Ik leidde de handelingen in door me over te buigen naar Thimothina, terwijl ik mijn ogen opsloeg naar de hemel. Maar ze zat net de andere kant uit. Ik herstelde me. Liet het hoofd op mijn borst zakken, en slaakte een zucht. Ze reageerde niet. Frunnikte aan mijn knopen, prevelde stilletjes met mijn lippen, maakte een vaag kruisteken. Ze zag niets. Toen raakte ik, door liefde gedreven, zo in vervoering dat ik me helemaal naar haar overboog, en, met gevouwen handen, alsof ik te communie ging, een langgerekt en smartelijk: miserere! uitstiet. Biddend en gebarend viel ik met een dof geluid van mijn stoel. Grinnikend draaide de dikke koster zich om. Thimothina zei tegen haar vader: - Kijk nou eens, mijnheer Léonard valt op de grond! Haar vader barstte in lachen uit! Miserere! De koster hielp me, daar ik rood zag van schaamte en m'n evenwicht niet terug kon vinden, op de been en installeerde me weer in de kussenstoel. Ik sloeg m'n ogen neer. Slapen wilde ik! Dit gezelschap was een last voor me, het was niet in staat de aanwezigheid te raden van de liefde die leed in het donker. Slapen | |
[pagina 436]
| |
wilde ik! Ineens hoorde ik echter dat het gesprek een wending had genomen, dat ze het over mij hadden! Zwakjes opende ik mijn ogen... Césarin en de koster rookten beiden een dunne sigaar, met zoveel bestudeerde maniertjes, dat hun verschijning er reuze belachelijk door werd. Mevrouw de kosteres zat op de rand van haar stoel en helde met haar uitgezakte borsten naar voren. De plooien van haar gele japon, die bol stonden rond haar hals, waren naar achter weggestreken. Met een verheerlijkt gezicht was ze bezig het enige kantstrookje dat er aan die japon te ontdekken viel in rafels te trekken. Een afschuwelijke glimlach speelde om haar lippen, waardoor zich schraal tandvlees ontblootte, en twee geelachtig-zwarte tanden, als het glazuur van een oude kachel. - Ach Thimothina, hoe mooi zag jij er uit, met je witte halskraagje, je neergeslagen ogen en je platte vlechten. - Dat is een jonge man met toekomst, als de voortekenen niet bedriegen, zei de koster, terwijl hij een grijze rookwolk de lucht inblies. - Het priesterkleed zal mijnheer Léonard uitstekend staan, neuzelde de kosteres met de tanden. Ik bloosde als een jongen die weet hoe het hoort; intussen zag ik dat de afstand tussen mij en de stoelen van de anderen steeds groter werd en voelde ik dat men zich ten koste van mij vrolijk maakte. Thimothina zat nog altijd naar mijn schoenen te kijken. De twee smerige tanden waren een voortdurende bedreiging. De koster lachte ironisch. Ik bleef met gebogen hoofd zitten... - Lamartine is gestorven, zei Thimothina plotseling. Lieve Thimothina! Om de situatie voor je aanbidder, je arme dichter Léonard te redden, daarom liet je zo maar ineens de naam van Lamartine vallen! Nu pas durfde ik mijn hoofd weer op te richten; en ik voelde dat alleen de dichtkunst in staat was deze oningewijden iets van hun ongereptheid terug te geven. Stralend keek ik Thimothina aan, mijn vleugels trilden, en ik zei: - De schrijver van de ‘Méditations poétiques’ had prachtige parels aan zijn kroon! - De dichtende zwaan is heengegaan, rijmelde de kosteres. | |
[pagina 437]
| |
- En heeft zijn zwanenzang voltooid, voegde ik er geestdriftig aan toe. - Maar mijnheer Léonard, die wij hier in ons midden hebben, is óók dichter!, riep ze luid. Zijn moeder heeft me vorige jaar namelijk enkele proeven van zijn muze laten zien... Nu begon ik de durfal uit te hangen: - Helaas, mevrouw, heb ik mijn lier en mijn citer geen van beide meegebracht, maar... - Uw citer, zegt u? Ach, bewaart u die dan voor een volgende keer... - Maar, wanneer het het hooggewaardeerde gezelschap toch hetzelfde blijft, haal ik aanstonds een stuk papier uit mijn zak en zal ik u enkele verzen voorlezen..., die ik bij deze opdraag aan mejuffrouw Thimothina. - Uitstekend idee, jongeman! Voortreffelijk! Lees voor! En gaat u dan vooral daar achteraan staan, en lees zo voor dat iedereen u kan horen. Ik deed een paar stappen terug. Thimothina verloor mijn schoenen niet uit het oog. De kostersvrouw zat erbij als een madonna. De beide heren bogen zich naar elkaar toe. Ik bloosde, schraapte mijn keel, en met een tedere klank in mijn stem stak ik van wal: Verscholen onder pluis en plantehaar
Slaapt het windje en ademt zacht.
In zijn nest van wol en zijde daar
Slaapt hij en zijn mondje lacht.
Alle aanwezigen stikten van het lachen. De heren bogen zich nog verder naar elkaar toe, stootten elkaar aan en maakten grove toespelingen. Maar het vreselijkste van de hele zaak was het gebekketrek van de vrouw van de koster. Zoals die, met ten hemel geslagen ogen, voor een mystica probeerde door te gaan, en glimlachend, als in extase, haar afschuwelijke tanden ontblootte! En Thimothina, mijn Thimothina lachte zich een ongeluk! Dat bracht me de doodsteek toe: Thimothina die haar buik vasthield van het lachen. - Een windje onder plantehaar! Is dat niet kostelijk? gniffelde vader Césarin. Ik dacht even dat er iets bijzonders aan de hand was..., maar het lachen had | |
[pagina 438]
| |
slechts één seconde geduurd. Ze probeerden allemaal weer ernstig te kijken. Maar heel af en toe klonk er nog wat onderdrukt gegiechel... - Ga verder, jongeman! Uitstekend! Wanneer hij met zijn vleugels slaat en ruist,
Verborgen in de toppen van de bomenrij,
Wanneer de bloemen smeken: kom, en weg hij suist,
Hoe geurig is zijn adem dan, wat maakt hij blij!
Ditmaal begon mijn gehoor te brullen en te schudden van het lachen. Thimothina had alleen maar aandacht voor mijn schoenen; ik kreeg het ontzettend warm, mijn voeten gloeiden onder haar doordringende blik en baadden in het zweet. En ik dacht bij mezelf dat de sokken, die ik sinds vorige maand niet meer had uitgedaan een geschenk, en de blikken die ze mijn voeten toewierp een getuigenis van haar liefde waren: ze aanbidt mij! Ineens kwam het me op een of andere manier voor dat er aan mijn schoenen een luchtje zat, en begreep ik waarom het gezelschap zo afschuwelijk moest lachen! Ik begreep dat Thimothina Labinette haar hartstocht nimmer de vrije loop zou kunnen laten, verdwaald als ze was tussen deze boosaardige lieden. En ik begreep dat er ook voor mij een eind moest komen aan deze smartelijke liefde, die in mijn hart was ontbloeid op die middag in mei, in de keuken van de Labinettes, waar ik het kronkelige achterwerk van de Maagd met de vaas voor het eerst in ogenschouw nam. De pendule in de salon sloeg vier uur, mijn tijd om te vertrekken. Ten diepste ontroerd, brandend van liefde en gek van verdriet, pakte ik mijn hoed, gooide op mijn vlucht nog een stoel omver, en rende de gang door, mijzelf verwijtend dat ik Thimothina aanbad en tegelijk haar huis ontvluchtte om onverwijld terug te keren naar het seminarie... De panden van mijn zwarte habijt fladderden, als onheilspellende vogels, in de wind achter mij aan... ... | |
[pagina 439]
| |
30 juni 18...Voortaan laat ik het aan de goddelijke muze over mijn smart in slaap te zingen. Op achttien jarige leeftijd ben ik in naam van de liefde gemarteld, maar in mijn droefheid denk ik aan die andere martelaar van mijn kunne: nu ik mijn beminde niet meer kan bereiken, sta ik klaar het geloof te omhelzen! God geve dat Christus en Maria mij aan hun borst drukken. Hen zal ik volgen. Ik ben niet waardig de schoenveters van Jezus los te knopen. Maar zie hoe ik geleden heb en gefolterd ben! Ook ik, met mijn achttien jaren en zeven maanden, draag reeds een kruis, een doornenkroon. Met mijn hand echter omklem ik een citer in plaats van een riet. Dat zal de balsem op mijn wonde zijn!... ... | |
Een jaar later, 1 augustusVandaag heeft men mij de gewijde toga omgehangen. Ik zal God dienen. Op een rijk dorp zal ik mij een pastoorsplaats verwerven en een nette huishoudster. Ik bezit het ware geloof. Ik zal voor mijn zieleheil zorgen, en niet leven als een verkwister, maar als een goed dienaar van God, tezamen met zijn nederige dienares. Mijn Moeder de Heilige Kerk zal mij koesteren aan haar borst. Gezegend is zij, en God met haar! En wat mijn hartstochtelijke, wreed verscheurde liefde betreft: ik zal haar opbergen in het diepst van mijn hart en mijn smart standvastig dragen. Zonder te spelen met de gedachte haar opnieuw tot leven te wekken, zal ik haar misschien wel een enkel keertje in mijn herinnering terugroepen. Want, ach, die herinneringen zijn zo zoet! - Overigens ben ik zowel voor de liefde als voor het geloof in de wieg gelegd. - Wellicht komt er nog eens een dag waarop ik terugkeer naar deze stad en het geluk tref mijn lieve Thimothina de biecht te mogen afnemen. Verder bewaar ik aan haar een heerlijk aandenken: de sokken die ze mij heeft geschonken heb ik een jaar lang niet uitgedaan... Die sokken, God, houd ik aan mijn voeten tot ik bij u ben in het hemelse Paradijs! |
|