logue interieur) de stilistische variatie per hoofdstuk afzonderlijk. Narratief, lyrisch, bombastisch, dramatisch, libelle-achtig, quasi-wetenschappelijk zijn maar een paar van de technieken die Joyce voor dit principe, dat elk hoofdstuk verzelfstandigt, dat de stroom van de tijd en de gebeurtenissen op één dag als het ware inhoudt, vertraagt, fixeert, dat de cirkel kwadrateert - gebruikt.
Men hoeft het boek maar open te slaan en door te bladeren om te zien dat het een eigen, zeer gevarieerde ritme heeft, de bladspiegel is voortdurend verschillend: lange zinnen, korte zinnen, paragrafen, toneelvorm, één tekst zonder interpunctie enz.
De film is in één stijl, in één techniek gemaakt, in eenzelfde naturalistisch klimaat als de gebeurtenissen in de roman schijnen aan te geven. Maar als in Dubliners is dat naturalisme schijn, buitenkant en gaat het om de sondering ervan met gewaarwordingen, terzijdes, allusies, epifaniëen. In het laatste verhaal van die bundel (The dead) kan men beleven hoe al de achtergronden, die men dan ook nog kan chequen in Joyces eigen leven, verdwijnen, aanleiding worden tot iets anders, dat men inderdaad misschien nog het best met ritme kan benoemen. Een sterk gestructureerd ritme, dat daarom verwant is aan wat ik in de vorige Rasterafleveringen het poëtisch beginsel heb genoemd.
Film is een uitgezocht medium om dat beginsel in onder te brengen, in mee te laten spelen als dat minder opzettelijk klinkt. De meeste grote makers van onze tijd houden zich dan ook intensief met dit vormgevingsprincipe bezig (Pasolini, Bertolucci, Godard, Bresson), niet om het als alleenzaligmakend te proclameren, maar om het als één van de belangrijkste filmgegevens toe te passen. Eén van de toegankelijkste gegevens ook, want ook zonder dat het enige weet van welke theorie heeft reageert het publiek in de eerste plaats op het ritme van de film: Je suis persuadé que l'acces au publics est avant tout une affaire de rythme, zegt Bresson in het Cahiers du Cinéma-interview. En wat Joyce betreft: wie ooit de plaat gehoord heeft waarop hij het Anna Livia Plurabelle-hoofdstuk leest, vergeet de al dan niet leesbaarheid van de tekst en beleeft het ritme om dan met het boek (Finnegans wake) weer voor zich te beseffen: ben ik dan ziende doof geweest of horende blind?
Inderdaad is zo'n ritme een kwestie van horen en zien. De beginselverklaring van