| |
| |
| |
Hugo Raes | De verbrande schedel
Ik sprak hem toen erover, hoe belangrijk het voor hem was, zoals voor elke jongen of meisje, van te slagen op school, de vaste wil te hebben daartoe. Ik bewees hem hoe vèrstrekkend de gevolgen daarvan in het leven waren. Zouden wij nu met ons vieren en de hond hier op Sardinië deze zonnige vierwekenvakantie kunnen doorbrengen? Zouden wij een auto en een rubberbootje bezitten en ons de luxe van het kamperen in het zuiden kunnen veroorloven, indien ik als jongen op school niet óók had doorgebeten en me door de saaie boel moeilijkheden en nonsens - akkoord - had geworsteld? Ik riep hem de toekomst voor ogen, die hem te wachten stond indien hij geen diploma zou behalen. Een middelmaatleven. Steeds krap of zuinig leven, met weinig mogelijkheden. Dat een kruidenier of cafébaas, een handelsreiziger, wasserijeigenenaar, kunstschilder of succesvol schrijver vaak veel meer mogelijkheden voor zich zien opengaan, daar ging ik niet op in, omdat 14-jarigen zoals mijn zoon, dan zich meteen aan zulke uitzonderingssituaties vastklampen, als een soort troost voor of heiliging van, het niet zijn best doen of niet slagen. Want zo is ze, de jeugd. Zij vestigen dan hun blik met reeds (zij het jeugdige) oogkleppen op het ver mirage van het volkskind dat een beroemde en schatrijke voetballer, wielrenner, stierevechter, pooier, zanger (es) of filmster, mannequin of fotomodel werd. Of erger nog: zij koesteren als een intieme zekerheid de hoop op het winnen van een fabuleuze som met een of andere wedstrijd of gelegaliseerd reuzengokspel, loterij, tiercé of pronostiek. En ik noemde de fijne avonturen op die we al samen beleefd hadden op onze vorige jaarlijkse reizen. En tijdens deze reis, om hem - en ook het meisje - maar die is eigenlijk nog te jong daarvoor, of is men nooit te jong om te leren? - concrete bewijzen voor te leggen. Resultaten van resultaten van resultaten. Zo is een vader steeds bouwend aan de opvoeding van zijn spruiten.
| |
| |
En we hádden ook al een paar belevenissen meegemaakt. Eerst was er de overtocht met de boot van Italië naar Sardinië, toeristenklasse: de nacht op dek doorbrengen. Met genoegen! Liever dan de stikhete gemeenschappelijke kajuiten te moeten delen met tetterende Italiaanse volksmoeders met blerend kroost of stinkende verschrompelde Sarden die met manden en bruinpapieren pakken met koorden of kartonnen dozen met een touw errond, weerkeerden van het vasteland. Bezoek aan op sterven liggend familielid of dienstplichtige zoon in ver Calabrië of Toscanië, of weerkerend van werk in het buitenland, met krassende transistor koesterend bij het oor, in de hand, of vóór zich op hun pakket of valies of jasje. Wit hempje, donkere broek, glimmende schoenen: hier ben ik, m'as tu vu?
Vertrek met twee uur vertraging waarvan de oorzaak voor ons passagiers, vakantiegangers, niet te achterhalen viel. Op het dek dus onder de Italianen die wel het laatste avondmaal leken te nuttigen: hele koffers met broden, tomaten, uien, wijnflessen, lookworsten, kaashompen, perziken en peren en meloenen, gingen eraan. Waarna ze dan nog wat sandwiches en bierflessen gingen bijkopen aan de bar, in de salons. En maar vreten en slokken. Het zal wat moois worden straks, zei ik. De kinderen liep het water ook uit de mond, en ze begonnen ook naar salamisandwiches en tomaten en limonade te vragen. Maar ze kregen alleen wat limonade. Straks zul je er blij om zijn, zegde ik, en zegde Eliane.
Er stond tramontane en eenmaal buitengaats gingen de poppen aan het dansen. Het gezang uit volle borst van de overmoedige militairen met verlof nam snel af. De meeste transistortjes zwegen, mede op het verzoek met aandrang van een paar grijsharige Duitse echtparen die wilden slapen.
De kinderen waren om 1 uur 's nachts al slaperig en onder zeil gegaan op de luchtmatrassen. Maar toen de trossen werden losgeworpen en de machines aanvingen te stampen en het dek te trillen, richtten ze zich op en vroegen: Zijn we vertrokken? De schaarse kadelichten waren snel behoorlijk op de achtergrond, de zee en de nacht en de havengeul achter ons in duisternis.
De kajuitpassagiers voor die ene en enige nacht, missen de donkere klamme zeelucht die door de vaart van het schip en door de wind duidelijk voelbaar
| |
| |
over de dekpassagiers waait en het verrukkelijk gevoel van de mast boven je - op je rug liggend omhoogkijkend - traag te zien hellen en glijden langs de ontelbare sterren. En dan geleidelijk maar bijna in het geheim daar iedereen haast sliep, begonnen ze over te geven. Italianen zijn geen zeevaardersvolk, nooit geweest. Plots zijn ze alle zelfcontrole kwijt. Sommigen zaten daar en lieten het gewoon over hun kleren en verlamde ledematen lopen. Toen ik midden in de nacht wakker werd en het warm-klamme deken wat hoger op de kinderen legde, en wilde gaan plassen, moest ik al tussen stromen en plassen braaksel doorschipperen en... terug. Want in de twee WC's waren de muren en de bril, de pot en de vloer en de drukknop volgekotst en iemand had dan maar vooraan op de grond een drol gelegd, vlak bij de deur. Ik plaste aan de achtersteven recht het kielzog in, onder de vlag door.
De sterren ook nadien, elke nacht, dit wonder van een schitterende eindeloze en onpeilbare hoge zuiderse hemel. Soms zaten we kalm pratend met een Frans piloot waarmee we kennis hadden gemaakt, laat op het strand. Hij wees ons twee satellieten die zich als twee sterren van eerste grootte verplaatsten. We volgden hoe ze na een wijde boog aan de horizon verdwenen.
Het gebeurde mij op een nacht, dat ik de tent verliet om te plassen, en in mijn blote in de stille lauwe nacht, omhoogkijkend, een onverklaarbare herfstgevoel over mij voelde komen. Door de bries die door de heesters ritselde waarvan het gebladerte in de duisternis kleurloos, maar oud en seizoenloos was? Of door het besef dat de maand augustus bijna uit was en september en de herfst weer te vlug zouden overnemen? Maar er zijn eigenlijk al geen seizoenen meer. Het weer is tegenwoordig het hele jaar door hetzelfde. Of verwekte de eeuwige sterrenhemel dit melancholische gevoel?
Au feu! au feu!
Kinderen kwamen voorbijgerend, herhaalden luidkeels de alarmkreet. Slome zonnebaders en middagwijndutters rezen verbaasd op en reikhalsden om het onheil te kunnen zien. Van achter de parasolpijnbomen helemaal aan de andere kant van het tentenkamp, aan de andere kant van de baai, stegen dikke donkere
| |
| |
rookwalmen op. De eerste mannen haastten zich al vastberaden met plasticteil, zeilemmer en snelkookpan in de richting van het gevaar. Toen ik er met mijn zoon arriveerde - Eliane en Katie kwamen even later want moesten de wagen nog afsluiten - waren kampeerders reeds bezig hun tenten in hun geheel om te trekken en naar het water te slepen. Het vuur was dichtbij zegden ze. Inderdaad, met vlagen hoorden we nijdig geknetter en brandlucht van dennetakken en verschroeide mirthe en eucalyptus waaide steeds sterker aan. Aanhoudend getoeter begeleidde een grote oude Fiat. Er zaten een zestal of zevental Sardijnse arbeiders in die tevoren steeds te zien waren bij de nieuwe kampwegen in aanbouw, links bij de ingang van het uitbreidend kamp. Ze droegen spaden en bijlen bij zich en keken met verbaasde blikken naar buiten.
De kampeerders hadden nu een blusketen gevormd. Mannen, vrouwen en kinderen gaven kinderemmertjes en andere gekke recipienten door, en de verste man, die bij de eerste bomen van het bos stond, zwoegde zich een breuk om het water tegen de bomen op te werpen. Hoger! riep men. De takken branden het hevigst, die moeten we nat maken! De man slingerde het water uit de onhandige noodblusdingen. Het leken een paar sprenkels links en rechts.
Neen! de grond natmaken! riepen anderen. Plus vite! spoorde een Fransman aan. Een paar Duitsers waren druk bezig de juiste belichting te bepalen voor hun veeldelige fototoestellen en camera's, en kiekten de rode dunne, waaierende vlammen die nu al flink naderden. Duitsers maakten omschrijvende armgebaren en bespraken druk de windrichting. Plots hoorden we geroep van hooo, hup!, hoooo, hup! en de jagende motor van een grote Franse wagen die in het mulle zand vastzat en die men naar de waterlijn wilde duwen.
Het werd stilaan duidelijk aan de talrijke besluiteloos rondkijkende en bezwete kampeerders in zwembroekje, dat hun preventieve bluspogingen niets zouden uithalen. En reeds maten anderen met de blik de afstand van de brand tot de andere kant van het kamp. Toen naderde een zwaar motorengebrom. De poppetjes op het strand en vooraan in het water wezen opgelucht naar een laagovervliegend watervliegtuig. Een Catalina!
Het toestel maakte een grote bocht en kwam zwaar en schuin tegen de wind, opnieuw op de camping aan, zodat het eerst geluidloos naderde en dan met
| |
| |
veel geraas overvloog. Niemand deed nu nog iets behalve het magische vliegtuig volgen. Kinderen begonnen te juichen en te dansen, toen ze hoorden dat de Catalina de brand kwam blussen. Toen zagen we uit de buik van het toestel een soort schuim of vloeistof vallen. Er werd nu door haast iedereen gefilmd of gefotografeerd hoe de Catalina altijd opnieuw laag over het brandende bos vloog en water stortte tot de vlammen duidelijk verdwenenen en de rook minderde. Nadien vernamen we het alarmtoeten van de naderende brandweerbrigades in Italiaanse jeeps en kleine rode halftrucks op hoge dikke banden en men zag ze de heuvel tegenover de bosbrand oprijden. De hele nacht door hoorden we bulldozers werken en zagen schijnsel van schijnwerpers en jeeplampen op de donkere heuvel kruipen, aan de voet waarvan nu en dan nog een rosse gloed even gloeide.
's Anderdaags moesten de kinderen lachen om de mensen die hun teil of emmer zochten, en om de drogende tenten met witte zoutkringen erop, die men in het water had gelegd om ze te beveiligen tegen het vuur. De Franse wagen zat nog altijd vast op het strand, en de eigenaar en nog iemand, waren bezig de wielen vrij te graven en er takkebossen voor en achter te stoppen, en een hele mat van takken van de auto naar het bospad te leggen.
Sommige mensen maken van het leven wat, ondernemen wat, anderen leven apathisch of wórden geleefd. Sommigen zijn zelfs met heel wat minder tevreden dan met een grote reis. Bijvoorbeeld collega Louis, die zich beperkt tot een gezonde spartaanse natuurlevenswijze: dagelijkse duikpartij in het kanaal niet ver van zijn huis. Van maart tot november. Verder dieetvoeding en slapen vlak onder het open venster, op een veldbed. Klaagt geregeld over soort vage rheumatische pijnen, gaat ervoor naar een natuurgenezer, die hem ‘bewerkt’, met handen en knieën, in de rug. Daarna voelt hij zich prima en verzoekt ook geregeld zijn vrouw en kinderen op zijn borst en rug te komen trappelen. Dit rugtrappelen, kneden, raadt hij ieder aan die over nek- of rugpijn klaagt. Of, zegt hij, nek oefeningen: flink fors doorduwen en rukken. Iets ondernemen, zegt hij: zo heb ik zelf om een oude hoed een metalen band bevestigd en aan die band koordjes met loden bolletjes aan, die ik met felle nekbewegingen rond- | |
| |
slinger. Je moet er krácht op zetten, en dat is ook de bedoeling. Je moet maar een beetje initiatief nemen.
Soms is het moeilijk voor de kinderen om vriendschap te sluiten. Ze blijven dan rond de tent hangen, en zeuren, willen dat vader een spel met hen doet, in die hitte. Vader wil vooral uitrusten van een heel jaar werken. Siësten. Maar nu en dan maken we een wandeling, op een bewolkte dag. Of vroeg in de morgen, wanneer het nog niet warm is. Of we gaan vissen met de rubberboot, een eind van de kust. Niet te ver, een anderhalve kilometer of zo, hoogstens, want Eliane is een beetje aan de bange kant. Stel je eens voor dat de buitenboordmotor stilvalt, zegt ze, wat dan? Gewoonlijk vingen we niet veel: vijf, zes visjes, van een hand lang. Wij zijn geen specialisten. Misschien zijn onze haken te groot, of de lijn te dik, of het aas ongeschikt. Maar Eliane is een verwoede visserin met een ziekelijk geduld. Mij en de kinderen was het heel wat liever met de dinghy full speed de baai uit te razen en grote cirkels te beschrijven. Tegen volgende zomer kopen we een paar waterski's.
De jongen had al een paar maal gevraagd eens naar de twee rotseilandjes te varen die zich donker tegen de horizon aftekenden. Het leek ons eerst nogal ver voor een rubberbootje, maar nadat een Fransman met een zeilboot had verteld dat hij er eens was heengevaren twee jaar geleden, hield mijn zoon niet meer op. Ze zijn onbewoond, en bar, zei de zeiler, maar er zijn een paar mooie grotten en een paar heel kleine strandjes. En er spoelen allerlei dingen aan. Toen wij er voor anker gingen, vonden we er een afgedreven luchtmatras, een bal vol teer, een oude, lege kist, en veel drijfhout waarmee je een fijn vuur kunt maken. De luchtmatras hebben we nog steeds in gebruik, voegde hij eraan toe.
Op een morgen voeren wij uit, onder ons twee. We namen de paddels mee voor alle veiligheid, alhoewel ik het betwijfel of men zo een eind in zee, nog naar de wal zou kunnen paddelen vooral in zo'n licht en moeilijk te besturen vaartuigje. En zeker als er wat wind staat. Maar de motor draaide prima en we hadden een flinke reserve-jerrycan mee. Indien we niet terug waren om een uur of vijf in de middag, zou Eliane één van de motorboten op de hoogte stellen. Met
| |
| |
zo'n grote speedboat is het een niets even de zee op te gaan.
Bart was opgetogen. Even voorbij de twee Chriscraft water autobussen, die men motorcruisers noemt, wilde ik met aquabril eerst nog wat zwemmen, boven de deinende enorme zeeweiden, maar Bart zei dat ik dat alle dagen kon. We zetten dus koers naar de Onbekende Eilanden. De boot wipte behoorlijk, er stonden korte, hakkende golven en de rubberbodem klopte luid op het water, zodat we wat vaart minderden. Misschien hadden wij ons wat laten misleiden de vorige dag. Want toen was het weer bijzonder helder, en de zichtbaarheid zo ver, dat de eilanden veel dichter leken dan gewoonlijk. Het bleek inderdaad een hele afstand te zijn, eer we ze naderden en duidelijk het schaarse maquis konden onderscheiden en een eerste kleine inham. Of er ook een strandje was konden we niet zien. Tot we vertraagden en naar de kust voeren. De roze kiezel liep nogal schuin de zee in. De zee was er eerder diep. We trokken de boot tot hoog achter een rotsblok om zeker te zijn dat hij veilig lag voor mogelijke golven.
Ons plan was eerst het grootste eiland tevoet te verkennen nadien de twee eilandjes rond te varen en ergens een mooi plekje ons lunchpakket aan te spreken, volgens planning zowat om 13 uur.
We beklommen de rotsblokken achter het baaitje en dan de steile flank. Vandaar hadden we al een verrassend uitzicht over een deel van het eilandje. Ook onderscheidden we de kust vanwaar we zee hadden gekozen. Maar noch het dorp noch de camping vielen te onderscheiden. Van de hoogte waarop we ons bevonden moesten we weer naar beneden afdalen en de kust volgen, want direct het binnenland in was onmogelijk door de steile met doornstruikjes begroeide rots. Nadien moesten we weer even omhoog, en dan hadden we een bijna horizontale ‘weg’ voor ons gedurende een hele poos. We rustten een tiental minuten en lieten onze ogen dwalen over het panorama. Het bootje konden we niet meer zien. Ik had de 8 mm camera meegenomen en schoot een paar meter film van dit verlaten eiland. Toen we onze ontdekkingstocht vervolgden kregen we het moeilijk: steen na steen moesten we omhoogklauteren en ons tussen struikgewas doorwerken, steil naar boven. En op zeker ogenblik bemerkten we dat we verdomme rakelings naast een afgrond aan 't klauteren waren. Gelukkig was het maar even, en dan konden we opnieuw een paar meter meer landin- | |
| |
waarts door de struiken een weg zoeken. Helaas maar kort. Want dan werden ze zo dicht, dat we opnieuw langs de rand van de rotswand moesten gaan. Ik zei dat we beter terugkeerden, want dat het kennelijk nog gevaarlijker werd verderop. Maar toen we op onze stappen waren teruggekeerd, stonden we voor het stuk naast de afgrond, waar we eerst voetje voor voetje waren langsgegaan. Met dit verschil, dat we nu eerst het gevaar tenvolle onder ogen kregen, want nu zouden we ons met het gelaat naar de diepte, over de losse rotsblokjes en keien moeten laten naar beneden zakken en schuiven. Terwijl we al klimmend van de gapende afgrond achter ons minder hadden gemerkt. En steil klimmen is altijd minder moeilijk dan steil afdalen. Ik voelde dat ik dat gezicht op de diepte niet zou aankunnen. We bleven even op adem komen en besloten dan toch maar liever
vooruit te gaan, dan terug te keren langs die akelige reuzenkuil, op een halve meter naast ons.
Nu ging het moeizaam recht omhoog, met half zichtbaar tussen heestertjes en tufjes droog gras door, de open ruimte naar de zee toe. Maar plots waren er geen heestertjes meer. Slechts een bol en meterbreed aflopend en open stuk rots, met ernaast aan de ene kant een echte gladde muur, en rechts: de diepte. In die diepte beneden, ik schatte zowat 50 meter, scherpe brokkelige klippen, waarover nu en dan een dunne laag water spoelde en schuimde. Hoogtevrees maakte zich van mij meester en ik kon me niet meer verroeren. Bart zei: Komaan, pa, het is maar een meter of drie, en dan begint het open veld, en dat loopt zacht uit tot in de zee, dat hebben we daarstraks vanop de heuvel gezien. Dat was juist, maar die drie meter bolle smalle rug - nog geen meter breed! - met wat ruw zand en een paar dode of halfverdroogde wortels. Blootgespoelde wortels. Want het viel duidelijk te zien, dat hier de regen naar beneden spoelde. Was er gewoon zee geweest beneden, het had nog een verschil gemaakt, want er is nog altijd een kans dat je een val van 40-50 meter in het water overleeft. Maar op klippen... Ik dacht eerst wat moed te scheppen, kalm te worden door diep te ademen en nauwkeurig mijn uit te voeren bewegingen te beredeneren en de mogelijke steunpunten met de ogen uit te zoeken op deze bol naar de afgrond toehellende drie meter. Maar hoe langer ik wachtte, hoe meer angst ik zou krijgen, zei Bart. Kijk, het is echt niet zo erg pa, zei hij. We kruipen op onze
| |
| |
buik voorzichtig vooruit. We trekken ons aan de oneffenheden van de rotswand links met stukjes vooruit en met de rechterhand steunen we, en met de tenen duwen we ons ook voort tegen de blootgekomen wortels. En na dit naaktgespoelde stuk kunnen we meteen de struiken vastgrijpen, die zijn dik. En is het vergeten. Ik ga voor, zei hij. Terug is nog erger en veel langer. We zijn er haast nu, de schuine grasglooiing naar het water toe betekent het einde van de moeilijkheden. Voor mijn ogen, zag ik Bart traag op zijn buik voortschuiven, met zijn linkerhand inderdaad tastend naar een spleetje of oneffenheid in de rotswand en met de rechter lichtelijk steunend onder de schouder. Zijn sandalen krabden achter hem, hij duwde zich ermee voort. Komaan pa, gebood hij bijna streng en bemoedigend. Ik lag helemaal nat van het zweet plat op mijn buik. Met de camera om mijn nek zou ik mezelf hinderen. Daarom nam ik het riempje van het etui tussen de tanden. Het ging nog veel moeilijker dan ik me had kunnen inbeelden. Ik voelde dat de Japanse schuimrubberen strandsandaaltjes met één riempje tussen mijn tenen een gevaar betekenden. Ik onderging honderden gewaarwordingen die mijn aandacht afleidden. Hijgend voelde ik het kwijl uit mijn mondhoeken lopen door het dragen van de camera met mijn tanden. Even dacht ik eraan de camera te laten vallen, liever dan me erdoor nog gehandicapt te weten. Maar toen ik in gedachten zag hoe hij naast mij in de diepte zou storten, leek me dat al een soort voorbode van onheil te zijn. En ook restte er toch nog een vage hoop dat ik het zou halen en dan zou het wegwerpen van een camera van 5000 fr toch een pijnlijk initiatief zijn geweest, achteraf. Ik dacht ook aan Katie en Eliane en Bart, die nu alleen zouden achterblijven voor de rest van hun leven. Ik dacht aan mijn val. Ik voelde mijn voetzool glippen van het zweet op het sandaaltje, en duwde ze behoedzaam uit. Met blote tenen zou ik beter en vaster kunnen voelen. Maar nu eerst
merkte ik hoe korrelig en zanderig los de schuine bult was, waarop we voortkropen. Ik greep naar de eerste dorre wortel voor mij als naar de enige redding, en hij kwam los als een dood takje. Niet opzij kijken pa! riep Bart. Vóór je kijken! Ik ben er al. Je bent nu halfweg, pa. Ik lig al tussen de struiken hier, ze zijn heel stevig. Ik kan je een hand reiken en je erintrekken als je nog een meter dichter komt. Ik kreunde en ik zei: Ik ben bang, jongen, bang, ik ben zo bang. Ik kon het niet helpen. Ik ben
| |
| |
inderdaad nog nooit zo bang geweest als toen, in mijn hele leven niet. Die laatste meter heb ik in een soort versuffing afgelegd. Ik voelde alleen maar de afgrond zuigen naast mij, en hoe de korrelige buit onder mij helde, helde. Mijn hand glipte toen Bart ze greep. Zodat hij mijn pols greep en begon te trekken. Ik hoorde een tak knappen, maar het was maar een losse, of in ieder geval toch niet hoofdsteunpunt voor Bart. En toen was ik er, lag tussen de struiken. En ik wilde er eerst op mijn positieven komen, maar ook in een plotse late paniek meteen opspringen en wegrennen van de afgrond. Na enkele seconden ben ik tussen de hakende en stekende struiken door gekropen tot ik een meter of twintig van de afgrond verwijderd was. Was ik eerder rechtop gaan staan, ik geloof dat ik er nog naartoe getuimeld zou zijn. Toen daalden we de zachte grashelling af, ik blootsvoets, naar de zee aan de andere kant. Een parkwandeling leek het, en zo onschuldig en lief en zacht. Wat kan de natuur zich verraderlijk voordoen! Toen zijn we gaan liggen uitblazen, beneden, in de schaduw van een klein krom vijgeboompje. We waren meteen al opgewekt toen we de vijgen zagen hangen, en er van aten.
We besloten dan, dat het wellicht het beste was niet over land terug te keren naar de rubberboot, maar langs de kust om de kaap heen te zwemmen. De camera lieten we liggen met de kleren en de horloges.
Het zwemmen was heel wat minder verraderlijk en de diepe kloven en donkerten, naast en onder ons, die ons anders ook angstaanjagend zouden geleken hebben, maakten ons nu heel wat minder ongerust. Ik hoop maar dat er hier geen haai opduikt uit zo'n eenzaam en diep kustwater als hier, zei ik. Ja, lachte Bart en voegde er dan aan toe: Zeg pa, maak het nu nog niet erger! Na een driehonderd meter zwemmen rustten we even op een grote klip. Niet dat we moe waren. Dan rondden we de kaap. Het andere eilandje zagen we nu zeer goed en betrekkelijk dichtbij. Nu en dan spraken we slechts. We wezen op een grillige klip, of op een school kleine vissen onder ons in de diepte. Een aangespoelde luchtmatras of een afgedreven bal hebben wij dan toch niet gevonden, zei Bart lachend.
Een goede vierhonderd meter achter de kaap zagen we een strandje liggen, ook van die roze-purperachtige kiezel. Daar gingen we weer even aan land.
| |
| |
Nu blijven er nog een paar honderd meter te zwemmen, en dan moeten we de rubberboot zien liggen, zei ik. We trachtten een herkenningspunt te vinden, maar van de andere zijde naderend en ook al zwemmend uitkijkend naar mogelijke scherpe rotsen onder ons, was dat moeilijk. Maar dan zagen wij hem plots liggen. We slaakten bijna een triomfkreet, en we begonnen zodra we er uit het warme water stapten met knikkende knieën ons middagmaal naar binnen te schrokken. Ik rookte een sigaret die me weer helemaal de normale maakte. Bart vroeg er ook een, maar ik zei neen jongen, je weet dat het niet goed voor je gezondheid is. Roken is niets voor een jongen van 14 jaar.
Na de sigaret schoven we de boot in het water om onze spullen die we hadden achtergelaten op de kust aan de achterzijde van het eilandje, op te halen. Het veilige geluid van de prompt aanslaande en pruttelende motor, en de benzinewalmen, luidden het volgende deel van onze ontdekkingstocht in. We vaarden niet te vlug om goed te kunnen uitkijken naar de inham, en ook naar andere strandjes waar Bart toch even wilde strandjutten, zei hij. Eerst kwam echter toevallig ‘onze’ inham met de camera en de hemdjes op de rots, in zicht.
We borgen alles op in de waterdichte zak en stevenden opnieuw zeewaarts. We zijn nu het hele eiland rond geweest, zei ik, en we zullen maar terugkeren. Maar Bart drong aan dat we toch even nog eens om het tweede eiland heen zouden varen. We zijn er nu toch, pleitte hij.
Het lag er inderdaad niet ver vandaan. We hadden de afstand al zwemmend kunnen afleggen. Ik keek op mijn horloge. Het is al drie uur, maande ik, we mogen het niet lang meer rekken of de anderen worden ongerust. Toen zagen we een lange en tamelijk brede strook strand, als van een Polynesisch eiland! We vonden beiden dat we daar toch even moesten aanleggen. Ik zette de motor af en we gleden door de laatste schroefwentelingen naar het strandje toe. Daar ligt wél wat, wees Bart. Ik zag wat planken, twee oude boomtronken en een kale boomstam. Achter de zandstrook, was zelfs een lage en ondiepe grot. Bart sprong in het water dat hem tot aan het middel reikteen trok de rubberdinghy op het zand. Toen zagen we de verbrande schedel liggen. Een menselijk doodshoofd waaraan de onderkaak ontbrak, de linkerzijde van de kop en het schedeldak waren zwart geblakerd. De schedel lag achter de tronken en de stam. Was de
| |
| |
stam daar later aangespoeld, of had achter de stam iets plaatsgegrepen? Of in de grot? Een beetje aarzelend gingen we er een kijkje nemen. Maar in de grot lag behalve zand niets. Verder op het strand vonden we ook niets van betekenis. Een lege fles, wat kleine planken en takken, wat verdroogde algen. Ik nam de schedel op. Hoe zou die hier gekomen zijn? Het is een verbrande schedel, zei Bart. Zou dat in een scheepsramp gebeurd zijn? Maar kan een schedel aanspoelen? Schelpen echter spoelen ook aan, en die zijn wel van steen. Of zou hier een drama gebeurd zijn? Een lijk met benzine overgoten en verbrand? Of is het misschien een overblijfsel uit de tijd der piraten. Hier op de Sardeense kusten huisden er nogal wat, net als op Corsica. We namen de schedel mee in de boot, en koersten full speed naar onze camping-baai toe. Naderbijgekomen zagen we dat we iets teveel naar links zaten en corrigeerden onze richting. We werden gekruist door een kleine visserssloep met hoge puntige voor- en achtersteven en met twee zwijgzame suffende en getaande Sarden aan boord, en een hoop bruine netten. Een beetje verder voer een zeiljachtje en verder in de baai twee speedboten met een heldhaftige waterskiër erachter aan de lijn. Eén stond op een enkele plank inplaats van op twee ski's. Nadat we de motor op slow zetten, hoorden we de gilletjes van de kinderen op het strand.
|
|