| |
| |
| |
Thomas M. Disch
Kamp konsentratie
Deel twee
1975. Louis Sacchetti, een amerikaanse akademische dichter, begint een dagboek van zijn gevangeniservaringen in de Federale Strafgevangenis van Springfield waar hij vijf jaar uitzit als dienstweigeraar op grond van gewetensbezwaren. Zonder tekst en uitleg wordt hij door gewapende bewakers van Springfield naar een geheimzinnige ondergrondse kazerne gebracht in een van de bergstaten. Hij protesteert bij de gevangenisdirekteur haast, een gepensioneerde generaal uit de Tweede Wereldoorlog. Deze probeert hem gerust te stellen door hem te wijzen op de voordelen van Kamp Archimedes - zijn betrekkelijke vrijheid daar, de welvoorziene bibliotheek, een levensstandaard ver boven die waaraan Sacchetti zelfs buiten de gevangenis gewend is. Maar waarom is hij hier gebracht? Om met zijn dagboek verder te gaan legt Haast uit.
Een paar dagen lang verkent Sacchetti het labyrint van gangenstelsels zonder andere gevangenen tegen te komen. Dan ontmoet hij george wagner die eruit ziet en zich gedraagt als een boerenjongen uit Iowa, hoewel zijn konversatie wijst op een hoge graad van ontwikkeling. De volgende dag legt de kamppsycholoog, Dr. aimee busk, uit dat George en de andere gevangenen vrijwilligers zijn uit legerziekenhuizen en -gevangenissen voor een eksperiment met ‘intelligentie-maksimatie’. Sacchetti is hier gebracht voor ‘koördinatie’-doeleinden op voorstel van de kringleider van de gevangenen, mordechai washington, een neger die met Sacchetti op de middelbare school heeft gezeten.
Dan ontmoet hij Mordechai, wie het eksperiment veranderd heeft van een betrekkelijke sufferd in een formidabel intellekt. Zijn gevatheid stelt die van Sacchetti in de schaduw. Mordechai, hoewel overtuigd atheïst, is geestdriftig over de alchemistische eksperimenten waar hij mee bezig is. Haast deelt zijn enthousiasme, maar Busk, een vastberaden rationalist is er tegen gekant.
De laatste aantekeningen in Sacchetti's dagboek beschreven de repetitie door gevangenen van Marlowe's ‘Faustus’. De hoofdrolspeler, George Wagner, die net uit het ziekenhuis komt, wordt getroffen door een hevige braakaanval. Busk's waarschuwing tegen al te grote nieuwsgierigheid in de wind slaand vraagt Sacchetti om een verklaring voor Georges ongesteldheid. Mordechai vertelt hem dat de drug die wordt gebruikt om de intelligentie te versnellen een onvermijdelijke bijwerking heeft: het middel veroorzaakt een zekere dood binnen negen maanden.
| |
12 juni
De hele nacht op - pennen, pennen, pennen. Merkwaardig genoeg was mijn reaktie op Mordechai's onthulling dat ik me ver in mezelf heb te- | |
| |
ruggetrokken, mijn hoofd in het zand gestoken - en schrijven, goede God, wat heb ik geschreven! Met Marlowe's pentameters nog natrillend in het omringende duister leek het onmogelijk iets anders dan vrije verzen te schrijven. Heb ik me niet meer mee beziggehouden sinds de middelbare school. Het heeft iets wellustigs nu, terwijl m'n brandstof begint op te raken, de regels in kloeke kolommen op het vel te tiepen als een liefkozende streling van bont:
Rijp als een kooi duiven, het gehuurde kind,
Met scherven van aardewerkpotten rinkelend bij iedere stap,
Stinkend naar goedkoop chrisma, schrijlings op een geit...
Ik heb geen flauw idee waar het over gaat (de mist is dik) hoewel de titel (al even duister) is ‘De Hiëroduul’. Een hiëroduul is, naar ik vorige week bij het doorbladeren van een naslagwerk ontdekte, een tempelslaaf.
Ik voel me als een godverdommese Coleridge, en dan eentje die niet door een bezoeker uit Porlock uit zijn trance wordt geschud. Het begon, onschuldig genoeg, toen ik de nooit afgemaakte ‘Ceremonie’-gedichten van een jaar geleden liet herleven, maar het enige verband met die nobele probeersels is het openingsbeeld van de priester die het tempellabyrint binnengaat:
...Linksaf, rechtsaf, ogen najagend
Verrukkelijk als van een god. Het bloed licht rimpelend in het bassin... Dan zakt het peil (of stijgt het juist?) binnen tien regels tot iets dat zich volledig onttrekt aan mijn begrip, laat staan aan ontleding. Het is hoogstwaarschijnlijk heidens, en misschien wel ketters ook. Ik zou het nooit onder mijn eigen naam durven publiceren. Publiceren! Ik zit nog veel te veel te suizen om te weten of het verdraaide ding zich laat skanderen en nog veel minder of het voor publikatie geschikt is.
Maar ik heb het gevoel, zoals hoort bij het maken van een goed gedicht, dat alles wat ik eerder heb gedaan hierbij vergeleken puin is. Neem dit bijvoorbeeld, de beschrijving van de held:
Zie! zie het zwarte ongenerfde vlees,
Het scharnier van de kaken, met juwelen bezet,
Waarvan we ternauwernood een glimp te zien krijgen
Terwijl de vergiftigde hiëroduul
In zichzelf fluistert wat de god heeft bedoeld...
Ik wou dat hij het toch ook mij influisterde.
Ik heb het gevoel dat er al een week voorbij is sinds ik er gistermiddag aan begon te werken.
| |
| |
| |
13 juni
George Wagner is dood. De hermetisch afgesloten kist, gevuld met de brokjes vlees die ze in de kliniek niet kunnen gebruiken, werd geplaatst in een nis, ruw uitgehakt in de rotsen waar dit hele kamp uit bestaat, meteen ons eigen mausoleum. Ikzelf, de andere gevangenen en drie bewakers waren erbij, maar Haast en Busk niet, noch een of andere geestelijke. Waren er eigenlijk geestelijken in Ravensbrück? Tot verbazing van iedereen, mezelf inbegrepen, galmde ik een paar holle gebeden, zo droef als lood. Ze hebben de hemel niet bereikt, stel ik me voor, en liggen nog steeds op de ruwe vloer van de krypte.
De katakombe, met in z'n halfduister een stuk of twintig ongevulde nissen, had voor de gevangenen de onontkoombare begoocheling van een memento mori (net als de rijen opgebaarde kisten in een karthuizer klooster). Het was, veronderstel ik, eerder deze morbide impuls dan piëteit voor de dode, die hen naar de begrafenis had doen gaan.
Terwijl de anderen afmarcheerden de deur uit naar de geometrische kalmte van onze gangen wereld, legde Mordechai zijn hand op de muur van steen (niet kil, zoals men van steen zou verwachten, maar warm als levend vlees) en zei: ‘Breccia.’ Ik dacht dat hij ‘Vaarwel’ zou gaan zeggen.
‘Laten we gaan,’ zei een van de bewakers. Ik ben hier nu lang genoeg om het gezicht en de gestalte van de verschillende bewakers te onderscheiden; dit was Rots-Oog. Zijn maats waren Scheetjeplof en De Uitslover.
Mordechai hield even stil om een stuk steen op te rapen zo groot als een vuist. De Uitslover greep z'n wapen uit het holster. Mordechai lachte: ‘Ik probeer geen opstootje te verwekken, Meneer de Bewaker, heus niet. Ik wou alleen graag dit mooie stuk breccia hebben voor mijn stenenverzameling.’ Hij stak het in zijn zak.
‘Mordechai,’ zei ik, ‘wat je me vertelde na de repetitie... Hoe lang duurt het nog voor jij... hoe lang denk je nog te...?’
Mordechai, die al op de drempel stond, draaide zich om, als een silhouet afstekend tegen het licht uit de gang. ‘Ik ben nu in mijn zevende maand,’ zei hij op vlakke toon. ‘Zeven maanden en tien dagen. Dat betekent dat ik nog een dag of vijftig heb - tenzij ik voortijdig ben.’ Hij stapte van de drempel en verdween naar links uit het gezicht.
‘Mordechai,’ zei ik, hem met de ogen zoekend.
Rots-Oog versperde me de weg. ‘Niet nu, Sacchetti, alstublieft. U hebt een afspraak met dr. Busk.’ Scheetjeplof en De Uitslover gingen aan weerskanten van me lopen. ‘Wilt u mij maar volgen.?’
‘Het was erg dwaas, erg onverstandig en bijzonder onnadenkend om dat te doen,’ herhaalde dr. Aimée Busk op ernstige, beradende toon.
| |
| |
‘O nee, het gaat er niet om dat je gevraagd hebt hoe het stond met die arme jonge George - omdat we, zoals je zegt, dat aspekt van de situatie toch niet veel langer voor je verborgen hadden kunnen houden. We hoopten namelijk, weet je, een eh... tegengif te ontdekken. Maar we hebben ontdekt dat het proces, eenmaal begonnen, niet omkeerbaar is. Helaas. Nee, daar gaat het niet om, want hoezeer jij ook tekeer gaat tegen wat jij onze onmenselijkheid verkiest te noemen, er zijn talrijke precedenten van waar wij mee bezig zijn. Zolang er van medische research sprake is werd de vooruitgang betaald met het bloed van martelaren.’
Ze hield even in, vergenoegd met de resonantie.
‘Als het dat niet is, waarom hebt u me dan hier laten komen voor een berisping?’
‘Voor die erg dwaze, erg onverstandige en bijzonder onnadenkende kleine onderzoekingstocht in de bibliotheek.’
‘U houdt me goed in de gaten.’
‘Natuurlijk; u neemt me niet kwalijk dat ik een sigaret opsteek? Dank u.’ Ze stopte een verkreukelde Camel in een kort plastic sigarettepijpje dat eens doorzichtig was geweest, maar nu net zo diep bruin verkleurd was als haar wijs- en middelvinger.
‘Maar of ik de Who's Who nu inkijk of na mijn vrijlating, u zult moeten toegeven dat de informatie makkelijk te verkrijgen is.’
Wat ik in de Who's Who had gevonden (er is geen reden waarom ik het niet nu zou vermelden) was de identiteit van de instelling waarbij Haast in dienst is als vice-president, belast met research &
[Hier zijn twee regels geschrapt uit het manuskript van Louis Sacchetti's dagboek. De uitg.]
‘Niet goed van vertrouwen? Teleurgesteld?’ zei dr. Busk met een ondertoon van protest. ‘Als er sprake is geweest van enige teleurstelling dan heb ik daar zeker evenzeer deel aan als u. Maar is het eigenlijk niet meer een kwestie van moraal? Wij hebben alleen maar geprobeerd u zo vrolijk mogelijk te houden, zodat u in uw werk niet gehinderd wordt door nodeloze bezorgdheid.’
‘Dus hebt u in feite van het begin af nooit de bedoeling gehad mij vrij te laten uit Kamp Archimedes?’
‘Nooit? Oo, nu overdrijft u toch! Natuurlijk laten wij u vrij. Te zijner tijd. Wanneer het klimaat van de publieke opinie gunstig is. Wanneer het eksperiment zichzelf gerechtvaardigd heeft voor onze afdeling publieke voorlichting. Dan kunnen we u terugsturen naar Springfield. En aangezien we dat moment bijna zeker binnen vijf jaar bereiken - maar waarschijnlijker nog binnen zoveel maanden - zou u dankbaar moeten zijn voor de gelegenheid die tijd hier door te brengen, hier in de spits van de vooruitgang in plaats van daar waar u zich zo verveeld hebt.’
| |
| |
‘Ja ik zou u werkelijk moeten bedanken voor de kans getuige te zijn van al uw moorden. Werkelijk.’
‘Tja, natuurlijk... als u het zo wilt bekijken. Maar u zou zo langzamerhand toch moeten weten, meneer Sacchetti, dat de wereld de dingen anders bekijkt dan u. Als u een schandaal zou proberen te verwekken om Kamp Archimedes, zou u waarschijnlijk bemerken dat er net zo weinig acht op u geslagen wordt als tijdens uw proces. O, u zult heus wel een paar mede-paranoialijders bereid vinden om naar uw flinke praat te luisteren, maar over het algemeen zijn de mensen eenvoudigweg niet geneigd dienstweigeraars op gewetensgronden au sérieux te nemen, dat weet u ook.’
‘Over het algemeen nemen de mensen hun geweten niet au sérieux.’
‘Een andere hypotese, maar de feiten blijven hetzelfde, nietwaar?’ Dr. Busk trok een minuskule ironische wenkbrauw op en (alsof daarmee het laatste woord gesproken was) verhief zich van haar lage leren fauteuil. Haar ritselende grijze jurk knisperde van elektriciteit toen haar handen hem gladstreken. ‘Verder nog iets, meneer Sacchetti?’
‘U hebt, toen dat onderwerp voor het eerst ter sprake kwam, gezegd dat u me een uitvoeriger uitleg zou geven over de werking van dat middel Pallidine.’
‘Dat heb ik gezegd, dan zal ik het doen ook.’ Ze liet zich weer zakken in het zwrarte leer, trok haar lippen in een belerende glimlach en zette uiteen:
‘De veroorzaker van de ziekte - hoewel, is het eigenlijk wel eerlijk om het een ziekte te noemen als het zoveel goed doet? - is een klein diertje, een spirocheet, nauw verwant aan de Treponema pallidum. U hebt het hier ‘Pallidine’ horen noemen, een naam die voorbijziet aan het feit dat het middel waardoor de ‘gastheer’ wordt geïnfekteerd in tegestelling tot de meeste farmaca een levend en zich voortplantend organisme is. Om kort te gaan, een diertje.
‘Misschien hebt u wel eens gehoord van de Treponema pallidum? Of, zoals het ook wel wordt genoemd, de Spirochaetae pallida? Nee? Och, u kent de gevolgen ervan heel goed. Treponema pallidum is de verwekker van syfilis. Ah, daar hebben we weer de schok der herkenning, hè?!
‘Het diertje waar het hier speciaal om gaat is een soort speling der natuur, een soort nakomeling van een sub-groep die bekend staat als de Nicols variëteit, die in 1912 geïsoleerd werd uit de geïnfekteerde hersenen van een syfilitische man en die daarna in leven gehouden werd in het bloed van proefkonijnen. Talloze generaties Nicols treponemes vermenigvuldigden zich in laboratoriumkonijnen, en altijd werden die onderworpen aan uiterst intensieve onderzoekingen - met ontzag zou men bijna kunnen zeggen. Vooral sinds 1949. In '49 ontwikkelden Nelson en Mayer, twee Amerikanen, de tpi, de allernauwkeurigste dia- | |
| |
gnostische test voor deze ziekte. Dit alles terzijde. De treponema die onze jonge vriend George te pakken heeft gehad verschilt minstens evenveel van de Nicols treponema als die van de huis-tuin-en-keuken Treponema pallidum.
‘Het zal u niet verbazen te vernemen dat de krijgsmacht veruit de meest aktieve onderzoeker is geweest van het kleine wereldje der spirocheten. Heel wat goede krijgslieden zijn verslagen door die mikroskopische vijand, uiteraard tot aan de Tweede Wereldoorlog en de komst van penicilline. Maar zelfs toen liet men niet af van verder onderzoek. Een jaar of vijf geleden was het leger bezig met een onderzoek - op proefkonijnen uiteraard - naar de mogelijke toepassing van straling als terapeutisch instrument in gevallen waarbij de gebruikelijke penicilline-behandeling niet kan worden toegepast, of waarin (in ongeveer 3% van alle gevallen) de penicilline niet werkt. Toen bespeurde men iets merkwaardigs - het eksperiment scheen een nieuwe bloedlijn van konijnen te hebben opgeleverd. Dat wil zeggen, een bloedlijn niet in de zin van vermenigvuldiging, maar in de opeenvolging van konijnen die bloed - en treponemen - van elkaar ontvingen. Eén bepaalde lijn ontwikkelde niet alleen de typische teelbalontsteking, maar ze schenen ook ondanks het verwoestend effekt van ziekte erg slim te zijn geworden. Verschillende keren ontsnapten ze uit hun kooien. Hun prestaties in Skinnerkooien waren veel beter dan ooit eerder was gemeten. Ik was belast met het testen, en ik kan u verzekeren dat ze een uiterst verbazingwekkende prestatie leverden. Tja, en dat was natuurlijk de ontdekking van Pallidine. Nog drie jaar gingen voorbij voor er iets met die ontdekking gedaan werd. Drie jaar!
‘Onder de mikroskoop ziet Pallidine eruit als willekeurig welke andere spirocheet. Het is, zoals de naam al aanduidt, spiraal vormig, met zeven windingen. De gemiddelde Treponema pallidum is veel groter, hoewel ie soms maar zes windingen vertoont. Als u er eens een wilt zien, ik ben er zeker van... Nee? Ze zijn werkelijk heel aardig. Ze bewegen zich voort door zich als een trekharmonika uit te rekken en zich dan weer samen te trekken. Zeer gracieus. ‘Sylphide-achtig’ noemen de leerboeken het. Ik heb uren doorgebracht alleen maar met kijken hoe ze in plasma rondzwemmen.
‘O, er is een enorm verschil tussen Treponema pallidum en Pallidine, maar wat het nu precies is dat Pallidine z'n werkzaamheid geeft, dat hebben we nog niet vast kunnen stellen. Syfilis in de latere stadia is bekend om zijn aanvallen op het centraal zenuwstelsel. Bijvoorbeeld, wanneer de spirocheten zich een weg gebaand hebben tot in het ruggemerg - en dat kan wel twintig jaar duren na de eerste infektie - dan krijg je tabes dorsalis. Dat is het meest voorkomend effekt, en erg vervelend. Ruggemergstering, kent u dat niet? Ja, heden ten dage kom je
| |
| |
dat ook niet veel tegen. Het begint met de benen die wankel worden, dan zwellen de gewrichten op en worden zo week dat ze het lichaam geen enkele steun meer kunnen bieden, en uiteindelijk wordt ongeveer 10% blind. Dat is tabes, maar wanneer de spirocheten de hersenen bereiken - ze banen zich een weg omhoog door het ruggemerg via osmose, ongeveer zoals de levenssappen opstijgen door de stam van een boom - dan krijg je algehele verlamming, patologisch veel interessanter. Verschillende welbekende gevallen zouden u als kunstenaar aanspreken: Donizetti, Gauguin en niet te vergeten de filosoof Nietzsche, die zijn laatste brieven uit de inrichting ondertekende met “Dionysius”.’
‘Geen dichters van betekenis?’ vroeg ik.
‘In feite is het zo dat de ziekte zijn naam ontleende aan een dichter: Fracastorius, die in 1530 een gedicht in het Latijn schreef over de schaapherder Syfilis, een minzieke vrijer. Ik heb het zelf nooit gelezen, maar als u er zin in hebt...? Dan had je ook nog de Goncourts, Abbé Galiani, Hugo Wolf... Maar het grootste en onvergankelijks te toonbeeld van wat de Treponema pallidum kan bewerkstelligen is Adolf Hitler.
‘Nu is het zo, dat als de spirocheet in de hersenen niets anders bewerkstelligde dan dit soort verwoesting - deliriums en desintegratie - dan zou Kamp Archimedes niet bestaan. Maar er is gesuggereerd - en wel door mensen met een grote reputatie (hoewel niet altijd in de medische sektor) - dat neuro-syfilis net zo weldadig kan zijn als het op andere ogenblikken kwaadaardig is, dat de genieën die ik genoemd heb (en vele andere die ik zou kunnen toevoegen) evenzeer begunstigden als slachtoffers waren.
‘Het is natuurlijk allemaal een kwestie van wat genie nu eigenlijk is. De beste definitie van genie die ik ken, die welke de meeste van de ons bekende feiten belichaamt, is van Koestier: dat genialiteit alleen maar is het tot elkaar brengen van twee tot dan toe verschillende referentiekaders of matrijzen - een talent voor juxtapositie. Archimedes' bad is een aardig voorbeeld: vóór hem had nog nooit iemand het bepalen van massa in verband gebracht met het algemeen bekende verschijnsel van waterverplaatsing. Voor een moderne onderzoeker gaat het erom wat nu precies plaatsvindt in de hersenen op het moment dat een Archimedes uitroept: “Eureka!” Het schijnt nu wel zeker te zijn dat het een soort doorbraak is - letterlijk, het brein desintegreert en de gevestigde kategorieën zijn voor een poosje opgelost en kunnen weer gehergroepeerd worden.’
‘Maar juist daaruit,’ wierp ik tegen, ‘uit de hergroepering van de opgebroken kategorieën bestaat de genialiteit. Het is niet de desintegratie die telt, maar de daarop volgende nieuwe juxtaposities. Gekken kunnen even spektakulaire instortingen hebben als genieën.’
‘Dr. Busk glimlachte raadselachtig achter de sluiers sigarettenrook.
| |
| |
‘Misschien is die haarbreedte die genialiteit onderscheidt van krankzinnigheid louter toevallig; misschien heeft de gek alleen maar de pech dat hij het bij het verkeerde eind heeft. Maar uw standpunt wordt meer ingenomen en ik heb er mijn antwoord op. U wilt suggereren neem ik aan dat genie maar één procent inspiratie is, dat het proces van voorbereiding voor het ogenblik van ‘Eureka’ allesbepalend is voor genialiteit. Om kort te gaan het leerproces waardoor de realiteit gekend wordt.
‘Maar is dat niet als bewezen aannemen wat nog bewezen moet worden? Edukatie, het geheugen zelf, is niet meer dan de rekapitulatie van alle geniale ogenblikken in een bepaalde kultuur. Edukatie is altijd het afbreken van oude kategorieën en het op een betere manier herkombineren. En wie heeft er strikt genomen een beter geheugen dan de katatone patiënt die een bepaald facet van het verleden kan laten herleven zonder mankeren, het momentane bestek volkomen annihilerend? Ik zou zo ver kunnen gaan te zeggen dat het denken zelf een ziekte van de hersenen is, een gedegenereerde eigenschap van de materie.
‘Immers, als genie een kontinu proces zou zijn in plaats van wat het is - stom geluk -, zou het ons van geen enkel nut zijn! Genieën op een terrein als wiskunde zijn gewoonlijk op hun dertigste uitgespeeld, op z'n laatst. Het brein verdedigt zichzelf tegen het desintegratieve proces van de kreativiteit; het begint te stollen; ideeën verdichten zich tot systemen die zich eenvoudig weigeren te laten opbreken en herformeren. Neem Owens, de grote anatoom van het Victoriaanse tijdperk, die Darwin eenvoudigweg niet wilde begrijpen. Het is je reinste zelfbehoud.
‘Denk er maar eens aan wat er gebeurt als genie zichzelf niet intoomt maar erop staat zich in de chaos van vrije associatie te blijven storten. Ik denk aan die held van jullie literatoren, James Joyce. Ik ken tal van psychiaters die naar hun beste geweten Finnegans Wake zouden hebben opgevat als de verwoording van uiterste waanzin en die de schrijver alleen al op dit bewijs zouden hebben laten opnemen. Een genie? O, zeer zeker. Maar wij gewone mensen hebben genoeg gezond verstand om ons te realiseren dat genialiteit net als syf een maatschappelijke kwaal is, en we handelen dienovereenkomstig. We stoppen al onze genieën in een of andere afgezonderde ruimte om zelf niet besmet te worden.
‘Als u nog verder bewijs wilt hebben van wat ik beweer, kijk dan maar om u heen. We hebben hier allerlei slag genieën voorradig en waar houden ze zich mee bezig? Tot welk nobel doel wenden zij het uitgebreid arsenaal van hun gekombineerde intelligenties aan? Tot de studie van hersenschimmen! Tot alchemie!
‘Ik ben er zeker van dat niemand, zelfs Faust in eigen persoon niet, een scherper intellekt, een fijner onderscheidingsvermogen of een dieper bewustzijn heeft aangewend bij de studie van de hermetische kunsten.
| |
| |
Zoals Mordechai altijd bereid is te verklaren hebben de slimste raadselmakers en de sluwste obskurantisten zich eeuwenlang ermee beziggehouden deze intellektuele arabesken uit te werken. Diep genoeg zelfs voor het grootste licht om in te verdrinken. Maar niettemin is het een grote baal nonsens zoals jij en ik en Mordechai Washington maar al te goed weten.’
‘Haast schijnt een andere opinie te zijn toegedaan,’ zei ik zachtjes.
‘Zoals we ons ook allemaal wel bewust zijn is Haast een vervloekte idioot,’ zei Busk, haar Camel die ze tot op het plastic pijpje had opgerookt uitdovend.
‘O, dat zou ik niet durven zeggen,’ zei ik.
‘Omdat hij je dagboek leest - evenals ik. Je kunt moeilijk ontkennen wat je al geschreven hebt. Je hebt gezegd wat je van Mordechai's ideeen denkt en van de manier waarop hij Haast in de luren legt.’
‘Misschien heb ik een ruimere geest dan u me zou geven. Ik zal mijn oordeel over Mordechai's teorieën even voor me houden als het u om het even is.’
‘Je bent een groter hypokriet dan ik gedacht had Sacchetti. Geloof welke nonsens je ook maar wilt en lieg zoveel in je hoofd opkomt. Mij maakt het niet uit. Ik zal die charlatan gauw genoeg laten zien wie er hier de sterkste troeven heeft.
‘Hoe zo?’ vroeg ik.
‘Staat allemaal op het programma. Ik zal zien dat je een ringplaats krijgt voor de titelwedstrijd.’
‘En wanneer wordt die gehouden?’
‘Op de vooravond van Midzomer. Wanneer anders?’
Later:
Een handgeschreven notitie van Haast: ‘Goedzo Louie! Sta pal voor je rechten! We zullen die fraai bebilde trut volgende week eens iets laten zien. Reken daar maar vast op!
Het allerbeste,
H.H.
| |
15 juni
Hier is weer uw oude vriend Louie (of, in de volksmond Loewie Insgelijks) met wonderbaarlijk nieuw nieuws voor al jullie lijders aan angst en angina, voor de gewetens-belasten en de God-geplaagden, voor de psychosomatici en de alleen maar gebrandmerkten. Gooi al dat gedoe maar overboord! Omdat, mon semblable, mon frère, er in de kern der zaak niets is dan een pijnlijke leegte, halleluja! En zelfs niet eens meer pijnlijk, nee, de leegte is geluk tot in lengte van dagen. Dat is het geheim dat de ouden bezaten, dat is de waarheid die ons vrij zal maken, u en
| |
| |
mij. Zeg het driemaal in de morgenstond en driemaal 's avonds: Er is geen God, er is er nooit een geweest en er zal er nooit een zijn, wereld zonder einde, amen.
Of wou je het soms ontkennen, oude Adamiet, Louie I? Laat me je dan je eigen gedicht mogen aanbevelen, het gedicht dat je beweerde niet te kunnen begrijpen. Ik begrijp het: de held is leegte; zijn woorden bedrog. Er is geen Baäl mijn vriend, alleen de souffleur van binnen die Hem jouw woorden in de mond geeft. Antropomorfistische poespas. Ontken het! Bewaar je vroomheid en gezond verstand voor iets beters ouwe jongen!
En o! o! die precieuse pluimstrijkende gedichten van je waarin je het gouden hol van je voorgewende God-Pappa pleegt te likken. Wat een shit hè? Jaren en jaren gaat dat maar door, stapels en stapels, als het vogeltje (van Augustinus is het niet?) dat probeerde een berg te verplaatsen, korreltje na korreltje, een millennium per keer, en toen het laatste korreltje was omgezet was er nog geen ogenblik van de eeuwigheid voorbij. Maar jij, mus, hebt niet eens bergen aangegrepen. De heuvels van Zwitserland - en dan verder? De Drekhopen van het Vatikaan?
Ha, ik hoor, als van verre, uw voorzichtig protest: De dwaas zegt in zijn hart er is geen God.
En de wijze zegt het hardop.
Later, veel later:
Ik hoef geloof ik niet uit te leggen dat ik me vandaag en gisteren beroerd voelde. Ik heb in dit dagboek al eens genoteerd, geloof ik, dat ik dacht door Dr. Mieris van mijn duizelingen genezen te zijn. Ik dacht ook dat hij me genezen had van zulk soort scherzo's als hierboven.
Denken.
Dacht.
Gedocht.
De grond is nog steeds moerassig, en hoewel ik weer mezelf ben voelt dit mezelf in de hand hebben niet erg permanent aan. Ik voel me waardeloos uitgeput door zijn buitensporigheden en ik heb pijn in mijn hoofd; het is laat.
Ik heb door de gangen gelopen, gangen, gangen en nog eens gangen. Nagedacht over wat Busk te vertellen had tot ik genoodzaakt werd me bezig te houden met de serieuzere aangelegenheden te berde gebracht door Louis II. Hem geef ik geen weerwoord, aangezien die duivel net zo'n goede teoloog is als ik, en dat is tautologie.
Stilte dus. Maar komt stilzwijgen eigenlijk niet neer, bijna, op het erkennen van verlies? Alleen en verstoten van het sakrament geniet ik geen genade: dat is alles wat er aan de hand is.
| |
| |
O God, vereenvoudig deze vergelijkingen!
| |
16 juni
‘Morituri te salutamus,’ zei Mordechai met een grijns terwijl hij de deur opendeed, waarop ik, een en al lusteloosheid, geen beter antwoord had dan een opgestoken duim.
‘Quid nunc?’ vroeg hij, de deur sluitend - een vraag die ik me al evenmin in staat voelde te beantwoorden. In feite was de enige bedoeling van mijn bezoek te vermijden dat ik mezelf konfronteerde met het probleem van Wat Nu.
‘Liefdadigheid,’ repliceerde ik, ‘wat kan ik anders voor reden hebben je sombere cel te verlichten?’ Een stompzinnige poging om leuk te zijn die de somberheid alleen maar kon versterken.
‘Een base van liefdadigheid neutraliseert het zuur van de zelftwijfel,’ zei Mordechai.
‘Krijg jij ook kopieën van mijn dagboek?’ vroeg ik.
‘Nee, maar ik zie Haast vaak en we maken ons zorgen over je. Je zou niets in je dagboek schrijven dat je werkelijk geheim wilt houden, dus is er geen enkele reden elkaar Mietje te noemen. Jouw probleem Sacchetti is intellektuele trots. Je vindt het leuk een verneukeratieve zang-en-reidans te brouwen uit elke spirituele prikkel en beving die je krijgt. Wat ik je nu zou willen voorstellen is, dat als je je geloof gaat verliezen dat je dan beter naar de tandarts kan gaan om het te laten trekken. Het doet alleen maar zeer als je er mee blijft sollen.’
‘Maar ik kwam hier om me te interesseren in jouw problemen Mordechai. Ik wil de mijne juist vergeten.’
‘Ja, ja. Nou ga er dan maar even lekker voor zitten. Ik heb genoeg problemen voor ons allebei. ‘Hij floot schril en riep: ‘Opsi! Mopsi! Vlasstaartje! Kom eens hier en geef je nieuwe broertje een hand.’ Hij draaide zich naar me om: ‘Mag ik mijn drie boezemvrienden aan je voorstellen? Mijn vuurdraakjes?’
Uit het broeiende duister van de kamer (alleen verlicht door twee kaarsen op een tafel tegen de verste muur en een derde die M. in z'n hand hield) kwamen drie konijnen voorzichtigjes naderbij gehuppeld. Een was vlekkeloos wit, de beide andere bont.
‘Opsi,’ zei Mordechai, ‘geef mijn vriend Donovan eens een handje.’
Ik ging op m'n hurken zitten en het witte konijn kwam twee huppeltjes dichterbij, snuffelde schrander, ging op de achterpootjes staan en stak een rechtervoorpootje uit dat ik tussen duim en wijsvinger nam om te schudden.
‘Hoe maak je het Opsi?’ zei ik.
Opsi maakte zijn harige pootje los uit mijn greep en trok zich terug.
‘Opsi?’ vroeg ik Mordechai.
| |
| |
‘Afkorting van het griekse opsimathès - iemand die pas laat in z'n leven begint te leren. We zijn hier allemaal opsimathen. Mopsi, nu is het jouw beurt!
Het tweede konijn, bruin en zwart gevlekt kwam naar me toe. Toen het op de achterpoten overeind was gaan staan kon ik aan de onderbuik iets zien wat wel uiers leken, maar dan wel volkomen gedisproportioneerd. Ik merkte dit op tegen M.
‘Dit is de orchitis, je weet wel - ontsteking van de teelballen. Dat is de prijs die zij betalen voor hun schranderheid.’
Ik liet Mopsi's pootje abrupt los, daardoor alle drie konijnen van schrik terugjagend naar hun schuilhoek in het duistere vertrek.
‘Oh, maak je over ziektekiemen geen zorgen. Alleen als je die vinger in je mond zou stoppen... Spirocheten hebben om te kunnen leven een warme, vochtige plaats nodig. Daarom is venerische ziekte zo venerisch. Je kunt jezelf in mijn kan desinfekteren maar zal ik eerst Vlasstaartje niet terugroepen? Hij moet zich wel erg onzeker voelen nu je hem hebt overgeslagen.’
Met tegenzin gaf ik Vlasstaartje een hand. Daarna waste ik m'n handen met zeep en koud water.
‘Waar is Peter?’ vroeg ik, m'n handen andermaal inzepend.
‘Boer MacGregor heeft 'em meegenomen,’ antwoordde Mordechai vanuit het donker. ‘De konijnen houden het niet zo lang uit als wij. Twee, drie weken, en dan... foetsie!’
Toen ik vanuit het fluorescerende bad terugkwam in het grotere vertrek werd ik eventjes verblind. ‘Je zou eens gaslicht moeten proberen, Mordechai. Een gloedvolle uitvinding in deze moderne tijd.’
‘Ik heb inderdaad gaslicht op dagen dat mijn ogen niet te gevoelig zijn. Maar op een dag als vandaag zou helder licht in mijn tere substantie steken als een bundel naalden. Zal ik je ook eens iets over mijn andere kwalen vertellen? Zul je medelijden hebben met me?’
‘Als ik je daarmee een genoegen kan doen.’
‘Och, een soort egyptisch genoegen. De eerste twee maanden was er niets dat me nu vermeldenswaard schijnt: een paar blaasjes op m'n tandvlees, wat jeuk, een paar bultjes - niets wat een ervaren hypochonder niet zelf kan opbrengen. Toen, in de derde maand kreeg ik een strottenhoofdontsteking te pakken, parallel aan een overmatige belangstelling voor wiskunde. Een passende hobby voor iemand die niet praten kan, is het niet? Korte tijd later begon mijn lever het te begeven en het wit van mijn ogen werd geel. Sinds die tijd heb ik geleefd op aardappelpuree, gekookt fruit, snoeperige dessertjes en soortgelijke braakmiddelen. Geen vlees, geen vis, geen drank. Niet dat ik erg veel zin heb in drank. Ik bedoel maar, ik heb echt niet meer mentale stimulering nodig dan ik al heb, denk je ook niet? Tijdens die hepatitis had ik m'n eerste grote
| |
| |
literatuur-kick en leerde Frans en Duits - toen heb ik ook dat verhaal geschreven dat ik je nog steeds niet heb laten zien. Je gaat de kamer hier niet uit zonder dat verhaal mee te nemen - begrepen Sacchetti?’
‘Ik had je er al om willen vragen.’
‘In de vierde maand was ik niet meer dan een hoopje kwalen. De moeilijkheid als ik ze wil beschrijven is, dat ik mijn ziektes in retrospektief veel te scherp afgebakend zie. In werkelijkheid waren de verschillende fasen vaag en overlappend. Tandvleesgezwellen en jeuk hielden niet op omdat er iets anders begon, en ik heb onverklaarbare krampscheuten, plotselinge huiveringen en hinderlijke onrust gehad die kwamen en gingen in een dag of een uur. Met alle symptomen die ik bij verschillende gelegenheden gehad heb, heb ik wel zo'n beetje alles meegemaakt wat staat in Hasting's Encyclopaedia of Pathology.’
‘Was het niet Hasting's Encyclopaedia of Religion and Ethics?’
‘Die heb ik ook afgewerkt.’
‘Maar wanneer? Wanneer heb je al deze wetenschap in je opgenomen? Dat kan ik maar niet begrijpen. Hoe heb je in zeven maanden de tijd gevonden om eh... alles in je op te nemen?’
‘Ga eens rustig zitten Sacchetti, dan zal ik je er alles van vertellen. Maar doe me eerst een genoegen - breng me die termosfles op m'n buro. Dat is een goede opknapper.’
Mijn ogen hadden zich aangepast aan het halfduister in het vertrek en ik slaagde erin bij de tafel te komen zonder ergens over te struikelen. Een vochtige termosfles lag op een top secret dossiermap van het soort zoals Haast mij had gestuurd. De natte bodem had een ringvormige vlek gemaakt op het dunne karton.
‘Merci,’ zei Mordechai, de termosfles aanpakkend en hij haalde de dop eraf. Hij lag steunend op z'n ellebogen op een lage divan van gestreepte zijde, opgepropt met een bundel kleine zachte kussens. Een van de bonte konijnen had zich in z'n kruis genesteld.
Hij dronk luidruchtig van de termosfles. ‘Ik zou jou er ook wel iets van aanbieden, maar...’
‘Dank je, maakt niet uit. Ik heb geen dorst.’
Weet je, het probleem is niet hoe ik het klaarspeel, maar hoe er mee op te houden. Ik kan er maar niet mee ophouden en dat is de helft van alle narigheid. Als ik het erg te kwaad heb, overgevend met mijn hoofd in de plee, dan gaat die ouwe grijze massa maar door met gisten, en vergeet het nederige lichaam. Nee, vergeten is het niet: het trekt zich er gewoon niets van aan, onverschillig als een toeschouwer. Ik raak meer geïntrigeerd door de fauvistische kleuren van mijn eigen braaksel of de chemie van de maagzuren dan door de strikt plaatselijke narigheid in m'n ingewanden. Ik ben voortdurend aan het denken, spekuleren en berekenen. Die hersendril houdt nooit op, net zoals het hart en de lon- | |
| |
gen nooit ophouden. Zelfs nu ik hier zit te praten stuift mijn geest wervelend op in een poging alle losse eindjes van het universum in een enkele bewustzijnsknoop aan elkaar te krijgen. Het houdt duizend bommen en granaten maar niet op. 's Nachts moet ik injekties hebben om te kunnen slapen en als ik slaap dan droom ik technicolor nachtmerries vol voorbeeldige en zover ik weet volkomen originele schrikbeelden. Werkelijk stoetblollend. O, ik zet de zaak op zijn kop geloof ik?
‘Ja ik merk het.’
‘Toch is er iets - er is één ding dat het zal stopzetten voor een poosje: wanneer ik een aanval krijg. Dan ben ik wel een uur daarna heerlijk leeg.’
‘Heb je ook aanvallen?’
‘Af en toe. Dat zijn de weeën waarmee ik uiteindelijk mijn geest de leegte in zal baren. Aortitis - dat is het laatste nieuws uit mijn binnenste. Er zit geen rek meer in mijn aorta en nu, zover ik begrepen heb, gaan de kleppen eraan. Bij elke slag lekt er bloed terug in de linkerkamer, en de ouwe tik-tak (zoals we hem liefkozend noemen) gaat sneller lopen om te kunnen kompenseren. Maar binnen niet al te lange tijd - foetsie! Weer een konijntje verdwijnt voorgoed in de wetenschappelijke dossiers.’ Hij legde zijn zware donkere handen op het konijntje dat zich bij hem genesteld had en sloot zijn ogen. ‘Is het niet patetisch?’
Zonder op te staan van mijn kussen besteedde ik de tijd (die nu plotseling volkomen leeg geworden was als een Gemini-kapsule die wordt lekgeslagen en in één fwiet alle lucht kwijtraakt) met een stil overzicht van Mordechai's kamer. Niet groter dan de mijne, maar de alles verhullende duisternis scherp een illusie van oneindige ruimte waaruit af en toe de veronderstelde aanwezigheid van meubilair opdoemde. Faustiaanse boekenrekken rezen op van vloer tot plafond langs alle wanden, behalve daar waar de divan stond. Daarboven hing een kopie van de gentse altaarschildering, kleine verschillen met het origineel gemaskeerd door de weldadige duisternis.
Bij de overbelaste werktafel (die bijna de hele ruimte besloeg van wat in mijn indeling de slaaphoek was) stond een mechanisch apparaat of stabiele skulptuur ongeveer 1,25 m hoog, die bestond uit verschillende omhoogreikende staven met aan hun uiteinde kleine metalen bollen die glinsterden in het kaarslicht en een grotere centrale goudachtig glanzende bol omgaven: al deze elementen omgrensd door een imaginaire bol aangeduid door twee dikke cirkelvormige ijzeren banden.
‘Dat?’ zei Mordechai, ‘dat is mijn planetarium. Gebouwd volgens mijn eigen ontwerp. De verschillende bewegingen van elke maan en planeet worden geregeld door tot de n-de graad ge-sub-sub-sub-miniaturiseerde radiosystemen in het binnenste. Zo weggelopen uit Popular
| |
| |
Electronics is het niet?’
‘Maar waar dient het voor?’
‘Het houdt de natuur een spiegel voor - is dat niet voldoende? Ik heb een tijdje geliefhebberd in astrologie, maar zelfs toen had het niet meer dan symbolische betekenis. Voor het serieuzere werk is er boven een observatorium. Hé, zag ik je ogen niet even opflikkeren. Een spekulatieve glimp van de Grote Ontsnapping? Vergeet het maar Sacchetti. Wij komen nooit verder dan een klein planetarium waar de beelden van de teleskoop worden uitgezonden op een gesloten televisiesysteem.
‘Je zegt “een tijdje”, betekent dat dat je de astrologie eraan gegeven hebt?’
Mordechai zuchtte. ‘Het leven is zo kort. Je kunt niet alles doen. Denk maar eens aan alle chicks waar ik nu nooit mee naar bed zal gaan, aan alle muziek waarop ik nooit zal dansen. En ik zou ook graag de kans hebben gehad om naar Europa te gaan en een kijkje te nemen bij al die dingen waar ik over gelezen heb. Kultuur. Maar het stond in mijn sterren niet geschreven. Ik zal jou altijd die tocht naar Europa benijden. Alle plaatsen waar ik heen zou willen gaan. Rome, Florence, Venetië. Engelse katedralen. Mont St. Michel. Het Escoriaal. Brugge en’ - met een gebaar naar het verguld ingelijste schilderij van het bloedend lam - ‘Gent. Eigenlijk overal naar toe, behalve waar jij bent geweest, jij overgehaalde idioot. Zwitserland en Duitsland! Jezuskristus, wat liep jij daar nou te pielen? Ik bedoel wat zijn bergen? Wratten op het gezicht van de aarde. En wat betreft alles ten noorden van de Alpen... nou, ik ben vier jaar even buiten Heidelberg gelegerd geweest en wat mij aangaat houdt Europa bij de Rijn op. Het beste bewijs daarvan is wel dat ik genoot van elke bier-verzwelgende met Kuchen volgepropte minuut dat ik verlof had. Behalve wanneer de plaatselijke bevolking een beetje te veel naar mijn voor hun verbazende pigmentatie stond te loeren en ik het gevoel kreeg een soort kliekje van Buchenwald te zijn. Duitsland!’ Mordechai besloot zijn aanklacht met zoveel heftigheid dat het konijn in paniek van zijn schoot hopte. ‘Ik nam nog net zo lief vakantie in Mississippi.’
Dit leidde tot een paar reminiscenties van mijn kant aan m'n jaar in Fulbright, wel aardig om te vertellen maar hier niet ter zake, plus een schuldige precisering van mijn redenen (literair, muzikaal) om Europa te verlaten en naar Duitsland te gaan (een onderscheid dat ik stilzwijgend erkende).
‘Rilke, Schmilke!’ zei Mordechai toen ik m'n verklaring beëindigde. ‘Boeken kun je hier lezen. Geef toe - wat fascineert in Duitsland in deze eeuw is het verfoeilijke. Je gaat erheen om een snuifje op te doen van de rook die er hangt. Vertel me eens - heb je een kleine omweg gemaakt via Dachau?’
| |
| |
Ik was er geweest en vertelde het hem. Hij wilde dat ik de stad en het dorp beschreef en ik gaf toe. Zijn behoefte aan details was groter dan mijn geheugen kon bevredigen, hoewel ik mezelf verraste door de uitvoerigheid die ik aan de dag wist te leggen: het is lang geleden dat ik er geweest ben.
‘Ik vroeg het alleen maar,’ zei Mordechai toen hij ervan overtuigd was dat de bronnen van mijn geheugen droog stonden, ‘omdat ik onlangs van de kampen gedroomd heb. Geen wonder dat je je daarmee bezig gaat houden vind je ook niet? Ik geef toe, het is niet meer dan een analogie met ons tehuis hier in het westen. Behalve dat ik een gevangene ben en behalve dat ik ten dode ben opgeschreven heb ik niets te klagen. En is iedereen dat uiteindelijk niet?’
‘Een gevangene? Dat gevoel heb ik ook vaak - ja.’
‘Nee, ik bedoel ten dode opgeschreven. Het verschil is dat ik de pech heb gehad een steelse blik te werpen op de eksekutie-orders, terwijl de meeste mensen de ovens binnenstappen in de veronderstelling dat ze onder de douche gaan.’ Hij lachte ruw, zich op z'n zij draaiend om me beter te kunnen zien, daar ik nu aan de andere kant van de kamer stond bij het uurwerk van het planetarium.
‘Het is niet alleen Duitsland,’ zei hij. ‘En het is niet alleen kamp Archimedes. Het is de hele schepping. Het hele godvergeten universum is één ellendig koncentratiekamp.’
Mordechai liet zich terugvallen in de stapel met franje versierde kussens, hoestend en lachend tegelijk en daarbij de halfvolle termosfles over het perzisch tapijt stotend dat de betegelde vloer bedekte. Hij pakte hem op, merkte dat ie leeg was en smeet hem vloekend door de kamer zodat een paneel van het beschilderde kamerscherm in de hoek aan duigen ging.
‘Druk even op die knop naast de deur, wil je, Sacchetti? Ik wil nog wat van dat misselijk makend suikerwater dat ze hier koffie noemen. Goeje grap.’
Bijna onmiddellijk nadat ik gebeld had kwam er een zwart geüniformeerde bewaker (het was Scheetjeplof) met een koffiewagen beladen met gebak, waaruit Mordechai zijn keus deed. Mij gaf een andere bewaker drie Spode-kommetjes met verse schijfjes wortel.
Mordechai duwde de boeken-en-papier-troep van een hoek van zijn werktafel om ruimte te maken voor de schoteltjes en de schaal gebak. Hij beet in een grote moot chocoladegebak met slagroom, de slagroom met zijn tanden aan de andere kant van het gebakje afduwend op een blad vol getiepte getallen.
‘Ik blijf maar wensen,’ zei hij met z'n mond vol, ‘dat het vlees was.’ De konijnen waren ondertussen bovenop het buro geklommen en zaten beschaafd aan hun worteltjes te knagen. Zelfs bij kaarslicht kon
| |
| |
ik duidelijk het spoor uitwerpselen zien dat ze getrokken hadden over de open boeken en dossiermappen met grote letters geheim.
‘Ga je gang, ga je gang,’ zei Mordechai, zichzelf helpend aan een stuk kaascrèmegebak.
‘Merci, maar ik heb geen zin.’
‘Trek je dan niets van mij aan. Ik wel.’
Ik deed mijn best me niets van hem aan te trekken, maar om dat te doen was het nodig dat ik mijn aandacht op iets anders richtte. Zodoende had ik het tijdsbestek van twee koppen koffie en vier grote gebakjes de tijd om in het wilde weg wat van de bovenste lagen op Mordechai's werktafel aan enig onderzoek te onderwerpen. Op de volgende inventaris ontbreekt noodzakelijkerwijs alles wat buiten de drie kringen kaarslicht lag, en afgezien nog van al wat er daaronder aan Trojes van het denken begraven was.
Ik zag:
Verschillende boeken over alchemie - de Tabula smaragdina, Benedictus Figulus' A golden and blessed casket of Nature's marvels, Geber's Works, Poisson's Nicolas Flamel, etc. - veel daarvan in het laatste stadium van schilderachtigheid;
Tabellen met toevalscijfers;
3 of 4 teksten over elektronika - het grootste, DNA Engineering door California Tech's wonderkind Kurt Vreden, in machineschrift met een verlokkelijk etiket vertrouwelijk op kartonnen omslag geplakt;
Verschillende kleurenplaten gescheurd uit Skira kunstboeken, voornamelijk de werken van vlaamse meesters, hoewel er ook een detail van Raphael's School van Athene was en een voddige afdruk van Dürer's houtsnede Melancholia;
Een plastik schedel, erg dekoratief met simili-robijnen ogen;
Enid Starkie's biografie van Rimbaud en de Pléiade-editie van zijn werk;
Deel iv van Hasting's Encyclopaedia op de opengeslagen pagina's waarvan Mordechai (of een van de konijnen?) een inktpot had omgegooid;
Wittgenstein's Tractatus Logico-Philosophicus met wat van dezelfde inkt op de leren band (ik herinner me nu terwijl ik deze inventaris opstel wat voor gebruik Luther maakte van inktpotten);
Hazegerwetakjes;
Verschillende dossiermappen in uiteenlopende kleuren, oranje, bruin, grijs, zwart, hun getiepte etiketten zelden leesbaar in het zwakke licht, behalve het dichtstbijliggende - Boek van Uitgaven door George Wagner. Uit de pagina's hiervan stak (ik kan niet zeggen of het erbij hoorde en eruit viel of alleen een bladwijzer was) een kreukelig vel perkament met daarop een ruwe tekening, niet veel beter dan de ge- | |
| |
middelde pissoir tekening. Dat deel van de tekening dat ik kon zien stelde een gekroonde baardige man voor die een lange skepter ophield waarop boven elkaar nog zes kronen waren gemonteerd. De koning stond op een vreemd voetstuk dat als een bloem ontgroeide aan een klimplant die zich boven 's konings hoofd vertakte in een soort gevlochten prieel. In de tussenruimten van dit vlechtwerk waren nog zes mannenhoofden, lagere, mindere types, en naast ieder hoofd een letter van het alfabet, van D tot I. Het linkergedeelte van deze hoofden-dragende klimplant verdween uit het gezicht in George's gesloten boek;
En over dat alles heen hopen van Mordechai's stenokrabbels met daartussen verschillende tekeningen die nog ruwer weergegeven waren dan die welke ik net beschreven heb.
Einde van de inventaris.
Behalve af en toe een paar afwezige troetelwoorden voor de konijnen (die nu ze hun eigen hapje op hadden aan de gebakschaal snuffelden) zei Mordechai geen woord terwijl hij zich volpropte met het gebak. Na een laatste aardbeientaartje echter werd hij weer spraakzaam, om niet te zeggen manisch:
‘Is het warm genoeg voor je? Ik zou eigenlijk de oven zachter moeten zetten als er bezoekers zijn, maar dan krijg ik rillingen. Zou je wel eens een echt filosofisch ei willen zien? Geen alchemist kan het zonder stellen. Natuurlijk wil je dat. Kom - vandaag zal ik voor jou alle mysteriën onthullen.’
Ik volgde hem naar de verdere, afgeschermde hoek van het vertrek en merkte hoe, naarmate we dichterbij kwamen, de hitte toenam. Bij de lage betegelde oppervlakte die het scherm had verborgen was de lucht verhit tot sauna temperatuur.
‘Zie!’ hief Mordechai aan. ‘De athanator!’
Van een plank aan de muur nam hij twee zware gezichtsschilden en gaf er een aan mij. ‘Die zijn voor als de bruidskamer wordt geopend,’ legde hij uit met een uitdrukkingloos gezicht. ‘Neem me mijn athanator niet kwalijk: hij is elektrisch, hetgeen niet geheel comme-il-faut is’ (uitgesproken door Mordechai als kum-il-fut) ‘dat geef ik toe, maar op deze manier is het veel makkelijker om een vuur te krijgen dat rijk aan gassen en verterend is, kontinu, niet te wild, subtiel, omsluitend, luchtig, obstruktief en vernietigend. Wij jagen hier de traditionele oogmerken van de alchemie na, maar ik heb me een paar vrijheden gepermitteerd met de middelen die we toepassen.
‘Als jij nu dat masker opzet kan ik je laten kijken in moeders buik, zoals dat in het vak liefdevol genoemd wordt.’
De oogspleten in het masker waren afgeschermd met gekleurd glas. Toen ik het in de donkere kamer opzette werd ik volkomen geblindeerd.
| |
| |
‘Ecce,’ zei Mordechai en het bovendeel van de betegelde oven gleed opzij met een mechanisch geknars, de gloeiende holte zichtbaar makend waarin een donkergloeiend langwerpig voorwerp stond van iets meer dan een halve meter hoog - het filosofisch ei (of, prozaïsch, een retort). Het was ongeveer net zo interessant als een fornuis, waar het ook wel wat op leek.
Het deksel schoof dicht, en ik nam het nat bezweette masker van m'n gezicht.
‘Een vuur van houtblokken zou wel zo spookachtig zijn geweest,’ zei ik.
‘Het doel heiligt de middelen. Dit gaat het doen.’
‘Mmm,’ zei ik, terugkerend naar mijn zitkussen aan de andere kant van de kamer, waar het een gematigde 35° was.
‘Het zal het doen,’ hield hij aan, me volgend naar de andere kant.
‘Wat ben je eigenlijk aan het brouwen in je grote pot? Een onedel metaal aan het omzetten in goud? Afgezien van de poëtische associaties, wat heeft het voor zin? Er zijn heden ten dage vele elementen die zeldzamer zijn dan goud. Is het geen tamelijk Don Quichotterige ambitie geworden in dit post-Keynesisch tijdperk?’
‘Ik heb dat een paar maanden geleden ook tegenover Haast opgemerkt, toen het eksperiment beraamd werd. Dienovereenkomstig is het Metallisch Opus maar een stap op onze weg met als einddoel de distillatie van een elikser voor ons gemeenschappelijk welzijn.’ Mordechai glimlachte. ‘Een elikser om lang te leven.’
‘Om verjongd te worden dacht ik.’
‘Dat is natuurlijk voor Haast de bekoring.’
‘En hoe brouw je die drank? Ik neem aan dat jullie recept een angstvallig bewaard geheim is.’
‘Wat sommige details betreft, ja, hoewel je het ook kunt uitvinden bij Geber en Paracelsus. Maar, Sacchetti, zou je het echt willen weten? Zou je je zieleheil willen riskeren om het uit te vinden? Zou je willen dat ik het mijne ervoor riskeerde? Lully zegt: ‘Ik zweer bij mijn ziel dat je verdoemd zult zijn als je dit openbaart.’ Maar vanzelfsprekend, als je je tevreden wilt stellen met een niet al te gespecificeerd verslag...’
‘Wat Isis maar bereid is te onthullen.’
‘Het filosofisch ei - de grote pot die je in de athanator gezien hebt - bevat een mengsel opgelost in water dat de laatste vierennegentig dagen afwisselend overdag blootgesteld is aan de hitte van aardse vuren en 's nachts aan het licht van de ster Sirius. In feite is goud geen metaal; het is licht. Sirius heeft men altijd beschouwd als bijzonder effektief in dit soort operaties, maar in vroeger eeuwen was het moeilijk het licht van Sirius in zuivere staat op te vangen, omdat het licht van naburige sterren vaak verontreinigde, daardoor de speciale eigenschappen verzwak- | |
| |
kend. Hier wordt een radioteleskoop gebruikt om zeker te zijn van de noodzakelijke homogeniteit. Heb je die lens gezien, die ingelast is in de bovenkant van het ei? Die konsentreert de pure lichtstraal op de bruid en bruidegom binnenin, zwavel en kwik.’
‘Ik dacht dat het je ging om het licht van Sirius. Zo krijg je radiogolven.’
‘Des te beter. Het is een menselijke zwakheid onderscheid te maken tussen radio- en lichtgolven. Als we maar spiritueel genoeg waren konden we radiogolven ook zien. Maar om terug te keren - na negenennegentig dagen, op de vooravond van midzomer wordt de krocht geopend en het elikser uitgeschonken. Maar je moet niet lachen weet je. Dat bederft het hele effekt.’
‘Het spijt me. Ik probeer het niet te doen, maar je bent hierin ook zo deskundig. Ik blijf maar denken aan Ben Jonson.’
‘Je denkt dat ik niet serieus ben.’
‘Verschrikkelijk serieus. En het teatraal effekt is veel beter dan waarmee George op de proppen kwam voor Doctor Faustus: die stopflessen met embryo's, en die kelk... gewijd natuurlijk?’
Mordechai knikte.
‘Ik wist het. En die ringen die je vandaag draagt - vrijmetselaarsringen?’
‘Van grote oudheid.’ Hij bewoog trots zijn vingers.
‘Je geeft werkelijk een grootse show ten beste Mordechai, maar wat heb je voor reprise?’
‘Als het dit keer niet lukt hoef ik me over reprises geen zorgen te maken, weet je. De beslissende dag genaakt. Maar het zal werken verdomme! Daar maak ik me niet eens zorgen over.’
Ik schudde geheel perplex m'n hoofd. Ik kon het er maar niet over eens worden of Mordechai zichzelf te pakken had met zijn eigen prachtige charlatannerie of dat deze credo's een noodzakelijk bijvoegsel waren voor de grote ontgoocheling, een soort bijvertoning als het ware. Ik begon me zelfs af te vragen of hij, als ie er maar genoeg tijd voor kreeg, er niet in zou slagen mij tot zijn zotternij over te halen - zo niet met redelijke argumenten dan wel gewoon door het sublieme voorbeeld van zijn onverdroten strakke ernst.
‘Waarom lijkt het jou zo belachelijk?’ vroeg Mordechai onverdroten, strak, ernstig.
‘Het is de mengelmoes van feiten en fantasie, van waanzin en analyse. Deze boeken op je buro bijvoorbeeld - dat van Wittgenstein en dat van Vreden. Je gelooft er echt in, is het niet?’ Hij knikte. ‘En ik geloof ook dat je erin gelooft. Dat dan, en daarnaast de reinste flauwekul van het Byron'se diabolisme en de zotternij van kookpotten en embryo's op sterk water.’
| |
| |
‘Tja, ik doe wat ik kan om de alchemistische werkwijzen te moderniseren, maar mijn houding ten aanzien van de wetenschap, met een hoofdletter W, werd een eeuw geleden weergegeven door een medealchemist, Arthur Rimbaud: Science est trop lente. Het gaat te langzaam. Hoeveel meer nog voor mij dan voor hem! Hoeveel tijd rest mij nog? Een maand; twee maanden. En al had ik jaren in plaats van maanden, wat maakte dat uit? De wetenschap legt zich neer bij de tweede wet van de termodynamika; de magie is vrij dienst te weigeren op gewetensgronden. Het feit is dat ik niet geïnteresseerd ben in een wereld waarin ik moet sterven?
‘Hetgeen wil zeggen dat je gekozen hebt voor zelfmisleiding?’
‘Helemaal niet! Ik verkies te ontsnappen. Ik verkies de vrijheid?’
‘Dan ben je wel op een fraaie plaats gekomen om die te vinden?’
Mordechai die steeds rustelozer werd liet zich van de divan, waar hij zich net op neergevlijd had, afrollen en begon door de kamer te ijsberen en te gestikuleren. ‘Nou, hier is juist mijn vrijheid het grootst. Het beste waarop we in een eindige en onvolmaakte wereld kunnen hopen is vrijheid van geest, en Kamp Archimedes is er als geen andere plaats op ingericht om me juist die vrijheid te verschaffen en geen ander. Misschien zou ik een uitzondering moeten maken voor het Institute for Advanced Studies in Princeton omdat dat, zover ik heb begrepen, in grote trekken op dezelfde wijze is georganiseerd. Kijk, hier kan ik lak hebben aan alles; overal elders begin je stilzwijgend je omstandigheden te aksepteren, houd je op te vechten, de strijd aan te gaan met alles wat verkeerd en lelijk is, raak je hopeloos in kompromissen verstrikt.’
‘Nonsens en sofisterij. Je probeert gewoon verschillende teoriën om te kijken of ze je passen?’
‘Ah, je kijkt diep in mijn ziel, Sacchetti. Maar toch zit er wel wat in die nonsens en sofisterij van me. Benoem je Katholieke Pronkstuk als bewaker van deze gevangeniswereld, en je komt precies uit bij wat Aquinas stelt, nonsensikaal en sofistisch: dat we alleen vrij kunnen zijn door ons aan Zijn wil te onderwerpen. Terwijl men in feite, zoals Lucifer heel goed wist, zoals ik weet en zoals ook wel eens bij jou is doorgeschemerd, alleen vrijgemaakt wordt door een lange neus naar Hem te maken.’
‘En jij weet tegen welke prijs je dat doet.’
‘Het loon van de zondaar is de dood, maar de dood is eveneens het loon van de deugdzame. Je zult dus met een betere boeman moeten komen aandragen. De hel misschien? Nou, dit is de hel, en ik zit er middenin! Dante kan de inwoners van Buchenwald geen vrees aanjagen. Waarom heeft jouw heilige Paus Pius niet geprotesteerd tegen de Naziovens? Niet uit voorzichtigheid of lafheid maar uit een instinkt van kollegiale loyaliteit. Pius had in de gaten dat de dodenkampen de
| |
| |
dichtste benadering waren ooit door mensen gemaakt van het plan van de Almachtige. God is Eichmann met grote letters.’
‘Nou zeg!’ zei ik. Want er zijn tenslotte grenzen.
‘Heus,’ hield Mordechai vol. Hij rende nog sneller door de kamer. ‘Denk maar eens aan dat fundamentele organisatieprincipe van de kampen - dat er geen verband moet zijn tussen het gedrag van de gevangenen en straf of beloning. Als je in Auschwitz iets verkeerds doet krijg je straf, maar je hebt evenveel kans op straf als je doet wat je gezegd wordt, of zelfs als je helemaal niets doet. Het is overduidelijk dat die God van jou zijn kampen op dezelfde manier heeft georganiseerd. Om alleen maar een regel van Ecclesiastes te citeren (een regel waarvan mijn moeder meende dat hij speciaal op haar leven sloeg): ‘Er is een rechtvaardig man die omkomt in zijn rechtvaardigheid en er is een boosaardig man die zijn leven verlengt in zijn boosaardigheid.’ En wijsheid heeft net zo min zin als rechtvaardigheid want de wijze sterft evenals de dwaas.
‘Wij keren onze blik af van de verkoolde beenderen bij de gasovens, maar wat is dat voor een God die kinderen verdoemt - vaak precies dezelfden - tot het eeuwige vuur? En in beide gevallen voor dezelfde fout - het simpele feit dat ze nu eenmaal geboren zijn. Geloof me, de dag komt nog eens dat Himmler gekanoniseerd wordt. Tenslotte, met Pius is dat al gebeurd. Ga je weg, Sacchetti?’
‘Ik wil geen woordenstrijd met je leveren, en jij laat mij weinig keus. Wat jij zegt is...’
‘Onuitsprekelijk. Voor jou misschien, maar niet voor mij. Toch, als je nog een poosje blijft beloof ik dat ik het een beetje kalmer aan zal doen. En ik zal je belonen - ik zal je laten zien waar Kamp Archimedes is. Niet in het plan van de almachtige, maar op een kaart.’
‘Hoe ben je daar achter gekomen?’
‘Uit de sterren, net als een willekeurige navigator. Weet je, een observatorium, zelfs een observatorium met afstandsbediening heeft ook meer prozaïsche toepassingsmogelijkheden. We zijn in Colorado. Ik zal het je laten zien.’
Hij nam een folio album van een plank en legde het open op zijn buro. Een topografische kaart van de staat over beide pagina's. ‘Hier zijn we,’ zei hij wijzend. ‘Telluride. Was een grote mijnstad rond de eeuwwisseling. Mijn theorie is dat de toegang tot het kamp loopt door een van de oude mijnschachten.’
‘Maar als je je observaties allemaal doet via de televisie dan kun je er toch niet volmaakt zeker van zijn, nietwaar, dat de teleskoop hier recht boven is en niet honderd of duizend mijl hiervandaan?’
‘Je kunt nooit ergens volmaakt zeker van zijn, maar het lijkt me dat het een boel moeite om niks zou zijn. Daar komt nog bij, dat stuk breccia dat ik eergisteren opraapte van de vloer van de katakombe. Er zaten
| |
| |
sporen sylvaniet in, een van de goudhoudende telluriden. Dus zijn we ergens in een goudmijn.’
Ik lachte alvast vooruit op m'n eigen grapje: ‘Het Magnum Opus hier uitvoeren is zeker net zoiets als kolen naar Newcastle dragen.’
Mordechai, die niet lachte (zo'n overweldigende grap was het eigenlijk ook niet, zie ik nu), zei: ‘Stil, ik hoor iets.’
Na een lange stilte fluisterde ik: ‘Wat?’
Mordechai die zijn gezicht verborg in zijn te grote handen gaf geen antwoord. Het herinnerde me aan de eerste keer dat ik George Wagner in het donkere stuk van de gangen naar hersenschimmen zag luisteren. Er ging een rilling door Mordechai's lichaam, en daarna ontspande het.
‘Een aardbeving?’ suggereerde hij glimlachend. ‘Nee-nee, alleen maar een kleine opflakkering van het voorstellingsvermogen veronderstel ik, net zoals bij Broeder Hugo. Maar nu moet je me eens eerlijk de waarheid vertellen, wat vind je van mijn laboratorium? Is het toereikend?’
‘O, prima.’
‘Zou je een betere cel kunnen wensen dan deze om in gevangen te zitten?’ vroeg hij met nadruk.
‘Als ik alchemist was, nooit.’
‘Er ontbreekt niets, helemaal niets aan?’
‘Ik heb gelezen,’ zei ik voorzichtig (want ik begreep niet waar hij met deze fervente vragenstellerij naartoe wilde), ‘dat sommige alchemisten in de 16e en 17e eeuw orgels met zeven pijpen hadden in hun werkplaatsen. Muziek laat koeien meer melk geven: misschien heb jij er iets aan bij je werk?’
‘Muziek? Ik haat muziek,’ zei Mordechai. ‘Mijn vader was jazzmusikus, en mijn beide oudere broers. Zeer onder de maat, maar het was hun leven. Als ze niet aan het oefenen waren draaiden ze platen of hadden de radio aan. Ik kon nooit een mond open doen of het geringste geluid maken of ze vlogen me aan. Praat mij niet over muziek! Nikkers hebben van nature gevoel voor ritme zeggen ze, dus moest ik toen ik drie was beginnen met tapdance lessen. Ik kon er geen fluit van en had er enorme hekel aan, maar ik had dat natuurlijke gevoel voor ritme weet je, dus gingen de lessen door. De leraar liet ons stukken zien uit oude Shirley Temple films en wij moesten haar maniertjes leren tot het laatste glimlachje en knipoogje toe. Toen ik zes was bracht Mammie me naar de donderdagavondauditie van het plaatselijke toneel. Ze smukte me op in zo'n pis-elegant engeltjespak, allemaal klatergoud en sits. Mijn nummer was I'm Building a Stairway to Paradise. Ken je die?’
Ik schudde m'n hoofd.
‘Het gaat zo...’ Hij begon het liedje te zingen met zijn rasperige papegaaie-falsetstem en tegelijkertijd over het vloerkleed te schuifelen.
| |
| |
‘Hoerenjong!’ riep hij uit, ophoudend met z'n danspassen. ‘Dat geklooi, hoe kan ik nou iets goeds maken op zo'n godverdommes kleed?’ Hij bukte zich, greep de rand franje van het gebloemde tapijt en trok het helemaal weg van de betegelde vloer daarbij meubilair meeslepend en omvergooiend.
Toen begon hij weer, luider nu, met zijn groteske zang en dans:
‘I'm building a stairway to Paradise,
With a new stap every day...’
Zijn armen begonnen uit de maat te zwaaien met de slechtgezongen melodie. Zijn voetenwerk werd tot niet meer dan wat verward gestamp. ‘I'm going to get there at any price’, krijste hij. Zijn beide benen zwaaide hij voor zich uit en hij viel op z'n rug. De song degenereerde tot schreeuwen van pijn terwijl zijn armen en benen doorgingen wijduit te maaien. Hij sloeg zijn hoofd met geweld tegen de tegels van de vloer.
De aanval had nog maar kort geduurd toen de bewakers al binnenkwamen met een verpleger. Mordechai werd in toom gehouden en kreeg een kalmeringsmiddel toegediend.
‘U zult hem nu voor een tijdje moeten verlaten,’ zei de officier van de wacht.
‘Er was iets dat ik mee zou nemen. Een ogenblikje...’
Ik ging naar Mordechai's werktafel en vond de top secret map die ik had opgemerkt toen Mordechai de atlas uitspreidde. De officier keek twijfelachtig naar de map.
‘Bent u daartoe gerechtigd?’ vroeg hij.
‘Het is een verhaal dat hij geschreven heeft,’ verklaarde ik, de getiepte vellen uit de map halend en liet hem de titel zien - Portrait of Pompanianus. ‘Hij vroeg me het te lezen.’
Hij wendde zijn blik af van de getiepte vellen. ‘Okay, okay. Maar in Jezusnaam laat het me niet zien!’
Ik verliet hem toen met de verpleger en de bewakers. Hoe komt het dat ik altijd wanneer ik bij Mordechai ben geweest het gevoel heb alsof ik net een belangrijk eksamen heb gemist?
Later:
Een berichtje van Mordechai. Hij heeft zich, beweert hij, nog nooit beter gevoeld.
| |
17 juni
Er ligt groot genot en overeenkomstig grote pijn (de enige passende vergelijking is akelig anaal) in het uitbrengen (de vergelijking kijkt er sluw weer even doorheen) van een nieuw oeuvre. Prachtig woord, oeuvre.
Louie II's laatste inbreng in deze pagina's zou in één opzicht van nut
| |
| |
kunnen blijken: het heeft me mogelijk gemaakt (gedwongen, eigenlijk) mijn eigen vroegere werk helderder te bekijken, me te realiseren hoe pretentieus het allemaal was... en is. Onder deze verloochening valt ook dat patetisch stuk gebral, De Hiëroduul.
Behalve van het echte Werk-in-Vordering heb ik een glimp gehad van iets groters, mogelijkerwijs mijn eigen Magnum Opus, dat geïnspireerd werd door de godslastering van Mordechai gisteren...
Heb Portrait of Pompanianus gelezen; het is beter dan ik verwacht had, maar toch op een merkwaardige manier teleurstellend. Ik denk omdat het zo'n beheerst verhaal is, de plot zo uitgekiend bewerkt, de taal van zo'n harmonieuze schoonheid, dat ik ontevreden ben. Ik had gehoopt op een cri de coeur, non-objektivistisch action-writing, een vertrouwelijke glimp van de Echte Mordechai Washington. R.L. Stevenson had ‘Portrait’ kunnen schrijven als pendant bij ‘A Lodging for the Night’ (behalve dat de zijne 40.000 woorden is, bijna de lengte van een roman.
De korte inhoud is het vertellen waard, vooral omdat ik vandaag niets anders heb om mijn dagboek te vullen dan flarden uit het Warping Proces (woordspeling, met de komplimenten van James Joyce). Dit dus bij wijze van ontleding:
‘Portrait’ opent met een hoteldebotel toestand in het Rouge-Cloître Klooster, waar de krankzinnige Van der Goes door de broeders behandeld wordt voor zijn ‘aantasting des geestes’. Hun remedies zijn afwisselend teder en gruwelijk en alle even onwerkzaam. Van der Goes sterft in een aanval van panische angst voor de onvermijdelijkheid van zijn verdoeming.
Na de begrafenis (eerst is er een heel aardige lijkkrede) komt er een vreemdeling in de nacht, delft de kist op, opent hem en ademt het leven terug in het lichaam. Hugo, zo leren we nu, had zijn ziel verkocht in ruil voor (1) een komplete rondtocht over het schiereiland Italië om alle grote schilderijen te zien - de werken van Masoccio, Uccelo, della Francesca e.a. - in Vlaanderen alleen bekend door berichten en gravures, en (2) drie jaar voortreffelijk meesterschap als schilder. Hij ijvert ernaar niet alleen de meesters van het Noorden en het Zuiden voorbij te streven maar te wedijveren zelfs met de scheppingen van de Almachtige.
Het grootste deel van het boek gaat over Van der Goes' bezoek aan Milaan (er is een korte en geloofwaardige scène met de jonge Da Vinci), Siena en Florence. Er zijn lange diskussies tussen Hugo, zijn duivelse metgezel en andere kunstenaars van die tijd over de aard en het doel van de kunst. Van der Goes' eerste stelling is die welke algemeen wordt aangehangen: dat de kunst de werkelijkheid dient te spiegelen. Hij kan niet besluiten hoe dit nu het best gedaan kan worden - of door de mikroskopische weergave en juweel-achtige tonen van de vlaamse school
| |
| |
of door het italiaanse meesterschap van ruimte en plastische vormen. Geleidelijk aan echter, wanneer hij het beloofde meesterschap verwerft en een syntese van deze twee stijlen bereikt, gaat het hem er niet meer om de werkelijkheid te spiegelen, maar (op instigatie van de duivel) om haar te dwingen. Kunst verandert in magie.
Pas in zijn beste werk (als zijn derde jaar aan het aflopen is), het portret waaraan in de titel wordt gerefereerd, bereikt hij zijn bovennatuurlijk doel, en zelfs dan, als de duivel hem met zich voert naar de hel, gaat de lezer zich afvragen of de katastrofe van het verhaal een gevolg was van Hugo's magie of alleen maar van duivelse arglist.
Er is een tamelijk lauwe Faust-Marguerite romance door de plot heengeweven. Bij de beschrijving van de heldin moest ik in mezelf lachen: ze is gevormd althans uiterlijk, naar het voorbeeld van Dr. Aimée Busk. Geen wonder dat het als romance niet overtuigt!
Samengevat: Ik vond het een fijn boek, en ik denk dat iedereen die houdt van boeken over schilders en duivels het ook fijn zou vinden.
Later:
Behalve een uur tijdens het diner dat ik gebruikte met de gevangenen in de gemeenschappelijke eetzaal (ze moeten hun chef-kok wel van de Cunard Line hebben!), heb ik de hele dag en de halve nacht gewerkt... aan het ‘iets groters’ waarvan ik eerder op de dag een glimp heb opgevangen. Het is een toneelstuk, mijn allereerste poging in die vorm, en als snelheid alleen een bewijs van verdienste is, dan moet het prachtig zijn: ik heb de helft van de eerste akte al af in voorlopige schets! Ik ben haast bang de titel te onthullen. Een deel van me deinst nog terug voor waar ik mee bezig ben zoals Bowdler toen hij gekonfronteerd werd met Naked Lunch; een ander deel snakt naar adem vanwege de hoogvliegende, bijna te-ver-gaande gedurfdheid ervan. Wat een tantaluskwelling! Ik zie dat ik nu voor den dag moet komen of m'n mond houden:
auschwitz
Een Blijspel
Mordechai's ‘aantasting des geestes’ moet besmettelijk zijn. Engelsen en dienaren der genade verdedig me! Ik voel me bezeten!
| |
18 juni
Elementen van de Alledaagse Wereld:
De klokken. De buitenmaatse klokken van de gangen, adverterend voor hun fabrikanten, strevend naar neutraliteit, benauwd om niet benauwend te zijn, als de klokken in openbare gebouwen. De minutenwijzer beweegt echter niet met de langzame, onmerkbare, stroomafwaartse vloed van andere elektrische uurwerken, maar met abrupte, zenuwslopende halve-minuten sprongetjes, tijd-quanta. De wijzer is
| |
| |
een pijl, maar een die omgezet is van lineaire in ronddraaiende beweging: eerst de tok als hij losvalt, onmiddellijk gevolgd door het onverbiddelijk zeker opvangen; dan trilt hij een ogenblik lang in z'n doel. Het gaat je tegenstaan aan zo'n instrument de tijd te vragen.
De afwezigheid van natuurlijke symbolen. Om eens een paar absenties te melden: de zon en bijbehorende verschijnselen; kleuren, behalve die welke wij op de muren hebben aangebracht, of die wij dragen, kleuren die wij niet hebben hoeven verzinnen als voorwaarde van hun bestaan; auto's of schepen of karren of een ballon of enig zichtbaar transportmiddel (wij gaan overal waar we heen gaan met liften); regen, wind, welk van de willekeurige tekenen van klimaat dan ook; een landschap (hoe rijk voor de zintuigen zou zelfs een prairie in Nebraska nu schijnen - minder, zelfs een eindeloze woestijn), een zeegezicht, een lucht! bomen, gras, aarde, leven - geen leven dan ons eigen steeds zwakker wordend leven. Zelfs zulke natuurlijke symbolen als nog bij ons te vinden zijn - zulke oeroude simpele dingen als deuren of stoelen of schalen fruit of waterkannen of uitgeschopte schoenen - schijnen nu een volkomen hypotetisch karakter te krijgen. Uiteindelijk, moet men wel aannemen, zal de omgeving eenvoudig in het niets verdwijnen. (Ik merk dit op alleen bij wijze van bevestiging; het komt oorspronkelijk van Barry Meade.)
De voorschriften van de mode. Als om het schoonschijnend soort vrijheid dat ons hier gepermitteerd wordt te parodiëren geven de gevangenen zich over aan ongebreidelde en absurde fatterigheid, erop uit, niet zozeer om zich goed te kleden, als wel om de kroon te steken naar wat Scene en Time zeggen dat de kroon spant. Pruiken, sporen, poeder, parfums, badpakken en ski-kleding - van alles. Dan, even abrupt als deze bloemen tot bloei kwamen, verwelken ze; de esteet van 's morgens wordt 's middags askeet in een narrig, zelfgemaakt gevangenispak, ruwer dan enige zichzelf respekterende strafgevangenis z'n gehuisvesten zou uitreiken. De fatterigheid is denk ik een smachtende ekspressie van solidariteit met de buitenwereld en het verleden; de reaktie erop een verklaring van wanhoop dat zo'n solidariteit kan worden bereikt.
De keuken. Het voedsel is hier ongelooflijk goed. Vandaag bijvoorbeeld, heb ik uit een enorme schakering ontbijten gebakken banaan gekozen, gegarneerde eieren in een gepeperde tomatensaus, worstjes, hete eierbroodjes en capuccino. 's Middags, lunchend met Barry Meade en de Bisschop in de cel van de laatste, had ik: een half dozijn Bluepoint oesters, een waterkerssalade, tuingors op een bodem grove rijst, koude asperges, en als dessert een dame blanche met geklopte zure room en grenadine. Als er ooit een maal was dat schreeuwde om champagne dan was dit het, maar omdat geen van mijn beide lunchgenoten het kon of wilde drinken, besloot ik tot Oulmès, een marokkaans mine- | |
| |
raalwater. (Als ik dan geen champagne kan krijgen, weet ik toch ten minste dat ik iemand een boel last bezorg.) Het avondmaal is voor de meeste gevangenen de belangrijkste gelegenheid voor sociaal verkeer, en niemand haast zich erdoorheen. Uit de vele uitmuntende mogelijkheden selekteerde ik: schildpadsoep; een hors d'oeuvre van zoete broodjes; salade César; regenboogforel gekookt boven een houtvuur; Rehmedaillon met een rode krentensaus; geroosterde worteltjes, haricots met amandelen, en een vreemd luchtige soort aardappelen; en als dessert een dubbele portie Wienerschmarn. (Ik ben aangekomen als nooit tevoren, want nog nooit heb ik de gelegenheid gehad elke dag weer zo te eten - of zo weinig reden me druk te maken om mijn figuur (dit tussen aanhalingstekens). Ik word als een wonder beschouwd door de andere gevangenen die geen betere eetlust hebben dan men van veroordeelden die bovendien doodziek zijn zou verwachten. Bij deze banketten houden ze vol in een geest van perversiteit: ‘Laat ons maar gebak eten!’)
De cellen. Grillig en kostbaar zijn de enige gemeenschappelijke faktoren. De bisschop, overeenkomstig zijn gewijde karakter, is dol op kloostermeubelen; Meade heeft een kamer vol Leger des Heils-tafels (hij maakt er een film over); Murray Sandemann heeft rasecht Bauhausantiek. En ik heb uiteindelijk Mordechai's raad aangenomen en m'n dekor laten veranderen naar mijn smaak. De kamer is helemaal kaal gemaakt, en ik leef met een krib, een tafel en een stoel en probeer de wanden eerst te bekleden met materiaal uit mijn verbeelding, pogend om te beslissen. Ik bemerk tot mijn verdriet dat ik het prettig vind gewoon zoals het is.
Bezoekuren. In tegenstelling tot dit dabgoek brengt niemand veel tijd met iemand anders door. In de eetzaal en bepaalde andere zones wordt het toegestaan te praten met wie men wil, maar het is slechtfatsoen het woord te richten tot mensen die men bij toeval tegenkomt in de bibliotheek, in de gangen, etc. De meeste sociale kontakten verlopen langs uiterst formele lijnen. Uitnodigingen, bezorgd door een bewaker, met duidelijk afgesproken uren zijn de gewoonte. Iedereen is zich er te pijnlijk van bewust hoe kort zijn tijd is. Iedereen kan de pijl van de tijd sidderend in het doel zien staan.
Hierover morgen misschien meer.
Later:
Eerste akte van Auschwitz voltooid. Tweede akte mee bezig.
| |
19 juni
Elementen van de Alledaagse Wereld (vervolg):
Films. Dinsdag en donderdagavond. De keuze wordt gedaan door
| |
| |
meerderheidsstemming over een lijst met voorgestelde films waar iedereen (maar ik niet!) iets op kan zetten. In de praktijk draaien er elke week een nieuwe film en een reprise. Het programma van deze week: het ontzagwekkende fragment uit Fellini's Commedia dat zich eindelijk uit de Hoge Raad heeft weten te vechten; Griffith's film van Ibsen's Ghosts. Dezelfde akteur speelde zowel de frivole vader als de zieke zoon. Aan het einde van de laatste rol wordt er een geelfilter in de projektor geschoven (of, dat kan ook zijn, de film is gekleurd), en de held ondergaat een aanval van ruggemergstering, knullig gespeeld, maar erg zenuwslopend. Samen met Ghosts een stel Terrytoons uit de jaren '40 en een reisverhaal van hersenwringende saaiheid (forel vissen in de Schotse hooglanden). Waarom? Niet om de slappe grap (niemand lachte). Misschien is dit een andere mislukte poging tot solidariteit met de grote wereld van vrijkaartjes bezitters daarbuiten.
Ander amusement. Sinds George's dood is de belangstelling voor het toneel niet weer opgeleefd (hoewel, wanneer ik Auschwitz klaar heb wordt het misschien opgevoerd) maar af en toe geeft een van de gevangenen een publieke lezing uit zijn eigen werk - of een vertoning, of een hoenoemjedat Happening. Ik ben naar een daarvan toegeweest en vond hem even saai of nog saaier dan Holiday in Scotland: een alchemistische tekst in heroïsche koepletten door een van de jongere genieën. Ahum.
Team-sport. Ja, dat zei ik. Mordechai vond een paar maanden geleden een ingenieuze variant op croquet (deels gebaseerd op Lewis Carrol's spel) dat gespeeld wordt door teams van drie tot zeven spelers. Elke vrijdagavond is er een toernooi tussen de Columbianen en de Unitariërs. (De namen zijn niet bepaald zo aardig als ze misschien lijken. Ze hebben te maken met de elkaar bestrijdende scholen van denken wat betreft de aard en de oorsprong van syfilis. De columbiaanse school houdt staande dat de spirocheten werden geïmporteerd in Europa vanuit de Nieuwe Wereld door de zeelui van Columbus - hetgeen oorzaak zou zijn van de grote epidemie van 1495 - terwijl de Unitariërs geloven dat de vele verschillende verschijningsvormen van venerische ziekte in feite één ziekte zijn, die zij treponematose noemen; de proteïsche veelvormigheid zou te wijten zijn aan de verschillende maatschappelijke toestanden, persoonlijke gewoonten en klimaat.)
Normloosheid. Niet verwonderlijk, aangezien de afwezigheid van vitale sociale of familiebanden een van de kriteria was bij de selektie van de gevangenen. Nu is er, dat is waar, een soort van geest, een gemeenschap - maar het is een gemeenschap van uitgestotenen, een kille troost. De vervoeringen van de liefde, de kalmere maar meer bestendige geneugten van liefderijk kroost, en het normale, normatieve geluk jaar na jaar een eigen leven op te bouwen en gestalte te geven en het op een
| |
| |
of andere wijze zinvol maken van die vorm, al dit - de fundamentele menselijke ervaringen - worden hen onthouden, zelfs de mogelijkheden ertoe. Zoals Meade gisteren spijtig zei: ‘Ai, al die meisjes die ik niet heb verlaten! Wat jammer!’ Hun genialiteit, hoewel in andere opzichten misschien een kompensatie, verdiept alleen maar de kloof die zich geopend heeft tussen hen en de gewone massa, want zelfs al zouden ze genezen worden en Kamp Archimedes mogen verlaten, dan zouden ze zich in de wereld niet meer thuis kunnen voelen. Hier in deze diepe krochten hebben ze geleerd de zon te zien; daar in de wereld van het licht kijkt men nog steeds naar de schaduwen op de wand van de grot.
Later
De tweede akte is af.
Mordechai had vandaag weer een aanval, een nog ergere. Het zou wel eens noodzakelijk kunnen zijn het Magnum Opus uit te stellen. Of, zoals Murray S. het met ontzag uitdrukt, de Grote Zaak.
| |
20 juni
Mordechai is weer beter en het schema klopt nog. Mijn voorraad wauwelbabbels is nu uitgeput. Alleen maar wachten.
Later:
De helft van de derde akte. Het is een fantastisch ding.
| |
21 juni
Het is fantastisch, en het is af!
Er valt nog heel wat te herzien uiteraard, maar het is klaar. Dank zij verschuldigd aan...
Aan wie? Augustinus zegt in zijn Confessiones (1, 1): ‘Het kan gebeuren dat de smekeling een ander aanroept inplaats van degene die hij bedoelt - en zonder het te weten.’ Een gevaar dat evenzeer in de kunst en de magie aanwezig is. Welnu, als de duivel bedankt moet worden voor Auschwitz, laat het dan vastgelegd zijn dat ik hem bedank en hem geef wat hem toekomt.
Terwijl ik dit schrijf is het in de namiddag. Omdat ik nog wat tijd heb voor het diner dacht ik, laat ik een paar voorlopige schetsen geven om me vast iets te verlichten van wat wel eens een aanzienlijke last aan verhaalstof zou kunnen blijken te zijn, als de avond tenminste half zo veelbewogen is als zij belooft te zijn.
In de eerste duizelingwekkende ogenblikken nadat ik de laatste rede voor Auschwitz had geschreven en toen ik opeens niet langer tegen die kale muren kon, afschuwelijker van suggestieve kracht dan een Rorschach (want waren die muren niet het scherm geweest waarop ik de
| |
| |
achtereenvolgende beelden van mijn trieste blijspel had geprojekteerd?) strompelde ik naar buiten in de daedalische gangen-katakomben, toevallig samentreffend met het verborgen hart ervan, of op z'n minst de minotauros, Haast. Die nodigde me, zelf suizend van zijn onwaarschijnlijke verwachtingen, uit om hem te vergezellen naar de kleine tempel, vier verdiepingen lager, die onlangs het dekor van de Faustus was geweest en die de katakombe zal zijn voor het plechtige mysterie van vanavond.
‘Opgewonden?’ vroeg hij, hoewel het eigenlijk een vaststelling van een feit was.
‘U niet?’
‘In het leger moet je leren leven met opwinding. Trouwens, zo vol vertrouwen als ik ben in de uitslag...’ Hij glimlachte zwakjes om z'n vertrouwen uitdrukking te geven en beduidde me met een armzwaai de lift in te gaan.
Nee, de werkelijke opwinding begint pas als bepaalde officieren in het Pentagon horen wat ik heb bereikt. Niet nodig namen te noemen. Het is een algemeen bekend feit, dat een kleine maar machtige kliek in Washington miljoenen en miljarden belastingdollars in rook heeft doen opgaan om ons in Outer Space te brengen. Terwijl de hele Inner Space nog moest worden onderzocht.’
En, toen ik daarop niet wilde happen: ‘Je zult je wel afvragen wat ik bedoel met die uitdrukking - Inner Space?’
‘Het... eh, zet wel aan tot nadenken...’
‘Het is een idee van mezelf, en het heeft te maken met wat ik je laatst uitlegde, over het materialisme van de hedendaagse wetenschap. Weet je, de wetenschap aanvaardt alleen materiële feiten, terwijl de Natuur in werkelijkheid altijd twee kanten heeft, een materiële en een spirituele. Net zoals elk menselijk wezen twee kanten heeft, een Lichaam en een Ziel. Het lichaam is een voortbrengsel van de schaduwzijde, van de donkere aarde, en dat is wat in de alchemie gealbificeerd moet worden, dat wil zeggen, zo blank gemaakt moet worden als een ontbloot glimmend zwaard.’ Hierbij maakte hij oratorische armgebaren als zocht hij naar het handvest van dit zwaard.
‘De materialistische wetenschapsmens nu ontbreekt het aan dit fundamentele inzicht, en dus is al zijn aandacht gericht op Outer Space, terwijl de alchemist zich altijd bewust is van het belang van samenwerking tussen lichaam en ziel, en dus is hij natuurlijk meer geïnteresseerd in Inner Space. Ik zou er een heel boek over kunnen schrijven... als ik maar jouw gave voor het woord had.’
‘Och, boeken!’ zei ik, me haastend zijn vuur te bekoelen. ‘Er zijn heel wat belangrijker dingen dan boeken. Zoals de Bijbel zegt, Aan het maken van veel boeken, daaraan is geen einde. Een leven rijk aan daden kan
| |
| |
meer goeds bijdragen tot de samenleving dan -’
‘Dat hoeft u me niet te vertellen, Sacchetti. Ik heb mijn leven niet verspild in een ivoren toren. Maar toch, het boek dat ik in gedachten heb zou niet de gebruikelijke nonsens bevatten. Het zou veel van de vragen die nadenkende mensen in deze tijd in verwarring brengen kunnen beantwoorden. Als je eens wat van de notities die ik gemaakt heb zou willen bekijken...?’
Omdat ik in de gaten had dat hij toch niet te stoppen was gaf ik met gepaste tegenzin toe. ‘Dat zou interessant zijn.’
‘En misschien zou je me kunnen adviseren hoe ze te verbeteren. Ik bedoel, om ze duidelijker te maken voor de gemiddelde lezer.’
Ik knikte somber.
‘En misschien -’
De laatste draai aan de duimschroef werd me bespaard doordat we tegelijk met Dr. Aimée Busk bij de ingang van het heiligdom aankwamen.
‘Je bent aan de vroege kant,’ zei Haast haar. Zijn houding van goedemaatjes trok hij bij het zien van Busk in, als een slak z'n voelhoorns. Busk was gekleed in een jurk zo grijs en kuis als een platworm, oogleden samengeknepen en grimmig beslagen met haar stalen hakken, gereed om ten strijde te trekken.
‘Ik ben gekomen om de apparatuur die bij de seance gebruikt gaat worden te inspekteren. Met uw permissie?’
‘Twee elektronische eksperts lopen alle bedradingen al na. Maar als je denkt dat ze jouw raad van node hebben...’ Hij boog stijfjes, en ze ging hem met een afgemeten groet vóór, het theater binnen.
De dekors voor de eerste en laatste akte van de Faustus waren nog niet afgebroken en de torenhoge boekenkasten en de vaag aangeduide trap dienden nu als achtergrond voor het nieuwe drama. Een lessenaar gebeeldhouwd in de vorm van hetzij een adelaar of een engel droeg een zwaar leren boekwerk, een echt boek, niet alleen beschilderd doek. Het lag opengespreid op een pagina met het soort kabbalistische krabbels als ik op Mordechai's bureau had gezien, maar ik kon niet uitmaken of het er lag ter verhoging van het teatraal effekt of dat het enige praktische of sakramentale betekenis had.
Dit alles kwam wel overeen met de traditionele voorstelling van de Faustus; de onderdelen die er daarna aan toegevoegd waren leken meer te passen bij een moderne griezelfilm, een japanse versie van Frankenstein misschien, mikkend op Jan-Rap-en-z'n-maat. Er waren bollen in onderscheiden kleuren als reusachtige kerstboomversieringen en iets wat een legerdump teleskoop zou kunnen zijn, de dikke kant introspektief gericht op de planken vloer. Er was een batterij wijzerplaten en knipperlichtjes en draaiende spoelen met tape, ter ere van de Cyberne- | |
| |
tika-kultus. Maar de gelukkigste ingeving van de dekorontwerper was een tweetal omgebouwde haardrogers, een soort hoornen des overvloeds waaruit een rijke overdaad aan elektronische spaghetti ontsproot. Twee Nsa-technici inspekteerden het ineengestrengelde binnenwerk van deze volmaakte kleine elektrische stoelen van plastic en chroom, terwijl de Bisschop hen in het oog hield om de bedrading voor heiligschennis te bewaren. Ze gaven Busk een hoofdknikje van herkenning.
‘Nou?’ vroeg ze, ‘hoe staat het met onze zwarte kistjes? Zullen ze alles wat met ze in aanraking komt in goud veranderen?’
Een van de technici lachte als een boer die kiespijn heeft. ‘Zover we kunnen nagaan, dokter, doen ze geen duvel behalve brommen.’
‘Het komt me voor,’ zei Busk, zich richtend tot mij en voorgevend Haast te hebben vergeten, ‘dat als men zich opmaakt om toverkunstjes te vertonen, dat men niet veel meer nodig heeft dan een krijtcirkel en een dooie kip. Of, op z'n hoogst een orgonenkist.’
‘Niet nodig om vuile taal uit te slaan,’ zei Haast mat. ‘Als het zover is zul je wel zien waar die apparatuur goed voor is. De mensen hebben net zo de draak gestoken met Isaac Newton omdat hij astrologie studeerde. Weet je wat hij hun zei? Hij zei, “Meneer, ik heb het bestudeerd, u niet.”’
‘Newton was, evenals de meeste genieën van enig formaat, een halve gare. Waanzin past een genie, maar het verrast me dat een zó laag-bij-de-gronds man als jij zó ver zou moeten gaan om de elementen van zijn neurose te ontdekken. Vooral in het licht van het oude gezegde, Een ezel stoot zich in 't gemeen geen tweemaal aan dezelfde steen.’ Ze was niet uit op een woordenstrijd, maar wilde alleen verwonden als een picador.
‘Heb je het over Auaui? Wat iedereen schijnt te vergeten van die campagne is, dat ik hem gewonnen heb. Ondanks de ziekten, ondanks het verraad van mijn staf heb ik hem gewonnen. Ondanks de leugens die over me de ronde deden, en, laat ik dat erbij zeggen, ondanks de meest ongunstige horoskopen die ik ooit heb gehad, heb ik hem gewonnen!’
Ze snoof van genot bij de geur van bloed, deed een stap achteruit en besloot waar ze de volgende spies zou inplanten. ‘Ik ben onsportief geweest,’ zei ze voorzichtig. ‘Omdat ik er zeker van ben dat Berrigan veel meer verantwoordelijk was dan jij voor wat daar toen gebeurde, volgens de heden ten dage geldende termen van verantwoordelijkheid. Neem het me alsjeblieft niet kwalijk.’
Ze moet evenals ik gedacht hebben dat dit hem volkomen vast zou zetten, rijp voor de banderillo's. Maar niks hoor. Hij stapte naar de lessenaar en zei toen, alsof hij een van de hiërogrammen uit het boek voorlas: ‘Zeg jij maar wat je wilt.’
Busk trok vragend een minuskule wenkbrauw op.
‘Zeg wat je wil - daar zit iets in.’ Hij gaf de lessenaar een forse dreun
| |
| |
met z'n vuist. Toen citeerde hij met z'n onnavolgbaar gevoel voor katechese het motto van Berrigan's boeken: ‘Er is meer tussen hemel en aarde, Horatio, dan in jouw filosofie van gedroomd wordt.’
Geen wonder dat die man elke slag wint: hij erkent z'n verlies niet!
Busk hield haar lippen in toom en galoppeerde ervandoor. Toen ze weg was richtte Haast zich glimlachend tot mij. ‘Zo, we hebben de ouwe Siegfried wat laten zien, is het niet? Neem mijn raad aan Louie - probeer nooit te debatteren met een vrouw.’
Volgens de traditie vormen deze komische episoden het voorspel tot verschrikkelijker gebeurtenissen. Hamlet drijft de spot met Polonius, de Zot geeft raadsels op, de dronken portier strompelt over het toneel om open te doen als aan de poort geklopt wordt.
Later:
Zo gauw had ik de katastrofe niet verwacht. Het stuk is nog lang niet voorbij, en ik denk dat we ongeveer ergens in het midden van de tweede akte waren. Er valt nu niets te doen dan de lijken weg te dragen van het toneel.
Zoals altijd zat ik al in m'n stoel ruime tijd voor het doek zou opgaan, maar toch was Haast er eerder. Toen ik binnenkwam zat hij de onderhoudsploeg aan het hoofd te zeuren over de ventilatoren die er plotseling de brui aan hadden gegeven. Hij had het donshaar dat 's middags op zijn gezicht zat afgeschoren en zich omgekleed in een zwart pak met een dubbele rij knopen. Hoewel naar de laatste mode gesneden leek het pak ouderwets. Toen ik in het begin van de zestiger jaren Stuttgart bezocht viel het me op dat veel zakenlieden zich kleedden in de stijl van hun jeugd; voor hen - en voor Haast - zou het altijd 1943 zijn.
Vervolgens arriveerden de paar gevangenen die geen aktieve rol speelden bij de riten. Sommigen waren formeel gekleed, anderen eklektischer, maar niet minder sober uitgedost. Ze gingen niet en bloc bij elkaar zitten, maar verspreidden zich over de kleine gehoorzaal, zodat toen ze zaten het theater nauwelijks minder leeg leek dan eerst.
Ook Busk had verkozen zich te kleden alsof ze in de rouw was. Ze nam de plaats achter de mijne, en begon onmiddellijk de eerste van een onophoudelijke serie Camels te roken. In korte tijd had ze een kokon van rook om ons beiden heengeweven, geholpen door het niet-funktioneren van de ventilators.
Als laatsten kwamen, of liever schreden, Mordechai, de bisschop en een groepje censors, dorpelwachters, e.d. binnen met vettige praal (het zag eruit als de eerste akte van Tosca in de Amato Opera). De bisschop was gehuld in gouden gewaden vol Matisse-achtige symbolen, hoewel ook hij een begrafenis-tintje had. Zijn mijter was dofzwart. Mordechai
| |
| |
had een zekere makabere zuinigheid betracht bij het kiezen van zijn balkostuum: het was hetzelfde zwart fluwelen pak met gouden kraag dat George Wagner als Faust gedragen had. Het schreeuwde maar al te duidelijk om een stoombeurt, maar zelfs al zou het schoon zijn geweest, dan nog zou het Mordechai niet gestaan hebben, omdat het hem bijna volkomen zwart leek te maken. Erger nog, de snit ervan benadrukte de smalte van zijn borstkas, zijn bolle achterste en O-benen, zijn onbeholpen gang en z'n weinig elegante rusthouding. Hij leek op een vergroting van een van Velasquez' groteske dwergen, waarbij het rijke kostuum alleen diende om zijn groteske gestel goed te doen uitkomen. Dit was ongetwijfeld het bedoelde effekt. Trots loopt te koop met z'n lelijkheid als ware het een schoonheid.
Haast haastte zich naar deze aapachtige Hamlet toe en greep hem, toch wel behoedzaam, bij de hand: ‘Dit is een historische aangelegenheid, m'n jongen.’ Zijn stem was schor, en er klonk een diep gevoelde eigen-belangrijkheid in door.
Mordechai knikte en maakte zijn hand los. Zijn ogen schitterden van hevige oplettendheid die, zelfs voor hem ongebruikelijk was. Ik werd herinnerd aan Van der Goes' ‘pijnlijke ogen’ in het Portret van P. ‘Dorstend naar licht bleef zijn blik de zon zoeken.’
De bisschop ging Haast met gepaste plechtstatigheid voor de vier trappen van het toneel op, gevolgd door twee figuranten die de glinsterende sleep droegen. Mordechai bleef wat in het gangpad dralen en liet zijn blik over de gezichten van het publiek glijden. Toen zijn ogen de mijne ontmoetten flikkerden ze even geamuseerd op. Hij liep de eerste rij langs tot aan mijn stoel en fluisterde:
‘Nu wil ik
Geesten om te bezweren, kunst om te betoveren;
En mijn eind is wanhopig
Tenzij ik door gebeden gered wordt.’
Hij ging rechtop staan, kruiste zijn armen over het gevlekt fluweel, zelfingenomen. ‘Weet je wie dat zei? Ik zie dat je het niet weet - maar je hoorde het eigenlijk te weten.’
‘Wie?’
Hij liep naar de traptreden, beklom de eerste en keerde zich om.
‘Het was dezelfde die eerder zei:
Mijn staf zal ik breken,
En hem begraven, vadems diep onder de aarde -’
Ik onderbrak hem en voltooide Prospero's afscheid van de magische kunsten:
‘En dieper dan ooit een schietlood klonk
Zal ik mijn boek verzinken.’
‘Maar, weet je,’ voegde Mordechai er met een knipoog aan toe, ‘nu
| |
| |
nog niet.’
Haast, die bij de lessenaar stond te wachten tot Mordechai het toneel op zou komen, ritselde ongeduldig naar ons met een handvol knisperende paperassen. ‘Waar zijn jullie tweeën over aan het kletsen? We zouden nu beter niet kunnen praten - we zouden nu onze geest moeten voorbereiden, leegmaken, voor een grote spirituele ervaring. Jullie schijnen je niet te realiseren dat we aan de rand van de afgrond staan.’
‘Ja hoor, heus wel!’ Mordechai nam de drie treden in één onvaste stap, liep in een kwieke strompelgang het toneel over en ging zitten onder een van de Medusa-achtige haardrogers. Onmiddellijk begon Sandemann met plakband draden tegen zijn voorhoofd te plakken.
‘Ik ben stil,’ zei hij. ‘Begin.’
Haast lachte verheugd. ‘Och, zo bedoelde ik het natuurlijk niet. Maar niettemin...’ Hij wendde zich tot het schaarse publiek. ‘Voor we beginnen, dames en heren, zou ik een paar dingen willen opmerken. Betreffende de grote onderneming die op het punt staat plaats te vinden’. Toen begon hij voor te lezen vanaf de getikte vellen in zijn hand.
Busk boog zich naar voren en fluisterde toneelmatig: ‘Ik wed dat die ouwe gerontofoob wel een half uur doorgaat. Hij is bang om het te testen. Hij is bang voor zijn dwaze “rand”.’
Hij ging nog een kwartier verder dan haar schatting. Hoewel ik prat ga op de uitvoerigheid van dit verslag, zal ik hier niet meer dan een uiterst korte samenvatting geven van zijn toespraak. Haast had het eerst over de voldoening die het hem gaf een weldoener van de mensheid te zijn en gaf een beknopte samenvatting van leven en werken der vroegere weldoeners: Christus, Alexander de Grote, Henry Ford en de grote moderne astroloog Carl Jung (uitgesproken met een zachte J). Hij beschreef gevoelig de aandoenlijkheid en de schrik van het ouder worden en toonde aan hoeveel schade de samenleving lijdt door het voortdurend afkappen van de meest ervaren en nuttige leden door gedwongen pensionering en door de dood. Hij gaf uitsluitsel over het principe waardoor de Ziel voor altijd jeugdig kan blijven (‘Houdt een open geest en weest ontvankelijk voor Nieuwe Benaderingen’), maar hij bekende dat het de wanhoop van zijn rijpere jaren was, dat hij het komplementaire principe, waardoor het lichaam behoed wordt voor de tand des tijds, maar niet kon vinden. Maar toen had hij, in de laatste paar maanden, met hulp van zijn jonge kollega's (uiterst kort knikje in Mordechai's richting) een geheim herontdekt dat eeuwen geleden aan een paar bevoorrechte lieden bekend was, maar dat spoedig zo niet wereldwijd bekend gemaakt zou worden, dan toch toevertrouwd aan alle leden van de maatschappij die voldoende verantwoordelijkheidsgevoel bezaten om ervan te kunnen profiteren: het geheim van het Eeuwige Leven.
| |
| |
Tegen dat hij klaar was duizelde het me een beetje van de dikke rook om me heen en van de toenemende warmte. Het moet op het toneel nog warmer zijn geweest, onder de lampen, want zowel Haast als de Bisschop glimden behoorlijk van 't zweet.
Terwijl Haast op zijn beurt onder de haardroger werd geïnstalleerd, stapte de Bisschop op de lessenaar af en vroeg ons hem bij te staan in een kort gebed speciaal voor de gelegenheid gekomponeerd.
Busk ging overeind staan. ‘Bid tot middernacht, het is uw voorstelling. Maar mag ik u vragen, daar we tijd in overvloed schijnen te hebben, wat het doel is van de verschillende apparaten? Alchemisten uit de klassieke tijd hebben het stellig met eenvoudiger werktuigen moeten stellen. Toen ik vanmiddag hetzelfde vroeg aan de beide technici waren ze niet in staat mij, of ook maar zichzelf, daarover opheldering te verschaffen, en dus hoopte ik dat u...?’
‘Wat u vraagt is niet eenvoudig,’ antwoordde de bisschop met geaffekteerde en bespottelijke ernst. ‘U tracht in een paar ogenblikken te begrijpen wat de mensheid talloze eeuwen heeft gekost om te kunnen vatten. Verbaast u zich over het anachronisme van de elektronika? Maar het zou toch zeker kortzichtig zijn als we geen gebruik zouden maken van alle hulpbronnen die de wetenschap ons biedt! Dat we de wijsheid der ouden respekteren wil niet zeggen dat we de technische virtuositeit van ons eigen tijdperk moeten verwerpen.’
‘Ja, ja, ja - maar wat doet het?’
‘Eigenlijk...’ Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Eigenlijk, vergroot het. Hoewel je ook zou kunnen zeggen dat het versnelt. In z'n traditionele vorm, de vorm die Paracelsus kende, werkt het elikser langzaam. Zodra het in de bloedbaan is opgenomen begint het de drie hersenvliezen binnen te dringen - de dura mater, het spinnewebvlies en de pia mater. Pas wanneer die volledig door het elikser zijn getransmogrifieerd - en die periode is recht evenredig met leeftijd of slechte gezondheid - pas dan begint het proces van lichamelijke verjonging. Maar, om eerlijk te zijn, wij konden ons geen filosofisch geduld veroorloven. We moesten de werking van het elikser versnellen, en daartoe dient de uitrusting die u hier ziet.
‘Hoe wordt dit doel bereikt?’
‘Ai, die vraag voert ons dieper. Ten eerste, de alfa pick-up - dat is het apparaat dat nu voor meneer Haast wordt gereedgemaakt - neemt de elektro-encefalografische patronen op en analyseert die. Deze weergaven worden dan op hun beurt bewerkt door -’
‘Genoeg gekletst!’ schreeuwde Haast, Sandemann die de dradenkrans op zijn bezweette voorhoofd vastmaakte opzijduwend. ‘Ze heeft al meer gehoord dan waarvoor ze gescreend is. Jezus Christus Almachtig, jullie lui hebben ook totaal geen idee van Veiligheid. Als ze weer begint
| |
| |
te praten wil ik dat de bewakers haar uit het auditorium verwijderen. Begrepen? Zo, en nu weer terzake.’
Sandemann ging weer door de draden aan Haast vast te plakken. Hij werkte met de nerveuze overdreven regelmaat van een kapper die een rusteloze klant scheert. Mordechai, z'n ogen verborgen onder de haardroger, zat met een nagel aan zijn tanden te pulken. Verveling? bravour? spanning? Zonder zijn ogen te zien kon ik het niet uitmaken.
De bisschop gaf zijn stem wat meer vibrato en begon met z'n gebed dat (zoals hij stelde) een aanpassing was van een gebed van de 14e-eeuwse alchemist Nicolaas Flamel:
‘Almachtige God, vader van de lichtgolven, uit Wie, als bloed uit een kloppend hart, alle andere weldaden voortvloeien, wij smeken U Uw oneindige genade: Geef dat wij deel mogen hebben aan de eeuwige Wijsheid die Uw troon omgeeft, die alle dingen schiep en vervolmaakte, die hen leidt tot vervulling of vernietiging. U is de Wijsheid die de hemelse en okkulte kunsten bestiert. Geef, Abbas dat die Wijsheid mag schijnen op onze werken, dat wij zonder dwaling mogen vorderen in die edele Kunst waaraan wij onze geest hebben gewijd, om te zoeken naar die wonderbaarlijke Steen -’
Op dit moment liet een van de figuranten die naast het toneel was geknield een zilveren bel weerklinken.
‘Die Steen van de wijzen -’
Twee bellen in koor.
‘Die kostbaarste aller Stenen, die Gij in Uw Wijsheid verborgen hebt voor de tellurische wereld, maar die Gij onthullen kunt aan Uw uitverkorenen.’
Drie - en terwijl ze plechtig weerklonken zwaaiden de deuren open en het filosofische ei, dat er meer dan ooit als een grote kookpot uitzag, werd de zaal ingerold op een klein, op akku's lopend wagentje. Vier figuranten tilden hem op het toneel.
Busk boog zich voorover en waagde een spottende opmerking. ‘Ritueelen! Zo'n goede eerlijke dwangneurose wil ik elke dag wel oplopen.’ Maar er lag een overdreven nadruk in de opmerking en haar manier van doen die erop wees dat de bisschops ratjetoe zelfs op haar zijn invloed deed gelden - misschien eigenlijk wel juist op haar.
Ik was duizelig van de rokende Camels en had nog aanvallen van buikkramp bovendien; daardoor begon mijn aandacht weg te zweven van het gebed naar de ruwere bezigheid die pal boven me plaatsvond: het uitpellen van het ei. Pas toen dit klaar was begonnen de stroperige bezweringsformules van de bisschop uit de zoemende latijnse duisternis op te doemen in het terrein van de regelrechte flauwe nonsens, net zoals je soms in een supermarkt of in een lift het liedje herkent dat over de
| |
| |
geluidsinstallatie speelt.
‘...en zoals Uw enig geboren Zoon tegelijk God en mens is, zoals Hij, geboren zonder zonde en niet onderworpen aan de macht van de dood, verkoos te sterven opdat wij vrij van zonden zouden zijn en voor eeuwig mochten leven in Zijn nabijheid; zoals Hij ten derden dage in Zijn Glorie weer opstond uit den dode: evenzo is Carmot, het filosofisch goud, zonder zonde, altijd stralend, voor eeuwig dezelfde, tegen alle beproevingen bestand, toch bereid te sterven ten behoeve van zijn zieke en onvolmaakte broeders. Carmot, glorieus opnieuw geboren, brengt hen voort en wijdt hen voor het Eeuwige Leven en laat hen de konsubstantiële volmaaktheid van het pure goud deelachtig worden. Zo vragen wij nu in de naam van dezelfde Christus Jezus van U deze engelenspijs, deze heerlijke hoeksteen des Hemels, voor alle Eeuwigheid daar geplaatst om te regeren en te bestieren samen met U, want U is het Koninkrijk en de Kracht en de Heerlijkheid tot in alle Eeuwigheid.’
Zelfs Busk deed mee met de respons: ‘Amen.’
De bisschop gaf zijn staf over aan een ondergeschikte, schreed op het geopende ei toe en tilde er de aarden kruik uit die er deze veertig dagen en nachten in had staan bakken. Op een teken werden alle lichten gedoofd behalve een gerichte bundel die scheen door het teleskopische ding dat ik 's middags al had gezien. (Dit licht was naar ik later hoorde op niet nader gespecificeerde wijze verkregen van de ster Sirius.) De bisschop schonk de donkere inhoud uit in een kelk die hij, vol tot de rand, ophield in de straal zuiver licht van Sirius. Nu bezondigden de vergaderde gevangenen op het toneel en in de zaal zich aan hun meest gedurfde plagiaat. Ze begonnen Aquinas' eucharistische gezang O esca viatorum te zingen.
O esca viatorum,
O panis angelorum,
O manna caelitum
...
Op het hoogtepunt van deze gejatte ceremonie keerde de bisschop zich om en bracht de kelk aan de lippen van Haast, en toen aan die van Mordechai; allebei zaten ze zo ingebakerd in elektronische toestanden dat ze zich nauwelijks ver genoeg voorover konden buigen om uit de kelk te drinken. Terwijl ze dronken reciteerde de bisschop zijn eigen afschuwelijke vertaling van Aquinas' keurige latijn:
‘O voedsel der reizigers! Brood der engelen! Manna waarmee alle hemelen gevoed worden! Kom tot ons en verzadig met uw zoetheid het hart dat altijd naar u hongert.’
Het laatste spotlight verduisterde en in die lauwe bewegingloze sfeer wachtten we op wat we allemaal, zelfs de meest sanguinische en zelfmisleide, toch vreesden,.
| |
| |
Het was de stem van Haast, hoewel merkwaardig veranderd, die de stilte verbrak. ‘Geef me licht! Licht! Het werkt, ik kan het voelen - ik kan de verandering voelen!’
De hele verzameling lichten ging aan, de tere staafjes van de retina aan het duizelen brengend. Haast stond midden op het toneel en had de dradenkrans van z'n hoofd gerukt. Bloed drupte van zijn slapen en over zijn zwetende, zongebruinde gezicht, glimmend in de spotlights als een toostje met boter. Hij trilde over zijn hele lichaam, spreidde zijn armen en schreeuwde het met zijn schorre stem uit: ‘Kijk, jullie hufters! Kijk me aan - ik ben weer jong. Mijn hele lichaam leeft! Kijk!’
Maar onze ogen waren niet op Haast gevestigd. Mordechai, die zich al die tijd niet had bewogen, bracht nu pijnlijk langzaam zijn rechterhand voor z'n ogen. Hij bracht een geluid uit dat alle hoop de bodem insloeg, uiting van een ellende heviger dan doodsangst, en toen zijn verstarde lichaam deze uitbarsting niet langer verdragen kon schreeuwde hij het uit: ‘Zwart! Het duister! Alles, alles is zwart!’
Het was meteen voorbij. Het lichaam viel slap in de stoel, hoewel de omstrengelende draden verhinderden dat hij op de grond viel. Een dokter van de ziekenzaal had gereed gestaan in de gang. Zijn diagnose was bijna net zo abrupt als Mordechai's dood.
‘Maar hoe?’ schreeuwde Haast hem toe. ‘Hoe kon hij sterven?’
‘Een embolie, zou ik zeggen. Verrast me niet. In dit stadium had de geringste opwinding genoeg kunnen zijn.’ De dokter wendde zich weer tot Mordechai, die nu op de vloer lag, in de dood al even weinig gracieus als tijdens zijn leven, en met z'n ogen wijdopen.
Haast glimlachte geslagen. ‘Nee! Je staat weer te liegen. Hij is niet dood, nee, dat kan niet. Hij dronk ook van het elikser. Hij is weer tot leven gewekt, wedergeboren, gealbifieerd! Het leven is eeuwig!’
Busk stond op en lachte grof. ‘Jeugd!’ kraaide ze. ‘En het eeuwige leven, is het niet? Werkt het zo, dat levenselikser van je?’ En met de stier van de magische dood voor haar stapte ze het teater uit, ervan overtuigd oren en staart verdiend te hebben.
Haast duwde de dokter weg van het lijk en legde zijn hand op het tot zwijgen gebrachte hart. Zijn kreun was na verwant aan die welke het lichaam aan zijn voeten verscheurd had.
Hij ging overeind staan en sprak, eerst haast als een slaapwandelaar, en dan steeds schriller. ‘Haal hem weg. Breng hem uit deze ruimte. Cremeer hem! Breng hem nu naar de oven en verbrand hem. Verbrand hem tot er alleen nog as is! O, die duistere verrader! Nu zal ik sterven, en het is zijn schuld. Ik ben niet jonger - het was een truc. Het was al die tijd een truc. Vervloekt moge hij zijn! Vervloekt dat duistere ongeluksjong! Vervloekt, vervloekt, voor altijd vervloekt!’ En bij elk Vervloekt gaf hij een schop tegen het hoofd of de borst van het lijk.
| |
| |
‘Meneer, alstublieft! Denk aan uw eigen gezondheid!’
Bij de kalmerende aanraking van de dokter trok Haast zich terug alsof hij bang was. Hij strompelde achteruit en zijn hand kwam op de lessenaar terecht. Rustig maar systematisch scheurde Haast pagina's uit het boek en smeet ze op de vloer. ‘Leugens,’ zei hij, het dikke papier verfrommelend. ‘Nog meer leugens. Bedrog. Misleiding. Leugens.’
Vreemd genoeg leken de gevangenen niet te letten op Mordechai's lichaam dat de bewakers, die net binnen waren gekomen, op het wagentje gegooid hadden waarop het filosofisch ei was binnengerold. Het bleek achteraf niet meer te zijn dan een doodgewoon fornuis. Ik nam een zakdoek uit mijn zak om het bloed van zijn gezicht te vegen, maar de bewakers hadden te gauw mijn armen beet. Terwijl ze me naar buiten voerden was Haast nog steeds bezig het verzonken, diep verzonken boek aan stukken te scheuren.
| |
22 juni
Ik werd midden in de nacht wakker en schreef in slaperig steno de nachtmerrie op die me had gewekt, liet me toen weer in bed ploffen, verlangend naar de verdoving aan het eind van alle denken, en lag daar hol en droog, starend in het meedogenloos duister. Dit, uitgewerkt van mijn aantekeningen, is mijn droom.
Eerst was er een walgelijk zoete geur, als van rottend fruit. Ik realiseerde me dat het kwam uit het grote gat midden in het vertrek. Een hele dikke man stond op de bodem van dit gat temidden van stapels brecciën; een monnik met een tonsuur. Zijn kap en habijt waren wit: een Dominikaan.
Hij nam het koord dat zijn middel omgordde en wierp me het ene eind toe. Het was een bijna onmogelijke taak hem eruit te trekken. Toch, ten langen leste zaten we beiden hijgend op de rand van het gat.
‘Gewoonlijk kan ik natuurlijk zweven,’ zei hij. ‘Vaak wel een el hoog.’
Voor een zo zwaargebouwde man scheen hij vreemd immaterieel. Bijna gasachtig. De pafferige handen leken op rubber handschoenen die tot berstens toe waren opgeblazen. Ik dacht bij mezelf: Louie, als je niet uitkijkt zul je er maar al te gauw net zo uitzien.
‘En dat is maar één wonder. Ik zou er nog veel meer kunnen noemen. Quantum suffiicit, om met Augustinus te spreken. Kan ik niet ergens gaan zitten?’
‘Mijn stoelen, vrees ik, zouden een beetje... van te slechte kwaliteit zijn. Het bed misschien?’
‘En iets te eten. Een beetje brood, wat haringen.’ Hij sloeg met zijn vuist op de vering. ‘Ik ben gekomen om een boodschap af te geven. Ik zal dan ook niet lang blijven.’
| |
| |
‘Ik drukte op het knopje naast de deur. ‘Een boodschap voor mij?’
‘Een boodschap van God.’ Hij liet zich zakken op de verkreukelde lakens. De kap liet zijn hele gezicht in de schaduw behalve het onderste deel, ongeveer waar zijn mond had moeten zijn.
‘Ik betwijfel het,’ zei ik zo beleefd mogelijk.
‘Twijfel je aan God? Betwijfel je dat hij bestaat? Wat een nonsens! Natuurlijk geloof je in God - dat doet iedereen. Ikzelf heb zijn bestaan op drie verschillende manieren bewezen. In de eerste plaats, als hij niet bestond zou alles anders zijn. Boven zou onder zijn, en links zou rechts zijn. Maar we zien dat dit niet het geval is. Ergo, God moet bestaan. In de tweede plaats, als God niet bestond zouden wij geen van beiden hier zijn om te wachten op iets te eten. In de derde plaats, we hoeven maar op ons horloge te kijken om te zien dat Hij bestaat. Hoe laat is het?’
‘Een beetje na drieën.’
‘Oei, oei, Ze zijn erg laat. Ben je goed in raadsels? Waarom bad de hyperdulia tot de Pia Mater?’
‘Wat is de overeenkomst tussen een raaf en een schrijfburo?’ mompelde ik, terwijl ik me een beetje begon te ergeren over mijn gast. Ik geloof niet dat hij me hoorde, of als hij me hoorde, dan begreep hij de toespeling niet.
‘Je weet het niet! Hier is er nog een. Een leraar van mij zei, ‘Je noemt hem een stomme os. Maar ik zeg je dat deze stomme os zo hard zal loeien dat zijn geloei de wereld zal vullen.’ Wie ben ik?’
‘Thomas van Aquino?’
‘Sint Thomas van Aquino. Dat had je meteen moeten weten. Ben je stom?’
‘Niet vergeleken met de meesten.’
‘Vergeleken met de meesten - maar vergeleken met mij? Ha! En God is zelfs nog knapper dan ik. Hij staat aan de top van de bestaansketen. Hij is het eerste en immateriële wezen; en aangezien verstand een gevolg is van het immaterieel zijn, volgt daaruit als de dag uit de nacht dat Hij het eerste intelligente wezen is. Heb je Dionysius gelezen?’
‘Nee, het spijt me.’
‘Zou je toch moeten doen. Hij was het die schreef dat elke klasse hemelse wezens de goddelijke wetenschap onderwezen wordt door de hoogste geesten. Zoals, bijvoorbeeld, ik jou onderwijs. Abbott Suger was bijzonder gespitst op Dionysius. Wat heb ik zojuist gezegd?’
‘Wat?’
‘Herhaal wat ik zojuist gezegd heb. Kun je niet. Als je niet naar eenvoudige dingen wilt luisteren, hoe zal ik je dan de boodschap over kunnen brengen?’
Er werd op de deur geklopt. Het was de koffiewagen, maar die was volkomen veranderd van dof chroom in schitterend goud, rijk ingelegd
| |
| |
met kostbare stenen. Drie engeltjes, niet groter dan kleuters brachten hem binnen; twee trokken aan de voorkant, één duwde van achteren. Ik vroeg me af waarom ze niet vlogen, of hun vleugeltjes aerodynamisch misschien niet goed waren, zoals ik me herinnerde in een populair wetenschappelijk blad te hebben gelezen.
Een cherubijn nam een schaal kleine rottende visjes onderuit de wagen. Hij rangschikte ze in een keurig Spode-kommetje en bracht ze de heilige die zijn handen ophield om het aan te pakken, een gebaar van zaligheid. Toen de cherubijn langs mij liep streelde een vleugeltop mijn gezicht. Hij was niet gemaakt van veren, maar van zacht wit bont.
‘Een wonder! Elk maal is een klein wonder, weet je. Haringen vooral. Ik ben gestorven aan het eten van zalige haringen.’ Hij nam drie van de vissen met zijn opgezwollen handen en stopte ze in de schaduw van zijn kap. ‘Een marskramer kwam bij het klooster langs met een lading sardientjes. Ik ben niet erg dol op sardientjes, maar haring - ah, haring dat is een andere zaak! En wat denk je dat er gebeurde? Hij keek in zijn laatste vat -’ Nog een handvol van de verrotte vis ging naar binnen, bijna zonder de anekdote te onderbreken. ‘- en het zat vol haring! Een wonder als geen ander. Behalve dat, zoals later bleek, de vis bedorven was en ik drie dagen later stierf na de meest folterende maagkrampen die je je maar kunt voorstellen. Is dat niet fantastisch? Over mijn leven zou je een boek kunnen schrijven. Sommige dingen zou je niet kunnen geloven. Hoewel er heel weinig in zou staan van -’ Hij schraapte zijn keel en gaf de lege kom terug aan de engel. ‘- van vleselijke aard. Omdat ik sinds mijn twintigste nooit ook maar één vleselijke aandrift heb ervaren. Niet één keer. Het heeft mijn studie onmetelijk vergemakkelijkt.’
Een andere cherubijn kwam naderbij met een gouden schaal met gebakjes, waaruit van Aquino een stuk chocoladegebak met slagroom koos. Pas nu zag ik de ontzettende ontstekingen die de kleine balzak van het engeltje hadden doen opzwellen, en maakten dat de kleine liep met een vreemde wijdbeense gang.
‘Dat is orchitis, weet je,’ zei hij, happend in het gebakje, de slagroom met zijn tanden de andere kant van het gebakje afduwend. ‘Ontsteking van de testikels. Uit het Grieks' óρχις of testikel, waarvan ook het woord orchidee afstamt, in verband met de vorm van z'n knollen. Het komt allemaal van hetzelfde af, sex, s-e-x. Dit is voortreffelijk gebak.’ Toen hij het slagroomtaartje ophad hielp hij zichzelf aan een stuk kaascrèmegebak van de schaal.
‘Je hebt natuurlijk gelezen over hoe mijn broer Reinaldo me volgens de orders van mijn moeder liet ontvoeren en naar de toren van Roccasecca brengen om daar gevangengehouden te worden, opdat ik mijn roeping niet kon vervullen. Reinaldo was vastbesloten de rol van de
| |
| |
Verzoeker te spelen en hij stuurde een jonge dame mijn cel in, een blond meisje van opmerkelijke lieftalligheid. Want ik kon niet verhinderen dat op te merken, terwijl ik haar naar buiten jaagde met een brandende fakkel. Ik brandde het kruisteken in het hout van de deur om te verhinderen dat ze terug zou komen, en toen vergunde de Goddelijke Genade mij de dispensatie waarover ik al eerder gesproken heb. Dat is het verhaal dat altijd verteld is, maar er is een vervolg op dat niet zo algemeen bekend is. Reinaldo probeerde mijn standvastigheid met meer dan dat ene middel te ondermijnen. Te dien tijde was ik fysiek niet ongunstig bedeeld. Ik was zo slank als zelfs jij, Sacchetti, eens slank was, echt een geraamte, en ik bewoog me voort met de gratie van een luipaard. Maar in die enge gevangenis kon ik helemaal niet bewegen. Ik las - de Bijbel en de Meester der Oordelen - en schreef - een paar inkonsekwente werkjes - en bad. Maar ook, noodzakelijkerwijs, at ik. Honger is een even machtige aandrift des vlezes als wellust, en zelfs meer elementair in de menselijke natuur. Ik at vier en soms vijf maaltijden per dag. Pikant vlees en delikate sausjes en de verrukkelijkste gebakjes, veel beter dan deze, werden klaargemaakt in een keuken die uitsluitend bezig was met het bereiden van mijn maaltijden. Een, twee keer weigerde ik mijn voedsel, gooide het uit het raam, of vertrapte het op de vloer, maar dan hongerde Reinaldo me uit. Hij onthield me drie, vier, vijf dagen alle voedsel tot het vrijdag was of een vastendag, en dan waren er weer, ooh, de verrukkelijkste dingen om te eten in overvloed. Ik kon er geen weerstand aan bieden, ik kon het niet, toen niet - noch later. Nadat ik Roccasecca ontvlucht was merkte ik dat ik alle vastendagen van de kalender weer bezocht werd door een onverzadelijke, kwellende eetlust. Ik kon niet bidden, ik kon niet lezen, ik kon niet denken, tot die eetlust gestild was. En zo kwam het dat terwijl
in de loop der jaren het immateriële intellekt uitgroeide als een soort goddelijke, sappige vrucht, mijn materieel en vleselijk aspekt, mijn Lichaam, door de onmatigheid opzwol en uitgroeide tot... dit!’ Hij wierp zijn kap af zodat onthuld werd wat eens zijn gezicht geweest moet zijn. De vraatzucht had het zo overweldigd dat alle trekken waren uitgevaagd behalve de zware uitsteeksels van kaken en kin die de gevlekte krocht van zijn mond omgaven. Meer dan op een gezicht geleek het papperige vlees op reusachtige billen waarin de ogen niet veel meer waren dan een paar putjes.
‘En nu, neem ik aan, zul jij ook wel wat gebak willen. Ha, ik zag de gretige blik waarmee je naar de gebakschaal keek. Mopsi, de tijd is daar - breng meneer Sacchetti zijn boodschap.’
Terwijl zijn maats m'n armen vastgrepen en me op de knieën trokken kwam de derde konijnkoppige cherubijn op me toe, zijn rose neusje gniffelend van de voorpret en onregelmatig fladderend met z'n bonte vleugels als de klop van een defekt hart. Zijn mollige vingertjes grepen in
| |
| |
de bloemachtige etterende wond aan de balzak en haalden er een dun stuk witte hostie uit overdekt met onontcijferbaar schrift.
‘Ik vrees... dat ik het niet... begrijp.’
‘Je moet het ook opeten natuurlijk,’ legde Thomas van Aquino uit. ‘Dan zal je begrip gelijk zijn aan dat van een god.’
De cherubijn stopte de hostie (die net zo stonk als de lucht die eerder uit de kuil was opgestegen) met geweld in m'n mond. De engelen lieten me los en barstten uit in gezang:
O esca viatorum,
O panis angelorum,
O manna caelitum
Esurientes ciba,
Dulcedine non priva,
Corda quaerentium.
Terwijl de walgelijk zoete smaak zich door mijn mond verspreidde deed de boodschap me, als een lamp brandend op wonderbaarlijke oliën, duizelen door zijn ondraaglijke waarheid.
‘Hoe kon ik het niet geweten hebben!’
Ik kon onze namen zien in reusachtige letters van azuur en goud, zo duidelijk als in een boek: eerst die van George Wagner; dan Mordechai en alle andere gevangenen in een monotone reeks; en daar, aan het eind van de pagina, mijn eigen naam.
Maar dat was het ergste niet, het ergste was de zekerheid dat ik het al had geweten. Ik wist het al bijna vanaf dat ik aankwam in Kamp Archimedes. Van Aquino rolde over de vloer van het lachen, een bolle maag als de buik van een zeug die bloed pompte in een grote gehoornde pompoenenkop. Zijn geloei vulde het hele vertrek, overstemde het lieflijk engelengezang, en ik werd wakker.
Later:
Haast bevestigt onder druk wat toch met geen mogelijkheid meer te verbergen is, en wat alleen maar zolang voor mij verborgen is gebleven door mijn eigen wanhopige en opzettelijke verblinding. Nu ik weet het, nu ik weet dat ik het weet, voel ik me werkelijk opgelucht, als een moordenaar wiens zaak zich wekenlang heeft voortgesleept en die eindelijk de uitspraak hoort, de uitspraak waarover nooit enige twijfel had bestaan - ‘Schuldig’ - en, al even zeker, zijn veroordeling tot - ‘De Dood’. Het was geen droom en de boodschap was waar. Ik ben, vanaf 16 mei, geïnfekteerd met het Pallidine. Iedereen hier wist het behalve ik, en ik, hoewel ik niet naar de geruchten wilde luisteren tot ze een geloei waren dat de hele wereld opslokte, ik wist het ook.
(einde fragment)
|
|