| |
| |
| |
Regis Debray
Verklaring voor de krijgsraad, Camiri, Bolivia (november 1967)
Mijnheer de President,
De formulering die u zojuist heeft voorgelezen neem ik van u over, en zeg dat ‘het respekt verschuldigd aan de wet en de autoriteiten’ mij juist verplicht openhartig tegenover u te zijn: dit respekt hoeft niet te worden onderscheiden van het respekt dat wij allen, burgers en militairen, rechters en beklaagden, beklaagden en aanklager, verschuldigd zijn aan de waarheid. Het beste bewijs van respekt dat ik u kan geven, mijne heren officieren, is u openlijk, rechtuit en zonder omwegen de waarheid te zeggen over de nog weinig heldere feiten, en de waarheid over wat ik denk van dit proces. Het is beter dat ik dat nu doe, voor uw vonnis, dan later achter uw rug op een indirekte en achterbakse manier. Anders zou het geen kwestie meer zijn van respekt, maar van slaafsheid en opportunisme. Ik wil hier nog één ding aan toevoegen: als het er om gaat mij hier te veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 jaar, zoals de procureur heeft geëist, dan geloof ik toch niet dat men het als een bewijs van ‘hoogmoed’, zoals men het dikwijls heeft genoemd, kan opvatten als ik het militair tribunaal verzoek mij tenminste voor één keer 30 minuten te willen aanhoren.
Ik wil u allereerst zeggen dat ik verrast ben door de interventie gisteren, of liever de interruptie, van de auditeur militair. Hij heeft een advokaat van de verdediging onderbroken omdat deze het terrein van het strafrecht had verlaten en naar het mij voorkomt het terrein van de politiek nog niet had betreden. Maar ik vraag me af waarom de auditeur militair de procureur militair niet heeft onderbroken tijdens zijn eerste requisitoir bij de eerste zitting van het tribunaal toen de laatste, voorafgaand zelfs aan de ope- | |
| |
ningsformaliteiten, een verhandeling voorlas van politieke aard en met ideologische strekking. In deze verhandeling deed hij een aanval op het zogenaamde ‘rode imperialisme’, een uitdrukking die niet voorkomt in het Wetboek van Strafrecht, een aanval die hij voortzette op Fidel Castro, wiens naam in het hele proces niet eenmaal voorkomt. Voorts gaf hij een exposé van de ‘politiek, van vrede en welvaart’ van de huidige regering die terecht niet voorkomt in de gerechtelijke instruktie. Bovendien heeft hij met zijn woorden een ernstige aanval op mij gericht die niet in overeenstemming was met de feiten (feiten waaraan men mij gevraagd heeft me te houden), waarbij hij me behandelde als een moordenaar, als een beroeps-killer, als een door Cuba opgekochte huurling enzovoorts. En laat men mij nu niet zeggen dat de procureur de Staat en de geschreven wetten vertegenwoordigt en dat hij niet meer dan zijn plicht gedaan heeft door onwetmatigheden te laken. Want de Staat vertegenwoordigen is één, en een politiek verheerlijken is iets anders; de wet te verdedigen is één, en een aanval te doen op een politiek en sociaal systeem zoals het socialisme is iets anders. Trouwens het bestraffen van een vergrijp en het beledigen van een individu zijn ook twee verschillende dingen. Maar laten wij de procureur geen verwijten maken; hij is er immers in geslaagd alle dingen keurig op hun plaats
te zetten, de klassestrijd, de strijd tussen uiteenlopende ideeën en belangen. Juister nog, de strijd tussen twee soorten geweld, het reaktionaire en het revolutionaire. En aangezien men moet aannemen dat de auditeur militair noch partijdig, noch medeplichtig is, is dat zeker de reden waarom hij de procureur niet heeft onderbroken, en waarom hij mij ook niet zal onderbreken. Mijn verdediger is niet ingegaan op de aanvallen van de procureur uit beroepsfatsoen en omdat hij zich gehouden heeft aan het juridisch aspekt, en ik geloof dat hij daar gelijk in heeft. Hij heeft zich ertoe beperkt de akte van beschuldiging punt voor punt te ontzenuwen en hij heeft zijn rol tot in de perfektie vervuld.
| |
| |
Wanneer men zich tot iemand wendt heeft diegene in het algemeen recht op een weerwoord. En helemaal wanneer hij wordt beledigd, meerdere malen achtereen zelfs. Er wordt door mij dus geenszins toegevendheid gevergd van het tribunaal, zoals hier al is gebeurd, maar alleen rechtvaardigheid. Laat het hof zelf beslissen of er in dit proces van Camiri gerechtigheid kan zijn of niet.
Ik heb overigens niet de bedoeling belediging met belediging te vergelden, op retoriek met retoriek te antwoorden of voosheid tegenover voosheid te stellen. Ik wil antwoorden door een onverdraaid en onopgesmukt verslag van feiten. Een maand lang is er een angstvallig georkestreerde zondvloed van laster, insinuaties en leugens over me heengegaan. Als een man dat allemaal heeft moeten horen, lijdzaam en zwijgend, als was hij bij de debatten helemaal niet aanwezig, zou hij dan geen lust krijgen zijn verontwaardiging uit te schreeuwen? En dan praat ik nog niet eens over wat hij heeft moeten lezen in die smaadschriftjes die om één of andere duistere reden in de krant worden genoemd! Maar nu gaan we eens proberen al deze opgekropte wrok en verontwaardiging het zwijgen op te leggen om kalm over te gaan tot de feiten. Ik beschouw het dus als nuttig voor mijn verdediging het tribunaal te helpen zich een helder beeld te vormen van wat nu precies de akties van de guerrilla waren op de data korresponderend met de militaire akties die het onderhavige proces motiveren.
‘Ik beschouw het als nuttig voor mijn verdediging’, in de tweede plaats om het tribunaal, ofschoon het zich niet verantwoordelijk beschouwt voor alle onregelmatigheden, bedreven vóór of tijdens het huidige gerechtelijke stadium, te helpen zich ten volle bewust te worden van een machinatie die, zelfs al heeft ze de beslissing van het hof niet direkt vervalst, toch het dossier aanzienlijk heeft vervalst en de debatten beïnvloed. Ik heb het over de samenzwering die, met alle heimelijke, openlijke en publicistische middelen, vanaf de eerste dagen van mijn gevangenschap door de ameri- | |
| |
kaanse cia tegen mij op touw is gezet.
‘Ik beschouw het evenzeer als nuttig voor mijn verdediging’, om de bewijzen, opgestapeld in de loop van dit proces, stuk voor stuk eens nader onder de loep te nemen, want dat is werkelijk de moeite waard. Na het pleidooi van mijn advokaat hoef ik alleen nog maar een paar details toe te voegen en enige bespiegelingen over de methodes van de aanklacht.
En dat alles in kalmte. Want we zijn op een punt gekomen waarop deze geschiedenis van de guerrilla, of liever de eerste etappe van de boliviaanse revolutionaire guerrilla gemarkeerd door de dood van Che, al gewoon Geschiedenis is geworden; een punt waarop alles verklaard kan worden, van het begin tot het einde, en zonder dat men zich er het hoofd over hoeft te breken of een bepaalde gebeurtenis al dan niet een delikt is, of die gebeurtenis à charge of à décharge gerekend moet worden (de Geschiedenis heeft gelukkig andere normen van recht en onrecht dan het Wetboek van Strafrecht). Met het oog daarop, niet om onwaarschijnlijke beschuldigingen te verwerpen maar om een hier aangetaste historische waarheid te belichten, hebben wij twee getuigen opgeroepen, zogenaamd à décharge; maar dat aspekt van hun getuigenis interesseert ons zeer zeker niet; wij willen alleen maar dat zij vertellen wat ze wisten. En omdat deze geschiedenis door de guerrilla's en het geregelde leger tegelijkertijd ter plaatse is beschreven, hebben wij de enige guerrilla die deze naam waardig is en die vandaag door het leger gevangen genomen is opgeroepen, een mede-idealist, zelfs als hij zich in zijn staat van gevangene nog geen rekenschap kan geven van wat hier gaande is en wat hier is gebeurd: wij hebben ‘Camba’ opgeroepen. De andere getuigen van de guerrilla zijn hoofdzakelijk deserteurs, stomweg deserteurs, waarvan sommigen zelfs niet in deze debatten zijn voorgedragen omdat zij al deel uitmaakvan het leger...
Wij hebben ook een eerlijk en dapper tegenstander van
| |
| |
de guerrilla opgeroepen, eerlijk en dapper genoeg om de eerlijkheid en moed van de guerrilla's te erkennen: majoor Sanchez. Het is klaarblijkelijk nog te vroeg om de waarheid ongeschonden te onthullen; er wordt nog druk uitgeoefend, hartstochten, remmingen, en kompromissen zijn in het spel. Ik zou bijvoorbeeld graag gezien hebben dat majoor Sanchez uitlegde of hij de hinderlaag als een moordaanslag of een oorlogshandeling zag, en hoeveel hinderlagen hij tegen de guerrilla had opgesteld, wie de vreemdelingen waren die deelnamen aan het verhoren van gevangen guerrilla's, vooral aan dat van Vasquez, Bustos en mij, en waar zij vandaan kwamen; waar de verhoren toe dienden, enz. Maar dat was onmogelijk.
Nogmaals, ik breng u dit alles niet onder ogen om mij vrij te pleiten, maar om de feiten die tot dit proces aanleiding hebben gegeven, eerlijk te rekonstrueren. Zodoende getuigen wij ook van onze eerbied voor Che, wiens geest deze debatten beheerst of liever zou moeten beheersen. Che, die zijn gehele leven nooit de waarheid voor het fatsoen of voor een buitenkans terzijde heeft geschoven. Che, die ettelijke malen tevergeefs geprobeerd heeft het boliviaanse volk en anderen het verslag van de guerrilla te doen toekomen. Daarin stonden aanvankelijk alleen aantekeningen over de oorlog, waarin hij gedetailleerd alle gelukkige en ongelukkige gebeurtenissen beschreef en zonder iets te veranderen exact verliezen, overwinningen en tegenslagen aan beide kanten weergaf. Deze aantekeningen waren onder de naam De revolutionaire waarheid tegenover reaktionaire leugen ‘De revolutionaire waarheid tegenover reaktionaire leugen’ verzameld, en aan Roth, Bustos en mij waren elk twee exemplaren van de tekst toevertrouwd, voor we naar Muyupampa gingen, waar ze in beslag genomen werden. Liever gezegd, waar ze Roth, die we onze vier exemplaren hadden gegeven en die ze bij zich droeg, werden afgenomen. Ik had ze dus niet op zak zoals getuige Luitenant Ruiz ten onrechte verklaarde. Maar omdat dit hele proces tegen
| |
| |
mij gericht schijnt te zijn, verbaas ik me niet meer over al die onduidelijkheden in getuigenissen. Deze details zijn van weinig belang.
Er is namelijk iets anders, iets dat belangrijke konsekwenties heeft: men heeft u in kennis gesteld van niet meer dan een honderdste deel van de dokumentatie die in de depots van Nancahuanzu is buitgemaakt door het verraad van een exguerrilla ‘Chingelo’. Deze was er 27 maart door Ramon uitgezet en neemt tegenwoordig dienst in het leger. Deze dokumentatie moest o.a. een dozijn guerrilla-kranten, een personeelslijst, notitieboekjes, boeken, paspoorten, filmrolletjes en een manuskript van Che over de politieke ekonomie en Latijns-Amerika bevatten, zijn laatste werk. Dit is zonder dat u het heeft kunnen inzien naar Washington gestuurd om er Dean Rusk van in kennis te stellen. Het pijnlijke van alles is dat men tot op de dag van de rechtzitting het dagboek van Che verborgen heeft gehouden. Het gaat er uiteraard niet om de waarde van dit historische en ontroerende werk te verminderen door er een eenvoudig bewijsstuk van te maken in een kleinzielige strijd als deze. Maar tenslotte is daarin meer dan in welk ander dokument de geschiedenis van de guerrilla van begin tot eind beschreven; het is het enige dokument waarin alles wat in de debatten en in toevallige diskussies is besproken, exact is weergegeven. Ieders rol kan men eruit te weten komen: of we strijders of bezoekers waren, of iemand spion, verbindingsagent, politiek kommissaris was geweest, of kaarten leverde. Het is een afschrikwekkend idee dat de rechtbank een beslissing zal moeten nemen, zal moeten vonnissen zonder inzage te hebben gehad in dit dokument dat alle twijfels zonder uitzondering kan wegnemen. Maar dit was juist het bezwaar en daarom heeft u het niet kunnen lezen: alles zou dan duidelijk zijn, de akte van beschuldiging zou tot nul gereduceerd worden en ieder zou zijn werkelijke waarde weer herkrijgen, welke in mijn geval geen tiende, nee geen honderdste deel uitmaakt van de waarde die mij officieel is
| |
| |
toegekend om nationale en internationale politieke redenen. Alle tegen mij opgestapelde publiciteit en propaganda zou dan nergens op slaan. U zou bijvoorbeeld ontdekken hoe Che het in elf maanden slechts twee keer had over Revolutie binnen de revolutie?, erg weinig voor ‘de organisatie en het reglement’ van de guerrilla, maar voldoende naar de werkelijke betekenis van het boekje, voor Che één van de honderd die hij in het kamp bewaarde. U zou zien dat mijn twee vorige reizen naar Bolivia geen enkel verband houden met de ontketening van de guerrillastrijd dit jaar. Men heeft dus de traditionele methode toegepast, de aloude vergiftiging.
Er worden grote ‘onthullingen’ aangekondigd, alle uitsluitend in verband met Debray. Dat gaat vanzelf, men hoeft maar een paar leugens in de pers te laten doorsijpelen, wat spanning op te wekken, en de machine van het bedrog begint vanzelf te draaien. Voor niets uiteindelijk. Wat een advokaat van de civiele partij er niet vanafhoudt mij met onverstoorbaar aplomb te beschuldigen van het feit dat ik geld voor Che Guevara had meegenomen naar het kamp. Het bewijs is dat het in het Dagboek staat, zegt hij. Op die manier bewijst men iedere dag in Bolivia dat de zon om de aarde draait. Er is één detail dat die meneer natuurlijk over het hoofd zag. Het is niet waar. Ik heb Che nooit geld gebracht en Che is er de man niet naar om zich in namen te vergissen. De procureur zinspeelde ook op een andere frase uit het Dagboek, waaruit zou blijken, dat ik in naam van Fidel Castro de opdracht had kontakt op te nemen met de pcb. Dat viel prachtig, alhoewel er geen enkel bewijs voorhanden was. Ik zeg u nu meteen dat ik hevig twijfel aan een dergelijke verklaring en zeker in de vorm waarin deze gegoten is. Waar ik inderdaad vrienden in de pcb heb, heb ik nooit gezien dat de pcb iemand naar Bolivia stuurde om politieke problemen te bespreken, doodeenvoudig omdat ik er geen zin in heb bij welke politieke partij ook, iets anders dan mijzelf te vertegenwoordigen. Mensen
| |
| |
die die opinie willen beïnvloeden en feiten willen verminken met dergelijke methoden hebben zichzelf daarmee. Zij vergissen zich want er moeten dokumenten bestaan waarin de oorsprong en daden van de boliviaanse guerrilla met data, feiten en namen genoemd worden, dokumenten die niemand nu te pakken kan krijgen, maar die ongetwijfeld openbaar worden gemaakt als de tijd er rijp voor is.
Het kan me niet schelen of u de officier van justitie al of niet tevreden stelt met het uiteindelijk vonnis. Wat me wel kan schelen is dat ik naar de waarheid, naar wie en wat ik ben, wordt veroordeeld. Niet alleen vanwege veranderde dokumenten en valse getuigenissen waarvan ik er vijf heb moeten aanhoren, drie van militairen en twee van exguerrilla's, Mijnheer de President, of vanwege het gegoochel met de bewijzen à charge die opeens opduiken. Ik verlang recht en des te meer omdat leger en regering over alle middelen beschikken om de waarheid bekend te laten worden.
Tegen wat de officier van justitie deed voorkomen in, eis ik geen vrijstelling en heb ik dat nooit gedaan ook op grond van mijn bestaan als schrijver en intellektueel.
Ik probeer me niet te onttrekken aan de hoogste straf, zelfs niet als de doodstraf nog van kracht was, maar ik verzet me tegen de bewijsvoering waarop men die straf wil baseren. De kern van de zaak is niet de straf die u gaat uitspreken en die niet belangrijk is; het zijn de overwegingen waarom.
In de strijd op leven en dood die het amerikaanse imperialisme en zijn satellieten tegen het socialisme en de revolutie voeren, zoals een advokaat ons hier nogmaals vertelde, stelt iemand die de weg van de revolutie is gegaan, zich nu eenmaal vroeg of laat bloot aan gevangenschap of aan een gewelddadige dood. Ik zie daarin niets abnormaals of schandaligs. Maar ik ben het niet eens met de officier van justitie als hij zegt dat dertig jaar gevangenis, als je dat overleeft, een bof is vergeleken bij sneuvelen in de strijd. Ik denk dat het tegenovergestelde het geval is. Maar wat ik in ieder
| |
| |
geval nooit zal erkennen is dat een politieke veroordeling voor een ideologisch delikt vermomd wordt in een gerechtelijke veroordeling. Dat houdt in dat mij een plaats wordt toegekend in de guerrilla die ik nooit heb ingenomen. Dat houdt in dat ik voor moord en diefstal zoals de beschuldiging luidt, wordt berecht. En dat men een verklaring van politieke en morele medeverantwoordelijkheid wil interpreteren als een ‘schuldbekentenis’. Waaraan en volgens welke kriteria ben ik dan schuldig? Een politieke motivering aksepteer ik, een gerechtelijke nooit.
Geef dan toe: ‘We gaan u veroordelen omdat u een marxist-leninist bent, omdat u Revolutie binnen de revolutie hebt geschreven en dit een keer toen u er niet bij was aan een paar guerrilla's is voorgelezen; we gaan u veroordelen omdat u een erkend en overtuigd bewonderaar van Fidel Castro bent en omdat u hier met Che bent komen praten zonder vooraf toestemming aan de autoriteiten te vragen en zonder ons vooraf op de hoogte te stellen. Omdat u Danton genoemd wordt en op een keer, als zoveel bezoekers, op wacht heeft gestaan in het kamp. Prachtig. Daar zal ik niets van zeggen. De klassestrijd bestaat niet voor niets, er zijn niet voor niets amerikaanse gezantschappen met bataljonnen agenten en propagandisten, niet voor niets moet de revolutie nog gemaakt worden.
Maar als ik te horen krijg: ‘We gaan u veroordelen omdat u hier twee maal gespioneerd heeft, omdat u Che kaarten heeft geleverd, omdat u hem geld heeft gebracht en deel uitmaakte van zijn belangrijkste guerrillamacht, omdat u militaire operaties hebt voorbereid en kursussen hebt gegeven voor de guerrilla's, omdat u als politiek agent en subversief intellektueel auteur in het geheim hebt gewerkt’, dàn protesteer ik. Want dit zijn praatjes. Leugens die nergens op berusten. En ik zal blijven protesteren. Iedere dag dat ik hier gevangen zit, op alle mogelijke manieren.
Mijn houding moet u niet verbazen. Hoewel ik honderd maal bekend heb gemaakt dat het me spijt niet schuldig te
| |
| |
zijn, zoals de officier van justitie zich zal wensen, en dat het me bovenal spijt niet aan de zijde van Che gestorven te zijn, ken ik u daarmee geen enkel juridisch recht toe me te veroordelen, want in straffelijke zaken veroordeelt men de feiten en niet de intenties. De lastercampagne die de hele latijns-amerikaanse reaktie tegen mij heeft opgezet, van generaal Troessner tot Lleras Camargo, van Conte Agüero tot de journalisten van ‘La Paz’, is al enige tijd aan de gang, op een handige, sluwe manier, met juridisch-politieke geslepenheid. Als ik zeg: ‘Ik heb nu eenmaal geen enkel delikt waaraan ik schuldig verklaard ben begaan, direkt noch indirekt; ik ben volkomen onschuldig aan de hier geformuleerde bezwarende feiten’, krijg ik als antwoord: ‘Dus u verloochent uw politieke ideeën, u kunt ze niet volhouden. U wast uw handen in het bloed dat u met de publikatie van uw boek heeft doen stromen.’ En als ik dan zeg: ‘Ik bevestig mijn politieke en morele medeverantwoordelijkheid in de handelwijze van mijn kameraden, die voor mij het lopende proces motiveren’, dan juicht het protokol: ‘De bandiet erkent eindelijk zijn schuld!...’ Maar nogmaals, welke schuld? De heren zijn zeker nog steeds niet tevreden. Ze blijven hun venijn spuiten zolang ze me niet hebben horen bekennen dat ik deel uitmaakte van de leiding van de guerrilla, dat ik de operatie-zone heb gekozen en verkend, de voorbereidingen heb getroffen, hinderlagen heb opgesteld, als politiek agent en raadgever van Che heb gediend en dat mijn brochure diende als brevier van de guerrilla enz.... Als ik zou verklaren dat deze verdichtsels waar zijn, zouden ze me een eerlijk, moedig mens vinden, konsekwent en verantwoordelijk. Ze vergeten gewoon dat je voor je gaat praten de feiten moet kennen en respekteren, en dat deze feiten niet zo plooibaar zijn. Ik kan toch geen verhaaltjes gaan ophangen om aan hun verlangens tegemoet
te komen. Ze zouden me voor het volgende dilemma willen plaatsen: zelfs via intriges gebruik maken van mijn politiek engagement om mij strafrechtelijk te beschuldigen, of van mijn
| |
| |
juridische onschuld profiteren om net te doen of ik in de grond van de zaak niet politiek geëngageerd was, of niet konsekwent was geweest.
Zo gemakkelijk is het niet, Heren! Hier, in deze ruimte wordt geloof ik niet over politiek gepraat, en gaat het om de akte van beschuldiging, waarin de hoogste straf gevraagd wordt voor moord, diefstal en opstand, toe te passen op een man die op geen enkele manier, direkt of indirekt, lichamelijk aan militaire akties, waarvoor hij berecht moet worden, heeft deelgenomen, zelfs al is hij het er roerend mee eens.
Hoe moet ik dan mijn medeverantwoordelijkheid uitdrukken? Als revolutionair (als ik mij van deze naam mag bedienen), sta ik achter alle ‘delikten’ die door revolutionairen over de hele wereld zijn begaan, van het klandestien drukken van een blaadje, tot een bankoverval om de tekorten te dekken, van illegaal bijeenkomen tot het executeren van een beul. Want als ik beschikbaar was en een verantwoordelijk leider liet me waar dan ook naar toe komen om me te zeggen: ‘We hebben je nodig, volgens ons kan jij deze taak het beste uitvoeren, je dient er de algemene zaak mee’, dan zou ik gaan.
Ik zou er niet van opkijken als u deze instelling of deze bereidwilligheid van mij uit gezien, zou goedkeuren. Politieke processen bestaan juist om een geestelijk streven of een geestelijke instelling al dan niet goed te keuren.
Begin april vroeg ik Che me definitief en onmiddellijk in zijn groep op te nemen. En als hij mij had geantwoord: ‘Je bent in een goede fysieke konditie, je bent geschikt, en gewend aan het leven en het vechten in de bossen en op het land. Iemand anders kan later je journalistieke werk overnemen, er is geen reden waarom je niet bij ons blijft’, dan was ik met plezier gebleven als guerrilla, klaar om overal te vechten en zo vaak me dat geboden werd. Wat kan een strijder zich beter wensen dan onder Che te staan. Ongelukkig genoeg werd ik juist toen ziek tengevolge van ondervoeding, zoals in mijn ‘confesoria’ staat (gerechtelijke akte,
| |
| |
waarin de beklaagde voor de rechter van instruktie de hem aangerekende delikten bekent of ontkent). Che had toen niet zoveel vertrouwen in mijn lichamelijke weerstand. Ik zeg ongelukkig genoeg, want anders zou ik de guerrilla nooit hebben verlaten en zat ik nu niet hier te praten, blootgesteld aan die belachelijke publiciteit, aan de imperialistische propaganda, aan de haat van de yankees en aan de bizonder aktieve en expansieve wrok van hun eregasten, de kolonie van cubaanse bannelingen. Maar ik ben de guerrilla uitgegaan zoals ik er ingekomen ben, als een eenvoudig bezoeker, die inderdaad wat langer dan voorzien aan het kampleven deelnam, omdat je er iedere dag leefde.
Waarom zou ik dan verklaren dat ik achter de oorlogsdaden van mijn kameraden sta?
Omdat ik ze bijval inplaats van ze te veroordelen, omdat ik ze gerechtvaardigd en noodzakelijk vind.
En voorts ook omdat ik had willen deelnemen aan de voltrekking of de voorbereiding als Ramon daartoe had besloten, of als ik er toe in staat was geweest.
Tenslotte omdat ik in de revolutionaire gelederen bleef en daar mijn overtuiging bewaarde dat de gewapende strijd de spil van de vrijheidsstrijd is, zeker in Bolivia, hetgeen eens te meer bewijst dat ik genoemde delikten niet verloochen en klaar sta ze te begaan. Ik neem ze op me, en door in te stemmen met de politieke en morele opvattingen die ze heeft geinspireerd, stem ik ook toe in alles wat er onvermijdelijk uit voortvloeit.
Er is een punt waar de advokaat en de officier van justitie veel over hebben gesproken; zou ik van bezoeker guerrilla hebben kunnen worden? Ik zal het u naar waarheid uitleggen:
De eerste keer dat ik Che ontmoette waren gevechten en hinderlagen nog niet aan de orde en verwachtte men niet dat dat spoedig zou gebeuren. Desondanks heeft hij mijn belang als bezoeker vlug vastgesteld. Wij hebben mijn mogelijk toetreden tot de guerrilla grondig besproken. Hij wilde
| |
| |
dat ik naast mijn journalistiek werk een of andere taak op mij zou nemen. Ik wilde echter eerst een paar persoonlijke problemen oplossen die mij nogal bezig hielden en we besloten gezamenlijk dat ik het kamp onmiddellijk zou verlaten en dat ik daarna naar Bolivia terug zou komen om er voorgoed als guerrilla te blijven.
De toestand had zich zienderogen verergerd en kommunikatie met de buitenwereld was niet eenvoudig. Che besloot dat Bustos en ik als eersten van de vier bezoekers van het kamp naar Guttiérez konden vertrekken, en dat voor Chino en Tania die veel belangrijker waren in de revolutionaire gelederen een uitgebreid evacuatieplan werd opgesteld. Toen het Guttiérez-plan mislukte, sprak ik weer met Che over mijn mogelijke inlijving bij de guerrilla. Hij zei mij toen dat ik nog niet genoeg gewend was aan het leven in het woud en dat hij voor de guerrilla meer had aan één boer uit die streek dan aan tien intellektuelen uit de stad. En dat overtuigde me tenslotte dat ik veel nuttiger zou zijn in de buitensektor, vooral omdat ze toen zo geïsoleerd stonden. Ik besloot de guerrilla weer te verlaten zoals ik er gekomen was; als een eenvoudig bezoeker.
Zelfs toen wilde Che niet dat we teveel risiko zouden lopen door een min of meer geïmproviseerd vertrek. Als u nog een bewijs wilt dat we niet aan de ijzeren discipline van de guerrilla waren onderworpen, bedenk dan dat Che me herhaaldelijk heeft gezegd dat het beter zou zijn als we vlug vertrokken, maar ons uit vrije wil heeft laten besluiten of we daar bleven of op een andere manier ergens anders zouden zien te komen. Dat was geen bevel. Hij had gezegd hoe hij er over dacht en we moesten maar zien wat we deden. We waren toen eigenlijk al lastig en overbodig omdat er veel zieken waren, daarom besloot ik het risiko maar te nemen en definitief zo vlug mogelijk te vertrekken. Dacht u dat we ons hierna zo'n behandeling en een proces met zoveel poespas hadden kunnen voorstellen? Zelfs niet als we onderweg waren gegrepen.
| |
| |
In die tijd dachten we hoe eerder we vertrekken, hoe eerder we terug kunnen komen, en dan niet alleen als bezoekers. Maar om wat te doen? Deze rechtbank is niet bevoegd te oordelen over wat had kunnen gebeuren en wat nooit gebeurd is en ook niet meer zal gebeuren.
Waarom verklaart een niet-strijder zich dan medeverantwoordelijk voor wat strijders hebben gedaan?
Sta mij toe een vergelijking te gebruiken.
In de nacht van Sint Jan heeft het bloed van mijnwerkers gevloeid. Midden in die nacht deed het leger een overval in de mijnen en 's morgens lagen er 27 doden en driemaal zoveel gewonden volgens officiële cijfers. En er waren ook, Mijnheer de President, zevenentwintig rouwende families, mensen die niet openlijk verdriet konden hebben, die zelfs geen wraak konden nemen, zich niet in een proces op de wet konden beroepen. Zelfs geen affiches mochten aanplakken. Zevenentwintig families die zwijgend moesten rouwen. In mijn ogen is iedereen die het militaire uniform draagt verantwoordelijk voor wat er die nacht gebeurde. Zelfs als u hier niet bij aanwezig was of niets aan de voorbereidingen hebt gedaan, bent u, heren officieren, moreel en politiek medeplichtig.
In de eerste plaats omdat u dit niet hebt veroordeeld, omdat u dit blijkbaar als een noodzakelijk kwaad ziet, om het, voor de grondwettelijke orde grotere kwaad van de algemene opstand te vermijden. Wij zien in Nancahuazu en Iripite het noodzakelijke kwaad om het, voor de mensen, grotere kwaad van de algemene onderdrukking te vermijden.
In de tweede plaats omdat u uit discipline had meegedaan als u daartoe de opdracht had.
Tenslotte omdat u uw militaire uniform na Sint Jan niet hebt uitgetrokken.
Behalve geesteszieken en fascisten ziet niemand graag dat mensen geschiedenis moeten maken door te doden. Maar wie is er onschuldig als we over misdaad praten? Allemaal, rechters en beklaagden, zijn we medeplichtig aan misdaden.
| |
| |
U vertegenwoordigt geen vrede en geluk tegenover het geweld en de ellende die wij dan zouden vertegenwoordigen. Iedereen kiest tussen militair geweld en het geweld van de opstand, dat van de onderdrukking en dat van de bevrijding. Misdaad tegen misdaad, voor welke zijn we medeverantwoordelijk, waaraan zijn we medeplichtig, welke beschermen we? U heeft de uwe gekozen; ik de mijne, dat is alles.
Maar laten we naar de feiten terugkeren. Laten we eens zien of mijn kameraden werkelijk moordaanslagen hebben gepleegd en daardoor misdadigers zijn.
In zijn eerste requisitoir heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht mij ten voorbeeld te stellen. Dus: omdat de doodstraf niet meer op tijd kon worden ingesteld, ondanks het verzoek van generaal Barrientos aan het kongres, heb ik de zwaarste straf gekregen: dertig jaar. Aangezien deze straf alleen wordt toegepast in geval van moord, oudermoord, en landverraad en ik noch mijn land heb verraden, noch mijn ouders heb vermoord, gaat het hier om een dubbel bedrog.
Allereerst werden de hinderlagen van 23 maart en 10 april als moord beschouwd. Er zou dus aangetoond moeten kunnen worden dat het leger op 23 maart niet met het bestaan van guerrilla's op de hoogte was en dat het, met ‘schoppen en houwelen’ op routine-onderzoek in dat gebied, overvallen werd.
Daarom spreekt de officier van justitie niet over de aanvallen van de guerrilla's maar over de ‘bandoleros’.
Als tweede wil men aantonen dat ik ‘vermoedelijk’ aan deze aanvallen heb deelgenomen, als belangrijk onderdeel van de militaire opstelling van de guerrilla, zoniet direkt dan toch indirekt.
Laten we punt één, de hinderlagen, eerst nader bekijken.
11 maart, 's morgens om zeven uur, toen niemand in het basiskamp nog aan militaire operaties dacht, grijpen twee mannen van de groep van Moisés Guevara hun karabijn en
| |
| |
dalen de rivier af met het bevel die dag op jacht te gaan. Maar inplaats van rechtsaf te slaan, naar het oosten waar het jachtgebied is, verdwijnen ze naar het westen, naar Camiri. Het zijn deze twee eerste deserteurs, die de rol van ‘beklaagde’ kregen toebedeeld in de mise-en-scène van dit proces. Waar ze een beetje de smoor over in hebben, meen ik te hebben begrepen.
Voor ze in La Paz aankwamen, waar ze volgens hun schriftelijke verklaring naar toe wilden om ‘rapport uit te brengen’, werden ze aangehouden. Dat was 14 maart. Die zelfde dag leggen ze een uitermate gedetailleerde verklaring af daar één van hen in verbinding blijkt te staan met de dic en de ‘Politieke Kontrole’. In zijn getuigenis zegt hij letterlijk ‘dat hij bij de guerrilla was gegaan om informaties te krijgen en daar voordeel uit te slaan bij de aangifte’. Zijn schriftelijke getuigenis van 14 en 15 maart bevindt zich in het dossier op folio 30 en volgende.
Omdat die niet in het openbaar gelezen konden worden, vraag ik u, heren officieren, ze aandachtig door te nemen. U vindt daarin een uitgebreid schema van de organisatie van de guerrilla: de toen aanwezige sterkte in het centrale kamp (20 man), de sterkte van de groep die met Che op verkenning was in Vallegrande (30 man): de nationaliteit van de guerrilla's, hun namen, plattegronden, de ligging van het kamp, wachtposten, radioposten, enz.... Antonio, die in die tijd het kamp leidde, behandelde deze mensen zonder reserve als iedere andere kameraad en liet ze zelfs het volledige stel vertrouwelijke foto's zien, die hij sinds november met Che en de mensen die hem begeleidden nam. Ze gingen dus weg zonder de terugkeer van Che af te wachten. Ze legden de verklaring af direkt als gids voor het leger te werken, te land en in de lucht en werden voor 23 maart naar de generaal-majoor van de staf in La Paz gestuurd om hun rapport te voltooien. Alsof er toen nog de minste twijfel kon bestaan, werd Choque Choque (eveneens uit de groep van Moisés Guevara) zonder weerstand te bieden op 17 maart gevan- | |
| |
gen genomen. Hij tekent de verklaringen van zijn vrienden en wordt dadelijk als gids opgenomen in de troepen; hij geeft aan hoe je het kamp bereikt en hoe de verdediging in elkaar zit. Majoor Sanchez vertelde hier hoe Choque Choque aan het hoofd van de troepen binnenkwam, die begin april het basiskamp hebben genomen. De derde bron van informatie die het leger een volledig overzicht van de situatie van de guerrilla geeft, voor Nancahuazu, is de gids Vargas, een burger in uniform die in de hinderlaag van de 23ste viel, toen hij de militaire kolonne naar het kamp wilde leiden. Deze inwroner van Vallegrande had een keer onvoorzichtig genoeg, bezoek gekregen van Marcos, leider van de voorhoede van de guerrilla, en zijn mannen, allen gewapend. Dat was begin maart. Ze stelden zich voor als vreemde geologen en wilden iets te eten kopen, want er heerste toen een
stevige hongersnood onder de guerrilla's die met Che de streek verkenden. Deze Vargas kreeg argwaan en volgde ze van Vallegrande tot Nancahuazu op de voet, waarna hij onmiddellijk de kommandant van de vierde divisie in Camiri ging waarschuwen. Na die aangiften in Algaranaz en het plotseling opduiken van Marcos met zijn voorhoede vóór de boerenknechten van deze laatste werd het leger natuurlijk gemobiliseerd en ging over tot de aanval. 16 maart werd het huis van Coco Peredo (‘met plaatijzeren dak’) gewelddadig bezet. Een soldaat wordt gedood tijdens de operatie. De dagen daarop schuift het leger, dat het kamp inmiddels ontdekt had, posten vooruit. De hele dag cirkelen verkenningsvliegtuigen boven de zone. De guerrilla is van voedsel afgesneden, het huis van Coco en de weg naar Camiri zijn gebarrikadeerd. De guerrilla's waren slecht voorbereid op deze overval, en bovendien verspreid, want Che en zijn mannen hadden hun komst aangekondigd op 1 maart, maar waren 20 dagen verlaat. Vanuit het basiskamp werden hem boodschappen gestuurd om hem van de onverwachte situatie op de hoogte te stellen. In die tijd besloot Marcos, die samen met Antonio de leiding van het
| |
| |
basiskamp had, de zaak op te geven, en terug te trekken, want ze waren niet sterk genoeg om de groeiende pressie van het leger te weerstaan. Als Che de 20ste eindelijk arriveert, vindt hij een guerrilla die bezig is zich terug te trekken voor een offensief van het leger. Hij ziet een teken van defaitisme in deze overhaaste aftocht, neemt Marcos' plaats in, laat iedereen naar het basiskamp terugkomen en neemt de beslissing het tegen elke inval van het leger te verdedigen. Met het doel het leger te beletten verder te komen laat hij een groepje van zes man stelling nemen in de vallei van Nancahuazu, op ongeveer drie uur afstand van het kamp. Dit is nu de hinderlaag van de 23ste.
Wat er gebeurd is in de dagen voor de 23ste had een beslissende en fatale invloed op het verdere verloop van de guerrilla. Met dit korte overzicht wil ik u aantonen dat de these van de officier van justitie, zelfs al berust die op valse getuigenissen, tegenover het onderzoek niet kan worden volgehouden. Het leger was niet in Nancahuazu voor ‘routine-onderzoek’, nog minder om daar ‘een weg te banen’. En het was zeker niet voorzien van ‘schoppen, houwelen en kapmessen’, zoals majoor Plata doet voorkomen. Het kwam met 30 mitrailleurs, 60 mortieren, radio's en steun van de luchtmacht. Het wist wat het daar ging uitvoeren. Het ging met een ander bataljon dat van de kant van Guttiérez naderde in een gezamenlijke manoeuvre het basiskamp innemen. Een klassieke omsingeling. Om twaalf uur, de 23ste, kreeg de luchtmacht de opdracht met bombarderen van het kamp te beginnen. Uiteindelijk waren de vijandelijkheden aan beide kanten al begonnen ook al was de openbare belangstelling nog niet gericht op deze datum (hoewel de pers merkwaardigerwijs vanaf begin maart al veel over de guerrilla schreef). Voor de guerrilla's waren die vijandelijkheden al 11 maart begonnen, de datum van de eerste deserties, die het kamp in staat van beroering brachten. Voor het leger lag dat moment enkele dagen later, toen ze het huis van Peredo bezette. Sterker nog. De 23ste is het leger in het
| |
| |
offensief en de guerrilla in het defensief. Het leger mocht dan verrast zijn door een hinderlaag op het taktische vlak, op strategisch terrein was de verrassing voor de guerrilla, die het initiatief tot vechten niet nam en dit aanvankelijk zelfs weigerde. Om al deze redenen is die hinderlaag geen moordaanslag geweest maar een oorlogsdaad met voorbedachten rade, door beide kampen taktisch ingezet.
En als daar bloed heeft gevloeid? Dit gebeurt ongetwijfeld in elke hinderlaag. Die manier van vechten is zo oud als de wereld en bestaat sinds de zwakke de sterke begon aan te vallen. Het is een methode die door mensen in elke tijd in de oorlog gebruikt werd en nu nog in de geregelde oorlog gebruikt wordt. En als er onschuldige soldaten en officieren zijn gedood? Dat zal ongetwijfeld wel. Waren de boliviaanse soldaten die op de hoogten van La Paz sneuvelden onder de kogels van de mijnwerkers, individueel verantwoordelijk voor het grootgrondbezit, voor de afpersingen van La Rosca, voor hongerlonen? Waren de soldaten van Hoog-Peru die door de kogels van de broeders Lanza d'Azurday stierven bij het verdedigen van de spaanse macht verantwoordelijk voor het monarchistisch absolutisme, de slavernij, de ‘muiterij’ van de Padilla en het spaanse handelsmonopolie? Absoluut niet...
Ook zij waren slachtoffers van dit onderdrukkende regime, waarvan zij zelf de trouwe blinde aanhangers waren. Te allen tijde zijn de soldaten de eerste slachtoffers geweest van de uitbuitende en onderdrukkende macht die ze verdedigden, meestal zonder zich dit te realiseren. Slachtoffers van hun wettelijke maar onrechtvaardige, absurde en betekenisloze plicht. In zoverre verdienen de soldaten nog een zeker respekt, en hebben we medelijden met hun families. Maar het is onaanvaardbaar dat het sociale regime dat hen gebruikt om aan de macht te blijven hen demagogisch behandelt. De revolutionaire oorlog is niet gericht tegen het individu, en die allemaal een familie, ouders, kinderen, liefde, een jeugd hebben, maar tegen vertegenwoordigers
| |
| |
van twee onverzoenlijke tegenstellingen. Deze oorlog is het gevolg van sociale, ekonomische en morele antagonismen, die onafhankelijk van de wil van de akteurs bestaan en veel ouder zijn dan zij. Niemand heeft deze antagonismen bewerkstelligd en niemand kan ze opheffen, maar ze moeten achterhaald en opgelost kunnen worden. Het dramatische is dat het geen voorwerpen, nummers of onveranderlijke en abstrakte instrumenten zijn die vernietigd worden, maar in beide gevallen mensen, zuiver onschuldige individuen en onvervangbaar voor degenen die ze hebben bemind, grootgebracht en gerespekteerd. Dit is het drama van de geschiedenis; van iedere geschiedenis en iedere revolutie. Het zijn niet de mensen die elkaar bestrijden, het zijn de klassebelangen en ideologieën die tegenover elkaar staan. Maar de mensen gaan er onderdoor en sneuvelen. Deze droevige tegenstrijdigheid is onvermijdelijk.
Als een hinderlaag op zichzelf een moordaanslag is, zijn de Amerikanen van Fort Brigg in de Panama-zone hier meesters in, want wat ze voornamelijk in hun woudtraining aan de latijns-amerikaanse en boliviaanse militairen doorgeven, is de taktiek en theorie van de tegen de guerrilla gerichte hinderlaag. Als de hinderlaag op zichzelf een moordaanslag is omdat niet met gelijke kansen gevochten wordt, worden er veel moordaanslagen gepleegd in het boliviaanse leger, dat zich meer dan eens van deze taktiek heeft bediend. Nancahuazu en Iripite waren geen op vernietiging gerichte hinderlagen, dat blijkt wel uit het grote aantal gevangenen. Anders waren die wel gelikwideerd. Ze waren opgezet om materiaal te bemachtigen om de boeren te bewapenen om een aanval op het basiskamp te kunnen terugslaan. Een voorbeeld van een meedogenloze, op vernietiging ingestelde hinderlaag is bijvoorbeeld wat het leger heeft uitgehaald met een achterhoede van de guerrilla in Vado del Yeso. Volgens majoor Vargas die de operatie heeft voorbereid en aangevoerd, heeft het leger gewacht tot alle guerrilla's met hun geweer omhoog in het midden van
| |
| |
de rivier waadden, om ze daarna van achter en opzij vanaf de oevers te beschieten: van de elf guerrilla's werd er maar één gevangen meegenomen. Hier ging het er duidelijk om te doden, onverschillig hoe, en niets anders. Daar werden Joaquin, Tania, Alejandro, el Negro, Moisés Guevara, Braulio, Pablo en anderen gedood met geen andere mogelijkheid zich te verzetten dan er maar wat op los te vuren. Zal ik nu gaan zeggen dat dat geen moord is? Nee, het was een zeldzaam wrede hinderlaag, maar geen moordaanslag. Het leger heeft profijt getrokken uit een stomme fout van de guerrilla, met wat geluk en een betere kennis van de doorwaadbare plaatsen van de Rio Grande, zoals de guerrilla enkele maanden eerder in Nancahuazu en Iripite geboft heeft bij de vergissingen van het leger. Zo gaat het in een guerrilla-oorlog, in elke andere oorlog. Als Vado del Yeso geen moord was en geen laffe streek zou Nancahuazu dat dan wèl zijn? Worden er twee maatstaven gebruikt? Een voor de guerrilla en een voor het leger? Je zou misschien kunnen zeggen dat de guerrilla is begonnen en het leger er niets aan kon doen dat het dezelfde methoden moest gaan gebruiken; dat de guerrilla verantwoordelijk is voor deze achtereenvolgende hinderlagen, omdat zij ze heeft uitgelokt. Daar is iets voor te zeggen. Een ding staat vast, de oude mijnwerkers die betrokken waren bij de hinderlaag van Nancahuazu waren er van overtuigd dat ze nu met nieuwe methoden een erg oude strijd tegen een erg oude vijand, het leger, voortzetten. Een strijd die ze niet eens zelf waren begonnen, maar die daar in Catavi al in 1946 en eerder woedde... In werkelijkheid wordt er huichelachtig formeel een krijgsmethode, een oorlogstaktiek veroordeeld, waar men open en direkt een revolutionaire zaak of opvatting zou moeten veroordelen; en dat zonder dat er rekenschap van wordt gegeven dat deze methode - de hinderlaag - universeel is, dat de soldaten hem ook tegen de guerrilla aanwenden. Maar
in dat geval wordt het een heldhaftig gevecht genoemd, waar men anders over moord sprak.
| |
| |
Ik zal u eerlijk zeggen, Mijnheer de President, dat de operatie van 23 maart zeer slecht geleid is door het leger en dat de guerrilla daar geen schuld aan heeft. U had eigenlijk moeten vermelden, en dit geeft kapitein Silva toe in zijn getuigenis, dat soldaten en officieren hun leven hebben moeten wagen zonder dat de meest elementaire voorzorgsmaatregelen zijn genomen. De guerrilla's vertelden me dat de troepen zich voor hen op de oever samentrokken, zonder afstand te houden. Iedereen weet of kan in een willekeurig militair handboek lezen dat elk lid van een opererende kolonne een afstand van minstens vijftig meter tot zijn voorganger moet bewaren zodra de gevaarlijke zone wordt binnengetreden.
De troepen hadden een guerrillakamp ingenomen, hoe konden ze dan zo lichtzinnig verder gaan? Ze wisten toch welke guerrilla ze tegenover zich hadden. Ze wisten toch dat Che Guevara in de buurt was. Maar dat is een ander probleem en ik heb geen tijd dat aan te snijden.
Ik zal daarentegen onderstrepen omdat ik het zelf heb kunnen vaststellen, dat de guerrilla in deze van nature wrede strijd ondanks de moeilijkheden waar ze van begin af aan mee te kampen had, menselijkheid en menselijke waardigheid nooit één ogenblik heeft vergeten. Alle gewonden zijn met alle beschikbare middelen verzorgd, de gevangenen zijn niet aan hun lot overgelaten, maar hebben voedsel gekregen en dekens om zich 's nachts tegen de kou te kunnen beschermen. Er is geïnsinueerd dat de doden en enkele gevangenen van hun kleren zijn beroofd. Het is waar dat hun laarzen zijn afgenomen want laarzen zijn van vitaal belang in de wouden en de guerrilla heeft geen schoenmakerij. Ook uniformen zijn afgenomen omdat de guerilla geen kleermakers en geen stof heeft en het leger wel. De gevangenen hebben daarvoor burgerkleding teruggekregen. Volgens de kameraden is er geen enkele dode ontkleed. Ze zijn inderdaad niet meteen begraven en er is hier herhaaldelijk beschreven hoe ze in staat van ontbinding door gieren
| |
| |
en wormen aangevreten later zijn aangetroffen. Maar wiens schuld is dat? Het eerste wat Che besloot toen Coco Peredo hem de 23ste 's morgens rapport kwam uitbrengen over het kamp was om onmiddellijk artsen te zenden en het leger een bestand van 48 uur toe te staan om hen in staat te stellen hun doden te zoeken, want El Pincal, waar de troepen gekoncentreerd waren, was dicht bij de plaats van de strijd. Om die reden alleen heeft de guerrilla de doden niet begraven. Pas veel later gaven de guerrilla's zich er rekenschap van dat niemand de lijken kwam weghalen maar toen was het al te laat. Geen enkele gevangen officier of soldaat is lichamelijk of geestelijk geweld aangedaan. Majoor Sanchez heeft hier verteld dat de artsen wel een uur nodig hadden om in Iripite te komen voor de gewonden, en dat hij dacht dat de guerrilla's in die tijd wel eerst hun eigen gewonden en toen pas die van het leger verzorgd zullen hebben. Maar aan de kant van de guerrilla was in Iripite geen enkele gewonde behalve El Rubio, die aan zijn hoofd was geraakt en binnen enkele minuten stierf. En ook als die er wel geweest waren bestond het uitdrukkelijk bevel gewonden altijd naar de ernst van hun geval te behandelen, of het nu guerrilla's of soldaten zijn. Maar het kamp van de artsen lag op een half uur van de plaats van de hinderlaag en met de tijd die het kostte ze te waarschuwen duurde het wel een uur voor ze er waren. Zo zat het in elkaar. Medicijnen en zeker het serum waren erg schaars. Toen een arts voor hij wegging Che echter vroeg of die het overgebleven serum niet liever voor de guerrilla zou willen bewaren, antwoordde hij dat daar geen sprake van kon zijn, hoe moeilijk het ook was voor de guerrilla om er aan te komen, wat over was moest zonodig worden gebruikt om de gewonde vijand te verzorgen, zelfs als diens toestand hopeloos leek. Over de beschuldiging van diefstal en plundering; ik geloof dat het onzin is daar stil bij te blijven staan. Ik weet zeker dat de gevangenen
niets is afgenomen, behalve de oorlogsbuit waar ik het over had. De guerrilla's hebben een boer nooit het kleinste
| |
| |
stukje vlees, geen aardappel, zelfs geen korrel graan afgenomen. Ze hebben altijd een door de leverancier zélf bepaalde prijs betaald. En als de eigenaar van een boerderij er niet was werd er geld neergelegd naar waarde van wat er was meegenomen op een duidelijk zichtbare plaats. Waarop berust dan de aantijging van de officier van justitie dat de guerrilla's misdadigers en smerige boeven zijn? Van de eerste dag van het proces af heeft de officier van justitie volgehouden dat hij nooit zou toestaan dat dit stelletje tuig vergeleken zou worden met de guerrilla's die voor de Onafhankelijkheid van Hoog-Peru streden, met de helden van het Vaderland als de Camargo's, de Warnes, de Padilla's en de Lanza's. Het zijn geen guerrilla's, zei de officier van justitie, want ze vechten laf, in de bossen verborgen in hinderlagen, in tegenstelling tot ‘onze mijnwerkers’ die de moed hadden de vijand op open terrein, oog in oog te bestrijden. Heeft de guerrilla van de Onafhankelijkheid zich dan niet afgespeeld in de Yungas, in de bergen en in de kloven van de Inquisivi, de Coroico en de Vallegrande? En wat deden ze anders dan de Spanjaarden in dodelijke en bloedige hinderlagen lokken door ze in het nauw te drijven in de bergpassen en stenen en rotsblokken op ze te rollen om ze levend te begraven. Verzorgden zij de gewonde vijand? Ik vraag me af wat de officier van justitie het meest bewondert in de mijnwerkers van Altiplano. Hun moed om bijna ongewapend te vechten op uitgestrekt open terrein, na vooraf een waarschuwing te hebben gegeven. Of het gemak waarmee het leger ze meestal versloeg.
Het zijn geen guerrilla's, zei de officier van justitie, omdat ze geen vaandel voeren en geen oorlogsverklaring hebben gegeven. Het is mogelijk dat de guerrilla geen tijd heeft gehad om de buitenwereld een manifest, vlugschrift of communiqué aan te bieden, omdat ze plotseling door het leger werd overvallen. Naar mijn mening is dat misschien een vergissing, maar wat gaat de rechtbank dat aan? Belangrijk is dat de guerrilla een vaandel had, het grootste, indruk- | |
| |
wekkendste en nobelste dat men in Latijns-Amerika kan voeren; de naam van Che. Het leger kende hem al voor hij in aktie kwam. Het heeft alles gedaan om zijn bestaan te verbergen; om bijvoorbeeld de geschreven communiqués van de guerrilla en de oorlogsrapporten van de eln te onderscheppen, en dan verbaast u zich nog dat dit vaandel niet te zien was.
Maar deze mensen kunnen vooral niet vergeleken worden met de guerrilla's van de Onafhankelijkheid, omdat het vreemdelingen zijn, aldus de officier van justitie.
Dat is waar, er waren vreemdelingen onder hen. Een minderheid weliswaar; de grootste meerderheid bestond uit Bolivianen. Maar er waren ook Peruvianen, Cubanen, en een Argentijn. Is dat iets nieuws in de geschiedenis van Bolivia? Is dat strijdig met het patriottische en nationalistische wezen van deze vrijheidsstrijd? We hebben het hier natuurlijk niet over Bolivar, Sucre, Santa Cruz, Belgrano en de vier legers van de argentijnse bondgenoot, over de Venuzolanen, Chilenen en Argentijnen die Bolivia en verder heel Latijns-Amerika gesticht hebben. Behalve deze grote aanvoerders van het geregelde leger waren er dan nog de guerrilla's die voor de Onafhankelijkheid vochten. De Padilla's, de Warnes, de Lanza's. Ik heb hier een door de Universiteit Saint François Xavier de Sucre uitgegeven boek, het Dagboek van een strijder voor de Onafhankelijkheid van Hoog-Peru. Het dagboek van een guerrilla die omstreeks 1820 in de valleien van Sicasica en Ayopaya heeft gevochten, even voor de boliviaanse staat werd gesticht, en wel in diezelfde ‘partij’, d.w.z. de door José Manuel Lanza aangevoerde guerrilla. Ik lees in het voorwoord: ‘De fundamentele menselijke struktuur van de groep bestaat uit mensen uit de valleien, uit Indianen en Mestiezen. Maar er zijn ook rekruten; vele soorten bijstand worden langs ondergrondse wegen geleverd; zeer verschillende groepjes verbinden zich onverwacht met de hoofdgroep. In die groep zitten natuurlijk ook vele Bolivianen uit andere delen van
| |
| |
het land: uit Oruru, Cochabamba, La Paz en zelfs uit Santa Cruz... Dan zijn er nog soldaten uit andere delen van Amerika, uit Buenos Aires, Tucuman, en Paraguay, misschien overgebleven uit de argentijnse expeditie van Rondeau. Er zijn enkele Peruvianen uit Cuzco en negers en er vechten zelfs twee Engelsen, God weet waarvandaan, in dit Indiaans-Mestiezen legertje dat Spanje bestrijdt in het meest kontinentale gedeelte van de bergstreek Hoog-Peru.’ (p. 38, Gunnar Mendoza L.)
Het is niet de taak van een Fransman een boliviaanse militaire officier van justitie de geschiedenis van diens land te leren. Maar nu we er zo over bezig zijn geef ik u de feiten van deze geschiedenis, heren officieren. Op die manier, met vrijwilligers uit alle delen van Latijns-Amerika, is Bolivia bevrijd van de Spanjaarden en is de staat Bolivia gesticht. Dit is overal in Latijns-Amerika zo gegaan. En weer op die manier, in die zelfde latijns-amerikaanse broederschap, beproefd in de strijd en het leven op het land, zal Bolivia zich bevrijden van het amerikaanse imperialisme en zal het socialisme in Bolivia gebracht worden, en daarmee in het hele kontinent waar Bolivia het hart van is.
Voor Che ligt het echte verschil, de werkelijke grens, niet in het onderscheid tussen Bolivianen, Peruanen, Argentijnen en Cubanen, maar in het onderscheid tussen Latijns-Amerikanen en Yankees. Daarom zijn Bolivianen, Peruanen, Argentijnen en Cubanen strijdmakkers. Waar de één vecht, moet de ander helpen. Want zij hebben alles gemeen; geschiedenis, taal, helden, het lot, en zelfs de meester, de uitbuiter en de vijand; het amerikaanse imperialisme, dat ze allen op dezelfde manier behandelt. ‘In Zuid-Amerika,’ zegt Bolivar, ‘is de strijd van de één die van allen, waar hij ook gevoerd wordt.’ Toen Bolivar aan Puyredon, Eerste Gouverneur van de provincies van Rio de la Plata, de direkte steun en broederschap van Venezuela aanbood in 1821, zei deze daarop: ‘Omdat alle republieken die tegen Spanje vechten wederzijds verbonden zijn door de vanzelfspreken- | |
| |
de en wezenlijke overeenkomst van hun beginselen, principes en belangen, moeten wij één uniforme gedragslijn volgen.’ En deze zwijgende overeenkomst werd belichaamd in het leger dat Hoog-Peru en Laag-Peru heeft bevrijd, en Bolivia heeft doen ontstaan. Dit leger dat door de bevrijder werd geïnspekteerd, vlak voor het gevecht van Junin in Pasco, ‘waar mannen uit Caracas, Panama, Quito, Lima, Chili en Buenos Aires bijeen waren; mannen die hadden gevochten in Maipu, Chili en San Lorenzo, op de oevers van de Parana en in Carabobo, in Venezuela en in Pichincha aan de voet van de Chimborazo’. Che, historisch erfgenaam van Bolivar heeft geen tijd gehad zo'n leger te verzamelen in de bossen van Zuid-Oost Bolivia, maar het plan bestond. Een moeilijke en misschien utopische onderneming, maar het idee zal blijven voortleven en eens zegevieren. In 1815 komt Bolivar in zijn ‘brief uit Jamaïca’ te voorschijn met het plan van één Latijns-Amerika, en veegt daarmee het misdadige
partikularisme en het idee van de twee Amerika's opzij. Anderhalve eeuw was deze visie al voorbarig en sommigen vinden de tijd nog steeds niet rijp. Maar hiervoor is Che gestorven en niet tevergeefs. Hij heeft geen water naar de zee gedragen, hij heeft aan de meest patriottische boliviaanse en latijns-amerikaanse vrijheidstraditie gehoorzaamd. Hierop reageren anderen met partikularistische wrok, ze hangen chauvinisme aan, waarvan de wortels nergens in de geschiedenis van de Onafhankelijkheid te vinden zijn. Als er een tijger in de buurt rondsluipt en één lam uit de kudde wil een ander uitstoten en zegt: ‘Je hoort niet hier, dit deel van de wei is niet voor jou, je moet naar je eigen land gaan aan de andere kant van de rivier’, dan pleegt dit lam verraad aan zijn kudde en brengt ieders leven in gevaar. Ze moeten bij elkaar blijven en elkaar helpen tegen de belangrijkste vijand. Het lam zou een bondgenootschap met de tijger kunnen sluiten maar het vergist zich als het denkt aan diens greep te ontsnappen. Er is geen blijvende vredesovereenkomst mogelijk tussen een gulzige
| |
| |
staat en een vruchtbaar en rijk land als Bolivia. Het chauvinisme en het reaktionaire nationalisme zijn sentimentele maskers om te verbergen hoe het schaamteloos is overgeleverd.
U heeft me al een paar keer beduid me aan de feiten te houden, Mijnheer de President, ik weet het. Het is voor de hele wereld een open boek dat de door Che aangevoerde guerrilla's erfgenamen zijn van de guerrilla's uit de eerste Onafhankelijkheidsoorlogen, de eerste boliviaanse patriotten. Als ik praat over de gebeurtenissen van nu en soms over die uit een verleden tijd, wil ik u aantonen dat men de waarheid in dit gebouw en in dit proces niet kan verbloemen, ook niet voor de weduwen en de ouders van de gesneuvelde militairen, zonder de geschiedenis geweld aan te doen.
Laten we ons nu bezig houden met het tweede deel van het bedrog; de manier waarop de officier van justitie heeft willen aantonen dat ik een zeer verantwoordelijke positie bekleedde in de guerrilla. Ik kan het kort maken want mijn advokaat heeft al gezegd wat er te zeggen valt over de door de procureur voorgelegde bewijzen. Ik wil u alleen enkele details geven en daarmee voor u de methodes van de aanklacht aan het licht brengen. Sinds de opening van het debat hebben we een aantal handig over de tijd verspreide (ongeveer één per dag) onthullingen moeten aanhoren die werkelijk verbluffend zijn. Onthullingen, want dokumenten of bewijzen zijn door de officier van justitie ‘op het laatste ogenblik’ ergens vandaan getoverd, zonder dat de verdediging ze heeft kunnen onderzoeken, of ook maar wist dat ze bestonden. Verbluffende onthullingen, want het is werkelijk te gek dat mijn verdediger elke keer dat hij na de debatten die zogenaamde bewijzen wilde zien te horen kreeg dat het hun bewijzen waren. Maar de procureur, die gebruik maakt van de beroepsmatige bescheidenheid van de verdediging, van haar gebrek aan feitelijke kennis en van het gedwongen zwijgen van de beklaagde heeft vrij spel om publiciteitsstunts uit te halen, zeker met de schaamteloze medewerking van de officiële nationale pers.
| |
| |
Eerste onthulling: twee foto's waarop ik gewapend te zien ben, op één in gezelschap van Che; op de andere alleen. Kop in de kranten. Debray gewapend gefotografeerd. Er ontbreekt slechts een detail; er is geen wapen te bekennen op de foto's, op deze twee foto's uit een in beslag genomen voorraad van duizend. Maar wat doet dat ertoe; de opzet is geslaagd.
Ik herinner me goed wanneer ze genomen zijn. In het basiskamp. Ik had wapen noch patroon bij me. Ik droeg mijn karabijn alleen als ik wacht liep en als ik op jacht ging.
Tweede onthulling: er is nu bewezen dat ik klandestien Bolivia ben binnengekomen. Koppen in kranten. Vervelend genoeg was mijn paspoort met alle noodzakelijke stempels in handen van de officier van justitie toen dat vreemde verhaaltje over klandestien binnensluipen werd opgedist. Te zeggen dat ik klandestien in Bolivia ben is te meer immoreel, sluw en laf, omdat ik me altijd strikt aan de wettige regels heb gehouden. Ik heb via een wachtwoord de hulp van een onbekend Boliviaan ingeroepen, zegt de officier van justitie, die niet in de gaten heeft dat dit ‘bewijs’ alleen maar aantoont dat ik als ieder ander journalist een tussenpersoon nodig had om me bij de guerrilla te vervoegen, alleen kon ik er niet komen. Hij vergeet natuurlijk te vermelden dat ik in hotels heb gelogeerd en onder mijn eigen naam en paspoort heb gereisd, zoals geregistreerd is.
Nog een onthulling: ik heb in mijn ‘confessoria’ gelogen. In 1964 ben ik Bolivia vanuit Peru klandestien binnengekomen. De pers schrijft hierover als betreft het een onweerlegbaar feit. Mijn paspoort bewijst het tegendeel, maar wie kijkt daar naar? Vervolgens wordt gezegd dat ik heb willen verbergen dat ik Peru ben uitgezet in maart 1964 en mijn paspoort in Chili ‘verloor’ om een ander te krijgen. Nu was ik mijn paspoort al voor die tijd in januari in Equador kwijtgeraakt, en ben ik juist uit Peru gezet omdat ik geen paspoort had. Ik had alleen maar een door de franse ambassade in Quito uitgegeven vrijgeleide. Maar ja, nog een
| |
| |
detail wat niet geldt voor de officier van justitie en de pers. Sensationele koppen zijn belangrijker.
Weer een nieuwe streek: mijn ‘guerrilla-aantekeningen-boekje’, ‘buitgemaakt in Muyupampa’. Behalve mijn obsessie voor bloed en het uitvoeren van doodstraffen kan men daarin lezen, zegt de procureur, dat ‘Ramon me heeft belast met een opdracht in Mexico’. De officiële pers en de civiele partij maken daarover een hels kabaal. Zoals u zou kunnen weten is deze frase stomweg verzonnen.
Maar het allerergst is dat ik dit boekje in mijn cel heb volgeschreven, na mijn arrestatie. Ik heb er de kondities waaronder ik gevangen zat genoteerd, en er mijn terechtstelling in voorbereid. Wat de emmer doet overlopen is dat dit zeer persoonlijke aantekenboekje me in Camiri onder pistool-bedreiging is afgedwongen door majoor Echeverria die me daarna zei dat hij het boekje verloren had. Later zie je het dan terug in de handen van de officier van justitie. Zo zijn de manieren van de aanklager: persoonlijke eigendommen buitmaken en verdraaid weergeven.
Nieuwe sensatie: Het dagboek van een arts, een bij de aanklagende partij onbekende guerrilla-arts. Het werd voorgelezen waarbij de voor de voorlezer zelf kompromitterende pagina's, zinnen en woorden zijn weggelaten. Kop in de officiële pers: ‘Che heeft Debray en Bustos als medestrijders aangenomen.’ Het verslag van die dokter zegt daar niets over. Het geeft een eenvoudig persoonlijk beeld, want deze man nam niet deel aan de bijeenkomsten van het gezag waarin personeelszaken werden besproken. Maar wat is de waarde ervan? Als men dit punt inderdaad wil ophelderen hoeven alleen maar de personeelslijsten bekeken te worden, die werden door Rolando per dag bijgehouden. Het leger heeft ze in bezit. Maar dat zou de publiciteitsstunt de grond inboren.
Een nieuwe ontdekking die de rechtbank een golf van opwinding bezorgde is het exemplaar van Revolutie binnen de revolutie?, dat werd aangetroffen in de tas van de ‘Cu- | |
| |
baan Joaquin’, die in Vado del Yeso gestorven was. Hiermee was dan eindelijk aangetoond dat het de bijbel van de revolutie was. Het is best mogelijk dat Joaquin het bij zich had omdat hij het nooit eerder had gelezen. En als het deze bewonderenswaardige revolutionair iets heeft kunnen leren, of hem heeft kunnen amuseren ben ik daar blij om. De rechtbank is niet meegedeeld dat iedere guerrilla meestal twee of drie boeken bij zich had omdat een revolutionair geen dag moet ophouden te leren. Maar waarom wel Revolutie binnen de revolutie? aangehaald en niet de tientallen andere boeken die op gedode guerrilla's gevonden werden? Er is het tribunaal ook niet verteld dat het andere exemplaar van deze brochure, dat welk Che Guevara op een dag in april heeft voorgelezen en besproken, gewoon in het depot van Nancahuazu werd gevonden, waar Che het had achtergelaten met een honderdtal andere boeken, romans, dichtbundels, novellen, memoires en wiskundeboeken, die allemaal in de kampen waren voorgelezen.
Maar het meest verbijsterende van alles was de ‘onthulling’ over de kaarten. Hiermee belanden we in een grote komedie. Volgens een hoofdartikel op de voorpagina van een grote zich boliviaans noemende krant heeft ‘Debray zich hiermee voortaan ernstig gekompromitteerd’. En hóe. Eerst lees je iets over een aankoopbewijs van kaarten die gewoon in de handel zijn en die ik enige tijd geleden gekocht heb, in omstandigheden die zijn aangegeven in mijn ‘confesoria’. Dan legt de procureur de rechtbank vijftig in Nancahuazu aangetroffen kaarten voor, en stelt zich daarmee tevreden. En dat is dan het bewijs. De officiële kranten die de publieke opinie vertegenwoordigen vragen niet verder. Ik heb kaarten van het land gekocht en de guerrilla bezat ook kaarten. Konklusie: ik heb de guerrilla kaarten geleverd. Maar bij het onderzoek blijkt dat het niet dezelfde kaarten zijn. Het aantal, soort en de weergegeven gebieden komen niet overeen. Wat dan nog? In beide gevallen gaat het om kaarten. Meer vraagt de pers niet. Waarom zou ik
| |
| |
mijn mond nog opendoen over dat belachelijke rapport van de politieman Teoponte, dat in omloop is sinds het begin van dit gedoe en voor driekwart vol staat met leugens. Waarom zou ik nog opmerken dat de valse getuigenissen elkaar nog tegenspreken ook?
En omdat geen enkele van de zg. bewijzen ook maar enigszins overtuigend is, want iedereen weet zeker dat ik nooit politiek agent of iets dergelijks ben geweest, dat ik geen deel had aan voorbereiding of uitvoering van militaire operaties en dat ik nooit iemand uit de guerrilla heb lesgegeven, blijft daar dan nog mijn boekje Revolutie binnen de revolutie? wat me volgens de officier van justitie het aanzien verschaft van ‘geestelijke vader’ van de aanslagen van 23 maart en 20 april. Dat is het enige redmiddel dat hem overblijft om de maximale straf die hij me als moordenaar wil toekennen te rechtvaardigen.
Ik deel het tribunaal mede dat ik me volslagen belachelijk zou maken als ik de lof die men mij toezwaait door me de plaats toe te kennen van geestelijk vader van de guerrilla, ook maar een ogenblik serieus zou nemen. Daarom wil ik niet persoonlijk ingaan op deze aanval. Mijn advokaat heeft in zijn eindrede door een simpele analyse van het boek, en een eenvoudig weergeven van feiten en data de voosheid van deze verklaring aangetoond.
Ik zal me ertoe beperken het laatste deel van de redenering van Dr. Novillo weer te geven, in zijn onderzoek van het ‘bewijsstuk’ Revolutie binnen de revolutie?. Hij heeft dit deel van de redenatie niet kunnen uitspreken, door het herhaaldelijk geïnterrumpeer van de President van de rechtbank en het publiek.
Hij zei:
‘Gezond verstand.
1) In het hoofdstuk ‘De belangrijkste les van het heden’, sluit het boek in kwestie de beschrijving hiervan af door het systeem van politieke agenten te verwerpen, een systeem dat volgens de auteur, ‘niet overeenkomt met de latijns- | |
| |
amerikaanse realiteit’. U weet evenwel dat dit systeem de boliviaanse guerrilla bepaalde en dat er twee politieke agenten waren: Inti en Coco Peredo, plus twee adjunktchefs. Hoe zou dat te verklaren zijn als het boek van Debray de guerrilla tot voorbeeld strekte?
2) In het werk van de grote en enige politieke en militaire leider van de guerrilla, wereldbekende boeken die de werkelijke opleiding voor de guerrilla bevatten, met schetsen, militaire details en technische instrukties, zoals ‘De guerrillaoorlog’ van Che Guevara en ‘De guerrilla-oorlog, een methode’, van dezelfde auteur, vindt men alle door de guerrilla gevolgde richtlijnen en normen al op zo'n manier gedefinieerd dat het werk van de beginneling Debray nauwelijks enig nut kon hebben voor zijn organisatie.
3) Het is onlogisch, zelfs belachelijk te veronderstellen dat mannen als Che Guevara en zijn kameraden, allen doorgewinterde guerrilla's, het theoretische werkje nodig zouden hebben van een student van 26 zonder enig militair gezag of bevoegdheid. Ze hadden dit boek zo weinig nodig bij het organiseren van operaties dat ze het met een honderdtal andere boeken achterlieten in de depots, hoewel Che Guevara altijd boeken bij zich had.’
Ik vraag de rechtbank me te verontschuldigen dat ik alles wat in het proces is besproken weer heb moeten ophalen. Dat ik deze kleinzieligheden en overwegingen van gezond verstand die u evenmin als mij erg zullen interesseren, heb moeten aanstippen. U en ik weten dat niets van dat alles de kern van het probleem raakt. Maar omdat ik me zoals de President me heeft duidelijk gemaakt moet beperken tot de strafrechtelijke kant, wordt het hele proces, net zoals in de debatten, tot deze overwegingen teruggebracht, en moest ik er wel over praten.
Ik heb u alleen maar willen tonen hoe het proces van begin tot einde in zijn werk is gegaan, heren officieren. Niet alleen van het bewijs naar de aanval redenerend, maar ook van de aanval naar het bewijs, dat wil zeggen: vooraf vast- | |
| |
gestelde aanvallen waarvoor nog bewijzen ter ondersteuning gevonden moesten worden. En omdat die zo noodzakelijke bewijzen niet gevonden werden, zijn ze verzonnen of gearrangeerd. De officier van justitie zag geen andere weg, daarom kondigde hij zijn requisitoir de eerste dag al aan, zonder de bewijzen te hebben onderzocht.
Deze manier van procederen is niet toevallig ontstaan. Ik heb het in het begin gehad over een politieke en politionele machinatie waarin de cia een overwegende rol speelt. En daar hangt dit proces van af, ondanks u, of u wilt of niet. ‘De zaak Debray’ is vanaf mijn arrestatie kunstmatig opgeblazen. In de eerste plaats om voornamelijk politieke redenen. De regering heeft mij gebruikt als eenvoudig politiek agitatie- en propagandamedium. Ik bood hen nog het voordeel dat ik een buitenlander ben, waardoor ze het boliviaans nationalisme tegen me konden opzetten; dat ik marxist-leninist en schrijver over revolutionaire onderwerpen ben, daarbij nog vriend van Cuba en zijn leiders, waardoor ze konden doen voorkomen dat de Cubaanse revolutie zich er opzettelijk in had gemengd. Dit hoewel niets, absoluut niets in mijn verklaring erop duidt dat ik met Cuba verbonden ben anders dan door politieke vriendschap en de gemeenschappelijke ideologische overtuiging. Daarom hoefde de regering ook niet over anderen te praten en kon zij de publieke belangstelling op mij richten. En op dat punt komt de tweede steunbeer van deze machinatie in zicht: de cia. Omdat ik niet was ingegaan op hun voorstel tot samenwerking, heeft de cia-afgevaardigde rapport aan de boliviaanse regering uitgebracht, en haar verzocht haar hele propagandamacht tegen me in te zetten om me een belang, een plaats toe te kennen waarvan zij pertinent wisten dat die vals waren. U vraagt zich misschien af waarom ik, tegen alle konstitutionele en humanitaire regels in, meer dan twee maanden alleen was opgesloten. Omdat ik veel verhoren moest ondergaan? Nee, heel weinig. Het eerste had plaats in Choretti (en nu heb ik het niet over de akelige
| |
| |
ontmoetingen met de herrieschoppers van de dic, opgewonden officieren die beter kunnen slaan en schoppen dan ondervragen), en werd geleid door een agent van de cia, een Portoricaan of Panamees, genaamd ‘Doctor Gonzales’, een bekwaam en gekultiveerd man, in tegenwoordigheid van kolonel Arana, majoor Quintanilla en, één maal, majoor Sanchez.
Deze doctor Gonzalez heeft nooit de schijn gewekt te geloven dat ik een guerrilla was, laat staan een guerrilla-leider, want hij kende heel goed mijn antecedenten, de omstandigheden waaronder ik gearresteerd werd en de manier van optreden van de guerrilla's. Deze man leidde uit alles af dat ik een ver trouwelijke politieke boodschap voor de buitenwereld moest hebben. Het verhoor was niet op de guerrilla gericht, maar op verschillende inlichtingen over organisaties, franse, italiaanse, cubaanse namen enz. Alles in verband met wat hij noemde ‘de internationale kommunistische spionage’. Hij toonde natuurlijk erg veel belangstelling voor Che. Ik vertelde hem toen dat ik die belangstelling deelde, dat ik als elke andere journalist had gehoopt Che te ontmoeten, maar dat ik voor de gek was gehouden, dat Inti de grote leider was enz. Ze wisten dat ik loog, maar hadden ooggetuigen, tastbaar en gedetailleerd bewijsmateriaal nodig om het tegendeel aan te tonen. Dat was alles tot ze terugkwamen. Deze keer met majoor Saucedo, hoofd van de Tweede Sektie van de Achtste Divisie, en nog steeds onder leiding van de geheimzinnige, machtige Gonzalez. Het was in ‘Manchego’ bij Santa Cruz, drie weken later. Deze keer hadden ze gedetailleerde getuigenverklaringen, en ik heb moeten toegeven dat ik Che heb geïnterviewd, en hun er een samenvatting van moeten geven. Gonzalez ondervroeg me over mijn levensloop van mijn jeugd tot nu. Hij liet zich daarbij leiden door een engels dossier. Het nam een hele dag in beslag. Maar hij heeft niet kunnen vinden wat hij zocht en wat voor hem mijn aanwezigheid hier verklaarde: belangrijke klandestiene banden en
| |
| |
een politiek vertrouwelijke zending. Hij, die geen Boliviaan was, bood me zijn bescherming en diskretie aan in naam van de boliviaanse regering, als ik besloot met hem samen te werken. Uiteindelijk stelde hij me voor een openbare verklaring af te leggen waarin ik mij van mijn werk en iedereen afkeerde en Cuba en het kommunisme verloochende, in ruil voor mijn vlugge en onopvallende invrijheidstelling. U ziet het, de cia kent geen geweten, er is geen grens aan haar verachting. U ziet ook wat men van het begin af aan met mij heeft voorgehad, propaganda in plaats van rechtspraak.
Ik wil hier eer bewijzen aan de nagedachtenis van Vasquez, van wie men mij op 12 mei 1967 zei dat hij ‘als een relikwie’ bewaard bleef, onder allerlei veiligheidsmaatregelen, omdat een zg. pastoor, iemand die zich als pastoor had vermomd, hem uit het ziekenhuis kwam weghalen.
Omdat er geen enkel serieus bewijs was vond ik het een onwaarschijnlijk verhaal, maar er is naar ik weet evenmin een bewijs dat hij vermoord is en ik moet eerlijk toegeven dat het lot van Vasquez mij een mysterie blijft. Het is echter geen mysterie hoe men hem op zijn ziekenhuisbed op een oneerlijke, subtiele perfide manier heeft laten praten, gebruik makend van zijn lichamelijke zwakte. Een Panamees die zei dat hij journalist was van de Kommunistische Partij is hem komen opzoeken en bood aan als kontaktpersoon met de buitenwereld te fungeren. Vasquez was niet op zijn hoede en heeft hem veel dingen toevertrouwd die de zg. journalist optekende en die hij later voor de politie heeft moeten bevestigen en toelichten. De mensen die hem, Bustos, en mij en alle anderen hebben ondervraagd moeten kunnen vertellen wat er werkelijk met Vasquez is gebeurd. Ik wil er de rechtbank slechts opmerkzaam op maken dat de door Vasquez geleverde informaties heel belangrijk zijn omdat hij vanaf Che's aankomst aanwezig was en mijn positie als bezoeker kon bevestigen. Maar deze informaties bevinden zich niet in het dossier. Het losse blad zonder handtekening dat er ligt om ze te vervangen kan niemand bedriegen.
| |
| |
Na 12 mei zijn de boliviaanse en buitenlandse inspekteurs teruggekomen maar hebben niet meer met mij gesproken. Tot het eind van mijn opsluiting anderhalve maand later in Camiri ben ik niet meer verhoord. Waarom heeft dit zo lang geduurd? Waarom ben ik niet vroeger uitgeleverd aan de noordamerikaanse bisschop Kennedy? Doodeenvoudig omdat er tijd nodig was de machtige publiciteits- en propagandamachine tegen mij in werking te stellen. Tijd om van mij een gewichtig persoon te maken, een ‘misdadiger’ van de eerste orde en bloedig avonturier. Iemand die belangrijke inlichtingen achterhield. Het zou zeer komiek zijn geweest als alles niet zo feilloos in elkaar zat en over mijn rug werd uitgespeeld. Toen ik me het in juli bewust werd, dacht ik enkele dagen lang dat ik droomde zonder goed te begrijpen wat die show moest verbergen. Die stroom van laster, leugens, officiële en persoonlijke aanvallen, alles op mij gekoncentreerd, moet wel indruk op u hebben gemaakt. Ik ga u nu iets vertellen wat u de motiveringen erachter beter zal doen begrijpen. Begin juli, een of twee dagen na mijn verklaring voor rechter Flores, kwamen de Cubanen van de cia naar Camiri om opnieuw de gevangenen te ondervragen.
Ze hebben zich voorgesteld als afgevaardigden of vervangers van de beroemde doctor Gonzalez. De man die me ondervroeg had één grote verdienste: hij was open en sprak zonder omwegen. Hij heeft me ondervraagd over het gelukkig onschuldige adressenboekje dat mij in Muyupampa was afgenomen, en over andere dokumenten zoals een kredietbrief van mijnheer Maspero, een kaart van de direkteur van ‘Sucesos’ en andere officiële franse papieren. Omdat die man ze, tussen twee haakjes, in zijn valies moet hebben meegenomen naar Washington of zo, konden ze niet hier worden voorgelegd. Deze Cubaan had het ook met me over Cuba en over verklaringen van sommige venezolaanse gevangenen; maar wat ons hier interesseert is zijn openhartigheid. Tot slot zei hij me: Alles hangt van onze rapporten
| |
| |
af. U heeft uw lot zelf in handen. Wij weten heel goed dat u geen guerrilla-leider bent, maar u moet een klandestiene zending hebben en het interesseert ons die te kennen. Als u met ons meewerkt en onze vragen goed beantwoordt zonder te proberen ons te misleiden, verzeker ik u dat de tegen u opgezette machinatie vlug zal ophouden. In een paar dagen kunnen we de zaak stopzetten, net zoals we haar op gang hebben gebracht. We laten u naar het tweede plan verhuizen en er wordt niet meer over u gepraat. Geen perscampagnes, aanplakbiljetten op straat en manifestaties meer. Want terwijl hij me bepraatte, Mijnheer de President, stond een handjevol mensen juist onder het raam met enorm kabaal mijn hoofd te eisen.
Deze man is blijkbaar niet tevreden vertrokken, en het systeem werkt nu beter dan ooit. Mijn naam is op alle mogelijke manieren systematisch aan die van Che gekoppeld. Men zegt heel gewoon dat pas door míjn verklaringen zijn aanwezigheid hier bekend werd, terwijl dat al sinds half maart het geval was. Ook is mijn naam aan die van Fidel Castro verbonden, zoals u heeft kunnen zien op de biljetten waar de muren van dit gebouw mee volhangen. Alsof het ook maar enigszins mogelijk is twee historische helden, leiders van Amerika, te vergelijken met een eenvoudig journalist, een student van mijn leeftijd en nationaliteit. Van Miami tot Washington zijn brochures verschenen die hier door de grote pers in afleveringen zijn verspreid en waarin ik al van kindsaf bloeddrinkend wordt afgeschilderd, waarin ik in Havanna bij wijze van ontbijt een serie executies schijn bij te wonen, maar in Bolivia in een heet gevecht bibberend achter een boom word overmeesterd.
Als de laster de vrije loop wordt gelaten kan ze niet meer stoppen en moet ze steeds iets nieuws verzinnen. Hier in Camiri heeft de woede subtielere vormen aangenomen. Er zijn tijden dat men zonder iets uit te leggen blijft zwijgen. Of dat ik in mijn cel geïsoleerd word terwijl de andere gevangenen samen zijn. Ik ben zelfs gedwongen het uniform
| |
| |
van een dwangarbeider aan te trekken, een uniform 001, dat nooit was gebruikt in de geschiedenis van Bolivia, zelfs niet voor delinkwenten van het burgerlijk recht. Een uniform dat geen van mijn hier aanwezige medeverdachten noch gevangenen uit het leger ooit heeft moeten dragen. Dat vloeit natuurlijk allemaal voort uit de wrok, het verlangen naar wraak en de frustraties van de politie. Wat nu volgt slaat alles: u weet dat de hele publiciteitscampagne kunstmatig tegen me is opgezet, om achteraf te beweren dat ik het allemaal zelf heb gezocht, alsof het mijn eigen keus was twee maanden in stilzwijgen te leven, alsof ik die show zelf heb opgevoerd, alsof ik me niet heb moeten verdedigen, verklaren, de waarheid doorgeven via de journalisten die binnen mijn bereik waren. Had ik stomweg moeten toestemmen in die stortvloed van propaganda en verzinsels? Waarom beschrijven ze simpel verzet en waardig protest als ‘hoogmoed’, ‘arrogantie’ en ‘drang tot provokatie’? Wat willen die heren? Dat ik aan die waardeloze aanbiedingen en aan dit komplot meewerk, medeplichtig ben en mijn mond hou? Ik zal mijn arrogantie voortaan gebruiken om me boven hun beledigingen te stellen.
Ik zou echt niet graag in de schoenen staan van degenen die dit op touw hebben gezet en die alle papieren in handen moeten hebben om de waarheid te kennen. De waarheid zal zichzelf openbaren, ook al is ze dan wat teleurstellend voor de officier van justitie, de civiele partij of de rechtbank. Als ik in de redevoeringen van generaal Barrientos steeds verder afzak is daar een motief voor. Dit ‘kelderen’ is onvermijdelijk. Ik begon geloof ik als leider. Toen werd het politiek agent, toen auctor intellectualis, strijder en in het laatste wat ik heb kunnen lezen eenvoudig ‘bode’. Wat de waarheid al meer benadert en beter overeenkomt met mijn eigenlijke funktie. Dat laatste wil ik wel op me nemen als er uit alle macht een manier moet worden gevonden om mij in de rangorden van de guerrilla in te passen. Het is inderdaad waar, heren officieren, dat ik in Frankrijk buiten mijn jour- | |
| |
nalistieke werk enkele opdrachten had te vervullen. Niets bovennatuurlijks.
Toen Bustos en ik de guerrilla verlieten verwachtte Che twee mensen van buiten, uit La Paz. Echte koeriers. Helaas zijn ze nooit aangekomen. Niet één strijder kon verder de guerrilla verlaten om een opdracht in de stad uit te voeren. Dit was een uitdrukkelijk verbod van Che die zo streng was dat hij dacht dat een strijder die eenmaal in de bossen zat niet meer terug kon naar de vlakte. En omdat ze zeker niet van de vlakte naar de stad konden, ontstond dat verschrikkelijke misverstand waarin de een verwachtte dat de ander zou komen om zeer dringende kwesties op te lossen. Dit is een van de belangrijkste redenen voor het mislukken van de guerrilla.
Laten we terugkeren tot het proces. Het feit dat in dit politieke proces de verdediging alleen maar met het wetboek van strafrecht kan spreken, maar de eisende partij over alles kan praten, en zeker over politiek, zónder het wetboek van strafrecht, is duidelijk een symbool. Dóór mij berecht u de guerrilla-oorlog. Daar wordt dertig jaar opsluiting voor gevraagd: ik vraag me af of ze dat zolang verdraagt, en het is jammer dat de officier van justitie geen andere straf in zijn arsenaal heeft, een afdoender straf die het probleem eens en voor al zou regelen. Maar het op te lossen probleem was een ander, een veel gemakkelijker probleem: hoe een proces als dit te voeren met zulke beschuldigden? Als de civiele partij gevoel voor humor had, had ze voorzichtig enkele voorbereidingen getroffen, alvorens in naam van militaire slachtoffers ‘schadeloosstelling’ te eisen van zes beschuldigden, die als enige overeenkomst hebben dat ze de titel guerrilla niet verdienen en om verschillende redenen nooit tegen het boliviaanse leger hebben gevochten: drie deserteurs die eerder onderscheiden zouden moeten worden voor de geweldige dienst die ze het leger hebben bewezen; de eigenaar van een hacienda, vijand nr. 1 van de guerrilla in haar eerste operatie-zone, die haar twee keer aan de auto- | |
| |
riteiten heeft verraden zonder eigenlijk te weten waar het om ging en twee verbindingsagenten om ze zo u wilt voor eens en altijd zo te noemen: Bustos en ik. Geen van allen erg geweldig. Nu er een oplossing is hoeft men er alleen nog aan te denken: in plaats van een proces te voeren aangepast aan de schuld van de zg. belangrijkste beklaagde, heeft men een beklaagde gekreëerd, aangepast aan het proces dat men wil voeren. Daarom heeft men mij strikt anoniem gehouden om me ineens in die verdachte en onverdiende publiciteit te stoten. Het spel heeft zijn pionnen geschapen zoals de beschuldigende partij haar bewijzen. Teveel eer voor
één man.
Dat men de boliviaanse guerrilla via een willekeurig mens wil veroordelen is juridisch onaanvaardbaar, maar het staat moreel vast voor degeen die aan het woord is. Er is nog iets. Zoals de officier van justitie in het begin vaststelde wil men Cuba via mij berechten en op de beklaagdenbank brengen. De officier heeft revolutionair Cuba voorgesteld als ‘bron van aanstekelijk kwaad’. De enige ‘bron van aanstekelijke kwaad’ die ik ken, zijnde Verenigde Staten, die hun misdaden hebben uitgedragen naar Panama, San Domingo, Guatemala en Cuba, hun bommen, spionnen, tanks en boten. Er is hier maar één schuldige, het amerikaanse imperialisme en zijn dienaren. Maar omdat er hier niet over revolutie en kontrarevolutie gesproken mag worden, dit recht uitsluitend de officier van justitie toekomt, staat u me dan tenminste toe, Mijnheer de President, te antwoorden op twee door de officier konkreet gestelde beschuldigingen.
Hij heeft me ten eerste ‘Franco-Cubaan’ genoemd, huurling in dienst van Cuba. In zijn mond waarschijnlijk een extra belediging. Voor mij een eer en een vreugde. Waar mijn persoonlijke vriendschappen me in mijn werk geholpen hebben, is Cuba vreemd aan mijn komst hier en aan mijn reizen in Latijns-Amerika. Dat ik me nu in Bolivia bevind is het gevolg van een persoonlijke beslissing, in overleg met mijn franse uitgever en een mexicaans tijdschrift genomen.
| |
| |
Het feit dat ik als zoveel Europeanen aan de universiteit van Havanna gestudeerd heb, dat ik de revolutionaire geschiedenis van Cuba bestudeerd heb en deze, plus de mensen die haar hebben gemaakt bewonder, hoeft niet te betekenen dat Cuba verantwoordelijk is voor mijn reizen en persoonlijke initiatieven. Ik dien een zaak en niet een staat en ik kan een staat respekteren omdat zij deze zaak dient en zich ermee vereenzelvigt, in plaats van de egoïstische belangen van een staat te dienen. Ik alleen neem de verantwoording voor mijn handelen op me. Als de procureur Cuba, waarover geen woord in mijn ‘confesoria’ staat, wil berechten, help ik hem eraan herinneren dat er een lichaam bestaat, speciaal voor dit genre klachten in het leven geroepen, het amerikaanse ministerie van koloniën, algemeen bekend onder de naam oea.
De procureur heeft ook beweerd dat ik de boliviaanse guerrilla's ‘orders van mijn meester Fidel’ bracht. Daarmee wil hij zeker zeggen dat de guerrilla's bevelen van buiten kregen. Hij weet dat dit niet waar is. De guerrilla's ontvingen van niemand bevelen dan van de uit hen gekozen leider, Ernesto Che Guevara.
En ik vraag hem op mijn beurt wat die bevelen dan wel in moesten houden. De cia is naar Washington moeten terugkeren zonder enig bewijs te kunnen leveren van het bestaan van deze zogenaamde bevelen. En hoe had de cia iets kunnen ontdekken wat niet bestaat? Fidel geeft geen bevelen en kan er ook geen geven, omdat geen enkel mens, hoe groot en wijs en edel hij ook is, de loop van de geschiedenis kan bepalen, het onvermijdelijke kan verhinderen of het onmogelijke kan realiseren. Geen mens kan aan anderen het bevel geven zich voor de zaak van de vrijheid op te offeren, want mensen doen niet vrijwillig afstand van hun gemak, hun kinderen en het daglicht. Mensen gehoorzamen geen vreemd bevel om te sterven. Als ze het doen gebeurt dat uit overtuiging, is het een vrijwillige definitieve persoonlijke keus.
| |
| |
Maar er is een nog beledigender woord gevallen, zeker voor hem die voor Fidel zelf spreekt. Dat is het woordje ‘meester’. De procureur verwart meester met vriend. De enige meester is de man die zich door de arbeid van het arme volk van Bolivia verrijkt, het is de man die uitzuigt en vernedert, die steelt en onderdrukt, die zijn dollars in de boliviaanse grond investeert: Johnson. Cuba heeft niemand dollars of voordelen te bieden, het geeft alleen zijn voorbeeld van opoffering, moed en ernst. Kies vrij tussen de meester Johnson en de vriend Fidel.
Ik ga nu eindigen. Een advokaat van de civiele partij heeft zijn angst uitgedrukt, dat de verdediging door klementie te vragen de overwinnaar van het recht berooft de overwonnene te vonnissen. Maar wie heeft het over klementie en wie heeft het woord overwinnaars durven gebruiken? Wie beschouwt zich overwonnen?
Is Che overwonnen omdat hij dood is? Che heeft in zijn leven jarenlang aan gevaar blootgestaan, en is steeds op wonderlijke wijze aan de dood ontsnapt. Jarenlang heeft hij willen vechten, in de eerste rijen, waar hij ook maar nodig was, jarenlang heeft Che geaccepteerd dat hij ieder ogenblik kon sterven. Hij zei gewoonlijk dat zijn offer weinig zou betekenen, dat het een van de vele ongelukken zou zijn in de loop van de wereldrevolutie, en dat het daarna van elk van ons afhing of dit bloed voor niets gevloeid had. Hij is een van die mensen die dood gevaarlijker zijn dan levend, zelfs als de bangeriken de handen van het lijk hakken, het lichaam verbranden en de as verbergen.
Voor ons begint Che nu te leven en vindt de revolutie haar voortgang.
Nee, ik zal me nooit beroepen op de gratie van de overwonnene. Ik zal me nooit tot u wenden als tot overwinnaars. Integendeel, ik zeg u dat het me werkelijk spijt onschuldig te zijn aan al de tegen mij geformuleerde aanklachten. Zoals ik hier tegenover u sta ben ik schuldig door te geloven in de uiteindelijke overwinning van Che, de overwinning die
| |
| |
komen gaat; schuldig door de onherroepelijke verplichting op me te nemen hem trouw te blijven en zijn voorbeeld tot het einde met mijn hele inzet te volgen. De verplichting die iedereen op zich neemt die hem heeft zien leven, denken en vechten. Ik zal al het mogelijke doen om op een dag de eer te verdienen die u me toekent door me te veroordelen voor wat ik niet gedaan heb, maar wat ik meer dan ooit wil gaan doen. En in alle oprechtheid, met mijn hele hart dank ik u bij voorbaat voor de zware straf die u me toebedeelt. Ik heb gezegd.
|
|