| |
| |
| |
Ruud Kuyper
Tien jaar moderne jazz in Nederland
Negentien honderd drie en vijftig. Het jaar waarin Stalin overleed, waarin Dag Hammerskjoeld werd gekozen tot secretaris-generaal der Verenigde Naties en waarin Oost-Duitsland door de Sowjet Unie tot souvereine staat werd geproclameerd. Voor Nederland het jaar van de Watersnood, van de nieuwe Zondagswet en van de verdwenen Joodse pleegkinderen. Maar ook het jaar van nieuwe 78-toeren platen, verkrijgbaar voor prijzen tussen de vier en vijf gulden: John's delight en Focus van Tadd Dameron, Steeple Chase en Merry go round van Charlie Parker, Intuition en Yesterdays van Lennie Tristano, Frenesi en At a perfume counter van Dave Brubeck, Venus de Milo en Darn that dream van Miles Davis en Don't blame me en I'll be around van George Shearing. Wie geen platen had luisterde naar de Vara-uitzendingen van Pete Felleman, Nederlands eerste Dee Jay, die in 1953 al een kleine vierhonderd uitzendingen (Swing & Sweet, usa-cabaret, lp parade etc.) achter de rug had. Hij was er voor de liefhebbers van jazz en dansmuziek - toen een hechtere groep dan nu - die onze eigen musici nauwelijks kenden. Die traden op in ‘the zône’, voor de Amerikanen die naast hun eigen afn ook levende muziek wilden. En zo werd de achterblijvers, Felleman's fans en het muzikantenthuisfront bij het begin van het jaar 1953 in Rhythme (maandblad voor jazz, dansmuziek en televisie) een voorspoedig nieuwjaar toegewenst door orkesten als het Miller sextet, het Rita Reijs sextet, het Holland sextet, het Metronome sextet, het Piet van Dijk sextet en het Atlantic quintet.
Het sterk wisselende thuisfront werd gevormd door een aantal jonge moderne jazzmusici, schommelend tussen de amateur- en de beroepsstatus en voornamelijk gelegerd in Eindhoven, Den Haag, Amsterdam, Rotterdam en Haarlem.
Leider van de Eindhovense ‘school’ was de inmiddels als machinebankwerker naar Canada geëmigreerde bassist-trombonist-gitarist Dick Bezemer waarover Eindhovenaren en ex-Eindhovenaren nu nog met ontzag spreken.
Tony Vos: ‘Dick en ik hadden veel raakpunten. We werden [...] altijd verliefd op dezelfde meisjes. Ik ben altijd nogal conservatief geweest en
| |
| |
aanvaardde moeilijk nieuwe stromingen, nu nog. Dick was een zoeker en een perfectionist die altijd luisterde en het eerder doorhad. We vulden elkaar aardig aan. Uren zaten we bij Dick thuis aan de radio te schroeven. Dick begon te proberen op zijn gitaar en zijn trombone en zijn bas en leerde mij hoe ik op mijn klarinet moest frazeren. We haalden broer Henk erbij en studeerden rebop maar wij apostelen werden uitgefloten. Een handig muzikant is Dick nooit geweest. Hij heeft nooit goed leren lezen maar ingewikkelde dingen hoorde hij meteen. Hij speelde ze zo na. Volgens mij had hij een soort muzikale intuïtie. Zijn sterke zijde is zijn opvatting, zijn timing, frazering.’ Eindhoven was en is zoals zovele Zuidelijke steden voorzien van een respectabel aantal harmonie- en fanfareorkesten. De meeste Eindhovense musici zijn in zo'n orkest begonnen. Koos van Beurden, die reeksen foto's bezit waarop hij als twaalfjarig trompettist door Eindhovens straten marcheert: ‘We konden allemaal al een beetje noten liezen maar Dick dwong ons om naar platen te luisteren en accoorden te leren. Hij heeft me wel eens opgesloten om me als ik goed gestudeerd had weer vrij te laten.’
Dicks Jumping Six. Van Glabbeek, Hendrickx, Raaymaakers, 2x Bezemer, Schoonderwalt.
Herman Schoonderwalt: ‘Op mijn zesde jaar ben ik al in een harmonieorkest begonnen. Dick Bezemer heeft me uit een dansorkest gehaald, het Shiver Sextet waarmee ik de weekenden optrad. Dick wist hoe het moest, al kon hij het zelf niet waarmaken. Hij miste de pep maar hij was een geboren leraar dat staat als een paal boven water. Als ik met hem speelde stond ik onder druk want ik wist dat hij altijd op me lette. Later werd dat vanzelf beter, toen ging je je eigen weg.’
Het pionierswerk van Bezemer had succes. In Rhythme van 15 februari 1953 kon de Rhythme Club Eindhoven vol trots melden dat ‘de club als huisorkesten presenteerde: Hub Musch en zijn Swing Solisten, de Rhythme club Dixielanders met als gast de trombonist Dick Bezemer, een moderne combo en het trio van pianist Rein Verbeek. Al was alles nog niet volmaakt, men mag toch tevreden zijn over hetgeen in zes weken is bereikt dankzij veel en langdurig repeteren en dankzij een geest van samenwerking. Deze avond was een groot muzikaal suc- | |
| |
ces en hetzelfde kan gezegd worden van een speciale bijeenkomst op 4 februari waar de huisorkesten speelden ten bate van de noodgebieden. Een mooie geste die voor de getroffen bevolking vijfenzeventig gulden opleverde.’ Twee maanden later zou het moderne huisorkest, bestaande uit Dick Bezemer, trombone, Herman Schoonderwalt, altsax, Flip van Glabbeek, tenorsax, Jo Hendrickx, piano, Karst Bezemer, basen Wim Raaymakers, drums met 93 van de 100 beschikbare punten de eerste prijs winnen op het Tweede Benelux Jazz Festival te Maastricht. Zomer 1953: Bezemer en Schoonderwalt richten een combo op met pianist Frans Elsen (den Haag, later vervangen door Rob Madna), slagwerker Ferdy Posthuma de Boer (Amsterdam, later vervangen door Cees See) en bassist Fred Loggen (Amsterdam) en vertrekken naar Duitsland.
Jazz voor de Amerikanen. See, Loggen, Madna, Bezemer, Schoonderwalt.
Herman Schoonderwalt: ‘We speelden onder andere op de Airbase Spangdahlen bij Trier. Daar ontmoetten we de Belg Jack Sels met zijn orkest en met z'n allen luisterden we 's middags de rugbywedstrijden van de Amerikanen op.’
Schoonderwalt, Bezemer, See en Madna werden dikke vrienden. Trompettist Ado Broodboom nam hen op in zijn orkest voor een tournee door Zweden.
Herman Schoonderwalt: ‘De gig kwam van Ado. We toerden met een Zweeds impresario in twee auto's door heel Zweden. Overal hingen biljetten met “Holländska Orkestsensationen Ado Moreno”. We hebben op jazzconcerten gespeeld, op dansavonden en als attractie bij voetbalwedstrijden. We leerden veel van Sandy Mosse, die er op tenor bij zat, een Amerikaan die nu weer in z'n geboorteland zit. Ik heb platen van hem gehoord met strijkers en met het orkest van Woody Herman, dan moet je echt wel iets kunnen.’
De Haage Jazzclub bestond toen ruim twee jaar. Ze was in 1951 ontstaan uit een fusie van de Nederlandse studieclub voor jazzmuziek (1946) en de Nederlandse jazzclub (1949). Ook de modernisten kregen in de H.J.C. een kans maar de oude stijl nam in den Haag toch de belangrijkste plaats in. Modernisten, vreemde eenden in de Haagse beat, concentreerden zich in he[t] dansin- | |
| |
stituut dat voor eeuwig verbonden zal blijven met de Haagse moderne jazz: Gaillard-Jorissen aan de Laan van Meerdervoort. Trompettist Rob Pronk experimenteerde er, pianist Rob Madna zette er zijn eerste accoorden neer en pianist Frans Elsen speelde er met een kwartet (in Shearing-stijl) met Robbie Pauwels, gitaar, Eddy de Haas, bas en Han de Jonge, slagwerk.
Rudy en Rob Pronk.
Robbie Pauwels: ‘Sinds de dag dat ik Fransje met trillende stem opbelde of hij met me wou spelen hebben we hard gewerkt. We speelden waar we konden. We liepen de hele stad af. Om de beurt droegen we de versterker van de gitaar.’
Rob Pronk had al een interessante carrière achter de rug. In 1947 uit Indonesië naar Holland, in 1949 twee bootreizen naar Amerika met zijn boptet (Gerard en Ack van Rooijen, trompet, André Blok, tenorsax, Hans Tan, bas, Jan Opgenhaefen, slagwerk en Pronk zelf piano), met het hele boptet opgenomen in het o[rk]est Ernst van 't Hoff, begeleider [...] Dizzy Gillespie tijdens [...]ens op[...] en in Nederland en vlak voor zij[n] diensttijd een optreden als enige [Ne]derlander in de Royal Festival Hall in Londen. Rob's zusje Babes en broer Rudy kwamen een jaar later naar Nederland. Rudy ging klarinet spelen, Babes werd zangeres.
Rudy Pronk: ‘Rob ging meteen bij de jongens van Rooijen wonen toen hij uit Indonesië kwam. Die had hij in Bandoeng leren kennen toen ze daar voor de Niwin speelden met Tom van der Stap en zijn Witte Raven. Bij die drie is alles begonnen. Dat zijn de werkers geweest. Ze maakten al arrangementen jongen, de Intermission Riff voor drie trompetten bijvoorbeeld, dat klonk voor die tijd enorm. Rob heeft een tijdje Rechten gestudeerd en daarna Economie maar al gauw schreef hij Pa een brief dat hij naar het Conservatorium wilde. Hij is gelijk met Gerard en Ack naar het Conservatorium gegaan. Zelf ben ik toen ik nog op de hbs zat begonnen bij Madna. Tristano-stijl. Met Robbie en Chris Bender op drums en bas en Mario Heijman uit Wassenaar op tenor.’
Gerard en Ack van Rooijen waren nog eerder ‘het vak’ in gegaan. In 1946 (Gerard 17, Ack 15) met Tom van der Stap naar Indonesië, samen in het orkest van de Snip en Snap Revue, in het Rob Pronk boptet, bij Ernst van 't Hoff en bij Boyd Bachman. Madna, de Pronken en de van Rooijens, ze vormden met nog een paar musici een serieuze, leidende groep. Ze waren de progressiefsten.
Robbie Pauwels: ‘Ze waren zo ernstig, ze voelden zich misschien wel de koningen van Gaillard. Het versteerde de stemming een beetje.’
Rudy Pronk: ‘Een kliek? Ik heb het nooit zo gevoeld. Rob had gewoon mensen om zich heen met een bepaalde opvatting, een orkest met een bepaalde sound, daar past niet iedereen bij.’
| |
| |
Roelof Stalknecht, Frans van Lankeren, Arie Verhoef, Tonny Nüsser, Hennie Frohwein.
Pita Pronk (echtgenote van Rudy): ‘Ik was overal waar ze speelden en ik had toen ik ze nog niet zo goed kende ook wel eens een hekel aan ze. Ze hadden zo op het oog enorme kapsones. Kleinerend kijken, dit was niet goed en dat was niet goed. Ze zagen dat zelf niet maar daarom hebben de anderen het wel zo gevoeld.’
Amsterdam, geen ‘school’, hoogstens een centrum, gepersonifieerd in Dancing Sheherazade in de Wagenstraat en een aantal komende en gaande jazzclubs, bakermat van pianisten Peter Jongeneel, Piet Kuiters, en Wim Jongbloed, bassist Dub Dubois, slagwerkers Cees See en Joop Korzelius, baritonsaxofonist Henk van Es, vibrafonist Eddie Sanchez, gitaristen Carel de Vogel en Jan Blok, altsaxofonist Theo Loevendie en trompettist Nedley Elstack.
Rotterdam, stad van sessions in l'Ambassadeur, de Kroon en Parkzicht, geen bakermat, hoogstens geboorteplaats van tenorsaxofonisten Toon van Vliet en Sander Sprong, altsaxofonisten Piet Noordijk en Karel Reijs, slagwerkers Tony Viola en Piet Geurdes, bassist Jan Fens, gitarist Frans van Lankeren, pianist Rob van Lankeren en zangeres Rita Reijs.
Tenslotte Haarlem, stad van The Bamboozlers, stad van trompettist Cees Smal, tenorsaxofonisten Harry Verbeke en Ruud Brink, altsaxofonist Jim Dikker, pianist Cees Slinger en slagwerker Han Brink.
Musici genoeg dus, de meesten in bovengenoemde steden, luisterend naar de Amerikanen die sporadisch langskwamen, naar platen, naar Felleman, de bbc jazzclub of de afn, studerend en experimenterend in voor- en achterkamers, debatterend en ruziënd over het bluesschema van Parker, de swing van Brubeck en de oplossing van A mineur 7, spelend, de ene avond op een schoolfeest, de andere in een zaaltje achter een café, de ene maand in Apeldoorn, de andere in Stuttgart of Stockholm.
In Amerika vierden Norman Granz' paradoxale jam-sessions, Jazz at the Philharmonic, hoogtij. Paradoxaal, want wat het karakter van een jam-session moest hebben was hyper-georganiseerd: een snel begin met de hele troep, alle blazers een
| |
| |
‘ballad’, daarna een ‘saxbattle’, een ‘drumbattle’, een snel eind. Impresario Paul Acket kreeg het idee om een aantal Nederlandse topmusici op die manier op de plaat te brengen. De groep werd samengesteld uit Nedley Elstack, trompet, Tony Vos, altsax, Jos van Heuverzwijn, Toon van Vliet en André Blok, tenorsax, Hans van Assenderp, trombone, Robbie Pauwels, gitaar, Hank Wood, bas, Frans Elsen, piano en Tonny Nüsser, slagwerk.
Pete Felleman met Jazz at the Kurhaus.
Tonny Nüsser: ‘Ik weet wel dat het bloedheet was, we moesten terwijl het publiek in de zaal zat te wachten steeds ophouden omdat er een nieuwe tape opgezet moest worden. Eén grote verstering was het. Ik heb bij mijn weten nog nooit zo slecht gespeeld. En dat voor een plaat.’
Omega bracht de nerveuze geluiden van tien jaar geleden, met aankondigingen van Pete Felleman uit op twee langspeelplaten van 25 cm à f 13,50 per stuk.
Tony Vos: ‘Paul Acket kwam naar Eindhoven om Rhythme op poten te zetten. Hij werkte ook als impresario en organiseerde jazzavonden, oa. in het Kurhaus in Scheveningen. Hij bracht daar eens een groep bij elkaar onder de naam Jazz at the Kurhaus. Hij interesseerde Omega er voor en er werd besloten opnamen te maken van dit vrij zonderlinge geheel in het Rembrandt Theater in Eindhoven. De voorbereidingen waren summier en de uitvoering was niet ideaal. Er waren bovendien veel te veel blazers. Het was een poging om wat te doen maar een commercieel succes is de plaat nooit geworden.’
Amsterdam, den Haag en Eindhoven voor het eerst samen ‘on wax’ en steeds meer samen ‘on the road’.
Tonny Nüsser: ‘Vooral bij de Amerikanen verdiende je goed, bovendien kon je daar op die bases allerlei dingen goedkoop kopen op je px-kaart. Ik verdiende in die tijd zo'n vijftig, zestig dollar per week, dat was toen heel wat.’
De jongste garde ontving in september 1953 een brief van de Avro met een uitnodiging om deel te nemen aan een jazzcompetitie. ‘De competitie staat open voor alle amateur en semi-prof Jazzorkesten in Nederland welke verdeeld worden in twee klassen, oude stijl (New-Orleans, Dixieland etc.) en
| |
| |
moderne stijl (Swing, Bop, etc.) De winnaars van iedere “rayonavond” zullen behalve een vaantje en een langspeelplaat een radiouitzending van twintig minuten krijgen.’ Een goed idee want veel moderne jazz van eigen bodem was er niet op de radio. Vele jonge luisteraars begrepen toen echter al, dat ensembles als het kwartet Ger van Leeuwen, het kwartet van Sem Nijveen en het sextet van Willie Langestraat de ‘jazz er bij deden.’ Toenmalig lyceïst Cor B. Vaandrager in de V.O.D.O. Express, schoolblad van het Charlois Lyceum in Rotterdam-Zuid: ‘Laat ik het betreffende stukje eens onder het lancet nemen. B. wilde op verzoek iets vertellen over de Jazz in Nederland, waarbij hij in de eerste plaats het Leedy Trio en het Trio Pia Beek noemde. Als B. deze beide trio's als exponent van de Nederlandse Jazz beschouwt en geen ander noemt lijkt hij mij de lezer een totaal scheef getrokken beeld van de Jazz in onze Lage Landen te geven (misschien door onwetendheid?)
(...) Dan noemt B. in een adem met D.S.C. en Dixieland Pipers het Willy Langestraat Sextet. Maar dat is toch waanzin... Dit sextet behoort toch tot een geheel ander genre?’
Uit Duitsland teruggekeerde orkesten als het Rita Reijs-Wessel Ilcken sextet en de Streamliners (met Toon van Vliet en Karel Reijs) kwamen niet voor de microfoon. Men kon hen in levende lijve horen in dancings Sheherazade, Hollywood of Casablanca in Amsterdam, Tabaris in den Haag of op een Zondagmiddagconcert van Henk Starks Habibiclub (announcer: Cor B. Vaandrager) in het Rotterdamse Emporium. De Westcoast-jazz was en vogue en jong Nederland kon genieten van ‘meesterlijke vertolkingen van de Streamliners van nummers als Four Brothers, Five Brothers en Nights at the turntable’, en van ‘in het Gerry Mulligan idioom geschreven arrangementen van het Ted Powder sextet’ (met pianist Hans Vlig, trompettist Cees Smal, tenorsaxofonist Harry Verbeke en slagwerker Tonny Nüsser).
Grote prestaties, maar geen radioof grammofoonopnamen. Frans Elsen kwam in Rhythme verklaren: ‘Wat zou men niet een schitterende All Star combinaties kunnen formeren voor grammofoon en radio zoals dat geregeld in andere landen plaats vindt, bv. een Karel Reijs, Toon van Vliet, Robbie Pauwels, Wessel Ilcken.’ Maar er gebeurde niets; noch de radio (een enkele uitzending van The Flamingo's daargelaten) noch de grammofoonplatenindustrie toonde veel belangstelling voor de aan de Westcoast van Europa spelende jazzmusici. Anton Kop in Rhythme: ‘Het probleem is: waarom worden de prestaties van deze Nederlandse mensen niet oneindig meer dan thans geschiedt in het schellak gegroefd om aldus wijd en zijd bekend te geraken? Veel meer heil dan we verwachten kunnen van onze grote platenmaatschappijen zien wij echter in de oprichting van een klein platenmaatschappijtje met een “private label”, zoiets als Esquire in Engeland, Metronome in Zweden of Blue Star in Frankrijk.’ Jazz at the Kurhaus werd matig verkocht, het publiek kocht voor het zelfde geld liever de Amerikaanse inspirators en de Nederlandse moderne jazz bleef zich afspelen in een paar nachtclubs, op een paar concerten en in het buitenland, meestal ‘voor de Amerikanen’, lachende derden, blij met goe- | |
| |
de musici voor wie een dollar meer waard was dan een gulden.
Trio Frans Elsen. Hank Wood, Robbie Pauwels, Frans Elsen.
Er kwam geen ‘private label’; in plaats daarvan deed een van de grote platenmaatschappijen ‘waarvan weinig heil te verwachten was’ de grote stap en Rhythme kon vergenoegd spreken van ‘een geheel nieuwe periode in de jazz’. Op 7 januari 1955 kwamen Rob Madna, Rob Pronk, Toon van Vliet, Karel Reijs, Herman Schoonderwalt, Gerard en Ack van Rooijen, Dick Bezemer en Wessel Ilcken in het Amsterdamse Minervapaviljoen bijeen voor het opnemen van een langspeelplaat voor het Columbia-label: Jazz from Holland.
Herman Schoonderwalt: ‘Ik had voor die gelegenheid een bariton geleend. Dat pestding sloot helemaal niet.’ Philips volgde al gauw en zette op 14, 17 en 23 januari 1955 de Rita Reijs-Wessel Ilcken combo, het trio van Rob Madna en de twee finalisten van de Avro-Jazzcompetitie het kwartet Tony Vos (met Deense Börge Ring, bas, Henk Vos, pano en Fred Gilhuys, slagwerk) en hiet Stido Alström Trio (met Hans Weelink, bas en Jan Goedkoop, slagwerk) in het schellak onder de naam Jazz behind the dikes. Enthousiaste producer: Michiel A. de Ruyter, de presentator van Avro's Jazz Sociëteit.
In de warme juli- en augustus-maanden van 1955 volgde Jazz behind the dikes no ii. Uitverkorenen: Het Herman Schoonderwalt septet, de Rita Reijs-Wessel Ilcken combo, uitgebreid met Rob Madna, piano, het Tony Vos kwartet, het Rob Madna trio en newcomers het Frans Elsen kwartet met gitarist Robbie Pauwels (inmiddels gecontracteerd door Toon Hermans), bassist Chris Bender en slagwerker Cees See. Michiel de Ruyter schreef in Elsevier onder de kop: Nederlandse jazz komt over de dijk: ‘Want onze jazz modernisten kunnen de vergelijking met hun buitenlandse collega's volledig weerstaan en ook hun aantal is percentsgewijs niet minder dan buiten Nederland.’
Live-concerten bleven een zeldzaamheid, vandaar dat de Ruyter de one-night stand van Zwedens baritonsaxofonist Lars Gullin in Sheherazade, begeleid door de nagenoeg voltallige dijkploeg ‘een der grootste jazzfeesten van het laatste decennium’ kon noemen. Jazzclubs
| |
| |
kwamen en gingen. Op de actieve Wim Bookers Modern Music Club was goede jazz te horen door de Amsterdamse kern met oa. Nedley Elstack, Henk van Es, Theo Loevendie, Paolo de Haas, Piet Kuiters en prijswinnaar Avro Jazzcompetitie 1954-55 pianist Nico Bunink. Hij was met zijn kwartet als derde geëindigd vóór plaatselijke ‘aces’ als de Utrechtse Hot Strings met violist Frans van Bergen en het Rotterdamse Maple Leaf Sextet met bassist Jan Fens en tenorsaxofonist Hans Sleutelaar en ná het plotseling sterk de aandacht trekkende Hilversumse Pim Jacobs Trio met bassist Ruud Jacobs en slagwerker Fred Burkhardt. De gebroeders Jacobs associeerden zich korte tijd later met slagwerker Wessel Ilcken. Hun ster steeg snel dankzij het begeleiden van Amerikaanse gasten als Bob Cooper, Bud Shank, Lucky Thompson, Tony Scott en Herbie Mann (Salute to the flute). Zij kregen, naast het Peter Schilperoort Kwartet en de inmiddels naar Nederland terugkeerde Millers een aantal radiouitzendingen waardoor hun naam definitief gevestigd werd.
Lars Gullin in Sheherazade met Ack van Rooijen, Dick Bezemer, Rita Reijs, Wessel Ilcken.
Pim Jacobs: ‘De jazz was voor mij een hobby en dat is het nu eigenlijk nog. Ik heb gewoon van m'n hobby m'n vak gemaakt al voel ik me maar voor vijftig procent jazzmusicus. Voor de andere vijftig procent voel ik me handelsreiziger in jazz. Die competitie was het begin. Je moet er aan mee doen als je nog helemaal niets te verliezen hebt want het zijn afschuwelijke ondingen. Als je eenmaal iets gewonnen hebt moet je nooit meer meedoen.’
De derde en laatste Jazz behind the dikes plaat werd eind 1956 en begin 1957 opgenomen. Middelpunt van de session op 29 oktober 1956: slagwerker Wessel Ilcken. Om hem heen tien ‘All Stars’. Gespeelde nummers: the Goofer (componist en arrangeur: Rob Pronk) en Jeepers Creepers (arrangeur: Gerard van Rooijen). Andere opnamen volgden. Op 2 november kwamen Rob Madna, Ruud Jacobs en Rudy Pronk naar de studio, op 30 januari het Frans Elsen kwintet en op 3 februari het Stido Alström sextet en het Pim Jacobs Trio.
Phonograms Frank Visser: ‘Die Jazz behind the dikes platen liepen redelijk, zeker de eerste twee. Maar dan niet wat een platenmaatschappij
| |
| |
voor een commerciële plaat onder redelijk verstaat. Willen wij helemaal uit de kosten komen dan moet de verkoop van een l.p. toch wel een stuk hoger liggen. Nu was het voor ons niet eens zo heel erg omdat wij op alle gebieden opereren, het ene repertoire dekt het andere.’
Paul Ruys, Joop Korzelius, Dub Dubois, Ack en Gerard van Rooijen, Harry Verbeke.
De Nederlandse platen kwamen ook in Amerika uit en werden daar in de jazzbladen besproken. Rhythmeredacteur Anton Kop had de vermetelheid de recensies in zijn eigen blad aan te halen evenals een brief van de Amerikaanse slagwerker Al Levitt waarin deze opmerkte dat ‘iedere Nederlander op een Amerikaan lijkt.’ Natuurlijk kwam er een reactie en wel van Pieter Sweens en Frans van Schaik. ‘Hoe gelukkig zijn wij met onze prominenten - en ook wel een beetje trots. Ja, dat menen we nu... trots! Trots op de Nederlandse jazz. Op Rita, op Wes, op de jongens van Jacobs en van Rooijen, op Toon, op Rob, op Rudi en op Fransje...’
Een paar van deze gelukkigen traden begin 1957 voor gages van om en nabij de twintig gulden op in Dordrecht ter gelegenheid van de Dordse jazzweek die de Dordse Jazz Sociëteit ter gelegenheid van haar tweede lustrum had georganiseerd. Dordrecht was in de laatste week van april 1957 versierd met spandoeken en in de etalages van modemagazijnen ed. prijkten Jazzfoto's. Uit het programma: een concert in het Muzieklyceum met het Koos van Beurden kwartet en de prijswinnaar van de Avro Jazz Competitie 1956-57 de Kees Kuyt Combo (prachtig op tijd met de heersende M.J.Q.-mode), een tentoonstelling Jazz in de beeldende kunst, een jazzballet en een optreden van het kwintet Ger van Leeuwen en de Jazzweek Dordrecht 1957 All Stars. Twee weken later opende Millerleider Ab de Molenaar met zijn Millers (Herman Schoonderwalt, Coen van Nassou, Eddie Doorenbosch, Cees See en, sporadisch, Rob Madna) een eigen zaak onder het Flevogebouw aan de Hoogstraat in Rotterdam, de Millerclub, voorloper van de Wieck aan de Westblaak. Rotterdam had naast de unieke Douche-bijeenkomsten, waarop Karel Scholten jazz en poëzie combineerde, weer een eigen jazzcentrum. De Millers waren onder dak maar andere musici ging het
| |
| |
moeilijker. Sommigen vertrokken naar het buitenland, anderen gingen het vak uit, de meesten vochten door. Rob Pronk won met zijn sextet de Rhythmepoll 1956-57 maar moest het in de loop van 1957 wegens gebrek aan werk ontbinden.
Rob Pronk, Rob Madna, Leo Gerritsen, Dick van de Capelle, Ruud Brink, Rudy Pronk.
Rudy Pronk: ‘Ik ben in mijn diensttijd slagwerk gaan studeren en heb daarna voor alle zekerheid een spoedcursus voor onderwijzer gevolgd. Na de dienst ben ik vier maanden onderwijzer geweest in Scheveningen, toen lapte ik hem aan m'n laars, die rotschool. Ik ging in het sextet van Rob. We hebben in Sheherazade gespeeld, in Etoile in den Haag, in Dusseldorf en in Evreux. Het was een goed stel maar we waren niet commercieel genoeg. En Rob dacht al dat hij commercieel was met close-harmony zang en zo. Nou, het was nog lang niet commercieel genoeg! Misschien was het nu een sensatie geweest, misschien waren we te vroeg geboren. Rob kreeg er genoeg van, hij ontbond de zaak en ging als arrangeur en later als trompettist werken bij Edelhagen. Gerard had ook genoeg van die nachtclubjes en kon via Ack als arrangeur bij Aimé Barelli komen. Babes werd zangeres bij Barelli, een goed leven, 's winters in Armenonville, een buitenplaats bij Parijs en 's zomers in de Sporting Club in Monte Carlo. Ze heette daar Babes Brandon. Ik ben zelf niet all round zoals Rob en Gerard, daarom ben ik het vak uit gegaan en weer onderwijzer geworden, eerst in Leiden, toen in Puttershoek.’
Bibebs interview in Vrij Nederland met Rita Reijs, terug van haar tweede reis naar Amerika had dezelfde melancholieke toon:
Rita: ‘Ik ben nu twee weken terug en ben beladen met bloemen, het was een echt “welkom thuis”. Een persconferentie in het Hof van Holland van Philips, allemaal mooi: maar geen werk. (...) Bij de radio willen ze me hier niet voor vast, nou het is een geluk dat we samen verdienen dus echt arm hebben we het nooit gehad. Maar als ik alleen was... Van één uitzending per week kan ik niet leven.’
Wessel: ‘Ze zijn hier tien jaar achter. Misschien dat ze na tien jaar zien hoe goed zij gezongen heeft. Wat voor muziek wij maakten en dat er wat zat in mijn drumspelen.’
Echtgenoot Wessel, snel levend,
| |
| |
weinig slapend werd waterskikampioen van Nederland en maakte enige dagen later zijn eerste opname als vocalist in de Phonogram studio in Hilversum, begeleid door zijn trio plus Karel Reijs en Toon van Vliet. Het was allemaal wat te veel; deze hard werkende pionier van de Nederlandse moderne jazz, leefde te actief, te onrustig. Op 13 juli 1957 overleed hij in het Stads en Academisch ziekenhuis in Utrecht aan de gevolgen van een hersenbloeding. Jazzminnend Nederland werd plotseling op ruwe wijze geconfronteerd met de harde strijd om erkenning en gewoon om het bestaan van de Nederlandse jazzmusici. Misschien symboliseerde Wessel Ilcken de moeilijke situatie waarin de Nederlandse jazz zich bevond. ‘Het is een vicieuze cirkel’ merkte Frank Visser in Rhythme op. ‘Men is de Hollandse jazzmusicus welgevallig, men verlangt méér van hem dan hij kan opbrengen maar wil hem geen emplooi geven met de (grote) kans die gewenste “verbeteringen” tot stand te zien komen! Eerst dan zal het gesmade “grote publiek” gunstig reageren.’
Karel Reijs in Casablanca. Rechts Arie Roos en Ado Broodboom.
Tweede triest gebeuren in 1957: Nederlands meest moderne modernist Pete Fellemans afscheid van de Vara-microfoon na honderden voortreffelijke uitzendingen. Zijn laatste woorden: ‘Don't worry about me.’ Fellemans vertrek viel ongeveer samen met de stille aftocht van de geacheveerde Westcoast stijl die overigens musici als Rob Madna, de Pronken, de van Rooijens, Herman Schoonderwalt, Frans Elsen en Cees Smal niet of nauwelijks heeft beïnvloed.
Rob Madna: ‘Voor mij is het toch in feite altijd de Bop, de Hard Bop, de East Coast, of hoe je het ook wilt noemen gebleven. Ook de arrangeurs van de West-Coast lagen mij niet zo. Ik prefereerde bv. Tadd Dameron en de arrangementen voor de Birth of the cool opnamen van Miles Davis’.
De jazz ging de ‘funky’, de ‘groovy’, de ‘cookin’ 'weg op en Nederland volgde. Symbool van de nieuwe, stevige er niet om liegende jazzstijl: het Rob Madna Quintet met Madna zelf, piano, Herman Schoonderwalt, altsax, Jan Fens, bas, Cees See, slagwerk en Rob Pronk of Gerard van Rooijen - wie in het land was deed mee - trompet.
| |
| |
Rita Reijs ging optreden met het trio Pim Jacobs dat, voordat Cees See definitief de plaats van Wessel Ilcken innam speelde met slagwerkers John Engels jr., Wim de Leeuw en Rudy Pronk. Bassist Ruud Jacobs kreeg een uitnodiging om Nederland te vertegenwoordigen in de Tower of Babel Band, samengesteld uit jonge Europese modernisten onder leiding van Marshall Brown en in 1958 optredend op het Newport Jazz Festival, op de Expo in Brussel en in de Veilinghal in Blokker.
Pim Jacobs: ‘Ik voerde een doelbewuste politiek. Daar hoort bij: op de bühne de zaak verkopen, naar de mensen kijken en zeggen: hier zijn we, desnoods een praatje vooraf, nette kleding, noem maar op. Je krijgt het niet cadeau, je moet er op afgaan, ze komen niet naar je toe. Ik bekijk m'n publiek van te voren en dan stel ik het programma samen. Als ze wéér Summertime of Desafinado vragen trek ik m'n neus niet op. Daarmee winnen we een groot publiek voor de jazz. Een voorbeeld. Laatst zaten we midden in een variétéprogramma, met goochelaars, acrobaten en dergelijke. Ik dacht: wat doen we hier in godsnaam. Maar als je dán strijdlustig op de bühne komt en je geeft honderdvijftig procent, je legt het er een beetje extra dik op, dan kom je er toch. En dát is politiek. Net zo graag speel ik kat en muis met het onderhandelen over gages. Dat is ook politiek. Verder werk ik met fotomateriaal en platen voor buitenlandse relaties, leg bezoeken af, ga in Hof van Holland zitten, dat komt er allemaal bij.’
Arend Nijenhuis, Jan Huydts.
De sessions verplaatsten zich naar het AMVJ gebouw en de Modern Music Club 54 in Amsterdam (Zondagmiddagen), de Modern Jazzclub Persepolis (weekenden), de Eindhovense Jazzclub (Maandagavonden), Amicitia en later Extase in den Haag (Zondagmiddagen) en het Haagse Girokantoor waarvan personeelsleden de GONA jazzclub hadden opgericht (Woensdagavonden). Opvallende nieuwelingen op deze sessions: pianisten Hein van der Gaag, Rob Agerbeek, Boudewijn Leeuwenberg, Puck Bodewitz, Jack van Poll (al lang bekend in België en Duitsland), Mischa Mengelberg (die in 1959 het Loosdrechts Jazzconcours zou winnen) en Jan Huydts, bassisten Koos Serierse, Jacques Schols en Arend Nijenhuis, slagwerkers Hans Olivier, Gerry Teekens, Leo de Ruiter (midden in de publiciteit door een bladzijde in de Telegraaf met als kop: De ontnuchtering van een achttienjarige), Hans Dolman en Han Bennink, gitaristen Thijmen Hoolwerf en Wim Hoogsteeder, trompettisten Rob Tichelaar en Han Tromp en zangeres Arly Day. De Avro vestigde de aandacht op deze nieuwe talenten door haar uitzendingen Jazzcorner waarin Wouter van Gool en Roel Balten een bezoek brachten aan een aantal Nederlandse jazzclubs. In- | |
| |
middels was in Rotterdam het amvj jazzcentrum opgericht onder leiding van Dick A. van den Berg, bekend Rotterdams jazzliefhebber, die enige faam genoot als voorzitter van de Rotterdamse Disco Luisterclub Centraal. Zijn concerten bewezen dat er voor goed georganiseerde Nederlandse jazzavonden wel degelijk grote belangstelling bestaat.
Piet Noordijk Kwartet. Piet Noordijk, Ruud Kuyper, Jan Fens, Tonny Viola.
Dick A. van den Berg: ‘Ik werkte volgens een bepaald plan: de concerten moesten artistiek en commercieel verantwoord zijn dus goede muziek en vooral goede reclame vooraf. Dixieland heb ik zelden gebracht, die muziek hoort tegenwoordig bij de amusementsmuziek. Daarom had ik ook altijd goed publiek, negentig procent echte jazzliefhebbers, de rest hield zich koest. Ik kon ongeveer vijf, zes concerten per seizoen draaien want na maart zakt de belangstelling al. Ze zijn ook zo verwend. Wilde ik voor uitverkochte zalen werken dan moest ik wel aankomen met Jacobs en de Diamond Five, liefst allebei op één avond want ze willen namen. Zo sta je dan voor een dilemma: of altijd programma's die op elkaar lijken of altijd een halfvolle zaal. En met een halfvolle zaal zat ik al scheef want ik moest op een basis werken van negentig procent bezet omdat er maar ongeveer 650 mensen in de Mauritszaal kunnen. En drie gulden vijftig waren ze nog bereid uit te geven, meer niet. Mijn budget bedroeg dus ongeveer tweeduizend à vijfentwintighonderd gulden, nou wat kan je daarmee doen? Voor vijf gulden, zeven gulden vijftig gaan ze naar Coltrane, Adderley, noem maar op. Ik had m'n zaalhuur, de vermakelijkheidsbelasting, vleugel, geluidsinstallatie, bruto gages van de musici, wat drank voor de musici en nog een paar dingen. Je zou kunnen zeggen spanningen in het persoonlijke vlak hebben er toe geleid dat ik er mee gestopt ben. Ik heb wat afgesjouwd, gebeld, geschreven, achteraf zou je me voor gek verklaren. De amvj zou het daarna wel even zelf doen met de Vara samen. Op het eerste concert trad Boy's Big Band op, nergens biljetten in de stad, weinig krantenreclame. Ze dachten zeker dat het tegenwoordig zo maar gaat. Enfin, er kwamen vijftig mensen, meer niet. Heus, de zakelijke basis, daar gaat het om en dat is ook het moeilijkst, vertel mij
| |
| |
wat. Maar de amvj is niet zakelijk en ik kon alles alleen opknappen.’
Toon van Vliet, Mischa Mengelberg.
Van den Bergs concerten vonden in Amsterdam alleen hun gelijke in de jaarlijkse avond die in het Concertgebouw werd gehouden, eerst onder auspiciën van Het Parool, later Het Vrije Volk. Het eerste concert, op 27 december 1959, werd door Rud Niemans in Rhythme ‘het artistiek bankroet van de Nederlandse jazz-in-de-concertzaal’ genoemd. Optredenden behalve een Big Band onder leiding van de Amsterdamse arts en ex-musicus Boy Edgar, later Boy's Big Band genoemd: het sextet van Theo Loevendie, het Jan Huydts Trio, het Mischa Mengelberg Kwartet, The Diamond Five en het Trio Pim Jacobs waarin slagwerker Cees See vervangen was door gitarist Bill Overgauw. Het Jacobs Trio was inmiddels ‘huistrio’ geworden van Hilversums meest jazz-minded omroep, de Vara die van 3-9 april 1960 haar jazzweek organiseerde. Uit het programma: een jeugdconcert, verzorgd door het Pim Jacobs trio, een journalisten/musici forum, een uitzending van Gabri de Wagt: mensen in de jazz en een blinddoektest. Onvergetelijk besluit van de Varajazzweek waren de rechtstreekse uitzendingen van de Jazz at the Philharmonic concerten vanuit de Kurzaal en het Concertgebouw. Nederland werd dankzij de Vara op de gedenkwaardige datum van 9 april 1960 (men leze het na in De avonturen van Cornelis Bastiaan Vaandrager deel i) geconfronteerd met het verbijsterende spel van tenorsaxofonist John Coltrane in de Kurzaal. Een van de weinige goede verstaanders van het Kurzaal-concert Rob Madna merkte direct na het concert op: ‘Er zijn er voor mij maar twee, Miles Davis en John Coltrane.’ De opnamen die het Madna-kwartet later voor de Avro maakte droegen dan ook sterk het stempel van de nieuwe richting die Miles Davis met zijn kwintet en het orkest van Gil Evans was ingeslagen, de weg van de grotere vrijheid ten opzichte van het strenge accoordenschema, de weg van de klankkleur en de melodie zonder
verwaarlozing van de essentie: de swing.
Herman Schoonderwalt: ‘Dat kwintet van Robby Madna is een vruchtbare tijd geweest. Die zondagmiddagen in Amicitia, Extase en het Achterom. We speelden van 2 tot 6 en dan moest ik nog eens van 9 tot 4 in de Wieck spelen. Het latere kwartet van Robby was uniek, dat kun je rustig zeggen. De piano van Robby samen met de klarinet, precies een heel orkest. Van toen af aan gingen we hier in Nederland geloof ik meer dan ooit onze eigen weg.’
Het Pim Jacobs trio ging zich op Europees niveau bewegen, oa. dankzij het winnen van de eerste prijs op het jazzfestival in Antibes, zomer 1960.
Pim Jacobs: ‘Ook aan dat con- | |
| |
cours doe ik nu nooit meer mee, maar dat was nodig om Europese naam te krijgen, zoals de Avro jazzcompetitie in het begin nodig was om er in Nederland in te komen.’
Op 30 september van het zelfde jaar trouwden Pim Jacobs en Rita in Hilversum. ‘De jazz hield het mooiste feest van Pim en Rita levendig,’ schreef Telegraafs Henk van der Meijden de volgende dag. ‘Pim en Rita’ werd nog een groter begrip dan het al was, nu ook voor het massale teenagerpubliek, gevoelig voor de romantiek van dit huwelijk. Philips bracht de plaat Marriage in modern jazz uit met op de cover bruid Rita, bruidegom Pim en bruidsjonkers Ruud Jacobs en Bill Overgauw.
Pim Jacobs: ‘Er is veel over ons gekletst in die tijd, ook door muzikanten. De een vond het een commercieel huwelijk, de ander zei dat we het geen drie maanden zouden uithouden. Als je voor je zelf weet dat het goed zit raakt het je niet. Je ziet, het is niet uitgekomen, we vechten nog steeds niet met elkaar maar er wordt wel nog steeds gekletst. Ons huwelijk zelf heeft niets met de business te maken gehad al heb ik, toen we eenmaal gingen trouwen wel een deal gemaakt met Philips. Op de dag van ons huwelijk kwam de nieuwe plaat uit, we kregen hem na de plechtigheid in het stadhuis aangeboden door burgemeester Boot. Dat had ik allemaal geregeld. Ik zou gek geweest zijn als ik het niet had gedaan.’
Eind 1960 was er weer een Nederlands jazzconcert in het Concertgebouw, ditmaal onder auspiciën van Het Vrije Volk. Hans Verhagen noteerde in zijn pagina Q van het Algemeen Dagblad uitspraken uit de monden van vier medewerkers.
Bassist Arend Nijenhuis: ‘Nederland kent nergens en nooit een honderd procent jazzklimaat maar op de jazzclubs kun je spelen wat je wilt.’
Pianist Mischa Mengelberg: ‘Ik vind het leuk als ze dansen - dan doen ze tenminste iets, dan zie je een reaktie op je spelen.’
Saxofonist Ruud Brink: ‘Ideaal publiek is alleen in de concertzaal mogelijk, maar die nozemclubjes...’
Altsaxofonist Theo Loevendie: ‘Publiek in de jazzclubs is niet ideaal, vaak al te snobistisch, dat gepraat over coast dit en coast dat, het gaat toch maar om goed of slecht nietwaar?’ Precies een jaar later zou Thomas Flothuis in Het Parool deze visies die de moeilijke verhouding musicus-publiek weergeven, nog eens samenvatten: ‘Het is bijzonder weinig hoopgevend voor de musicus die van jazz-spelen zijn beroep wil maken. Die zal het moeten hebben van een vast radiocontract, goed verkopende grammofoonplaten en geregeld werk in nachtclubs.’
1961 was inmiddels zijn gangetje gegaan zoals 1962 zijn gangetje zou gaan met slechts af en toe wat ‘nieuws’ zoals het plotselinge vertrek van Herman Schoonderwalt, Cees See en Eddy Doorenbosch uit de Millers, de tournee van het Dutch Jazz Quintet door India en Pakistan, de uitwijzing van vier jonge musici uit Finland wegens het gebruik van verdovende middelen, de generaliserende uitspraken van Pia Beck daarover in De Telegraaf en de verkoop van Sheherazade door eigenaren The Diamond Five (Cees Smal, Harry Verbeke, Cees Slinger, Jacques Schols en John Engels jr.) Edisonwinnaars 1962 en officieel ontbonden.
| |
| |
Theo Loevendie
Negentien honderd vierenzestig schrijven we nu, tien jaar na 1954; we noteren uitspraken uit de monden van Nederlandse mensen in de jazz, heilsoldaten in een tijdperk van operette-revival en teenagermuziek.
Skip Voogd, na de opheffing van zijn troetelkind Rhythme in 1961 actief aangepast bij de huidige muziekmode: ‘Het grote verschil met vroeger is dat de jazzmuziek tegenwoordig sfeerloos is. De factor “entertainment” die toch altijd een rol moet blijven vervullen is verdwenen. De musici keren het publiek letterlijk en figuurlijk de rug toe en scheppen een afstand. Het wordt niet meer “verkocht”. Er was toen minder afstand tussen de lichte muziek en de jazz. Nu doen de jazzmusici bewust exclusief. Neem Mingus in Amerika. Hij laat een wind van een kwartier en die wordt op de plaat uitgebracht. Er zijn een paar baardjes die dat mooi vinden maar de grote groep waar de jazz het ook in Nederland van moet hebben heeft zich van deze grauwe klanken afgekeerd, en is overgelopen naar de Rock and Roll en andere teenagermuziek waar ze zich wèl bij amuseren. Het oog wil nu eenmaal ook wat. Dizzy Gillespie is een van de weinigen die dat begrepen hebben. Hij speelt de sterren van de hemel en hij verkoopt het. Maar de grafstemming die bijvoorbeeld in Sheherazade heerste, daar voelen mijn leeftijdgenoten, de dertigers, die zo van “happy-jazz” hielden zeker niet voor. De lol is er gewoon af.’
Altsaxofonist Tony Vos, programmaleider Radio Veronica: ‘Vlak na de oorlog was de jazz nog nieuw en in de mode. Het publiek zag het als een sensatie. De belangstelling is nu minder geworden maar ik geloof eerder dat de zaak tot normale proporties is teruggebracht. Momenteel zijn de afnemers van de jazzmuzikant een aantal noodlijdende jazzclubs met gages tussen de twintig en dertig gulden per gig. Platenmaatschappijen wagen zich niet meer aan platen van jongens die toch niet verkopen. Van mijn trioplaat (Undecided, The Tony Vos Trio, mmp) zijn in een halfjaar ongeveer vierhonderd exemplaren gesleten. Bij 2500 is de maatschappij uit de kosten van opname, hoes, perskosten, etc. Het wordt voor de jazzmuzikant dus schnabbelen in de Wieck tot 4 uur of in een andere nachtclub waar de slagers toch Weense muziek willen horen. Ik geloof dus dat het na de oorlog abnormaal was en dat alles nu wat normaler loopt en zo zal het wel blijven.’
Michiel A. de Ruyter, journalist bij Het Parool en samensteller Radio Jazzclub en Jazzmagazine voor de Vara: ‘Er komen ook weinig nieuwe mensen bij doordat de clubs vroeger meer kansen konden geven aan jonge onbekende musici. Het publiek is verwend door de vele Amerikanen en wil het liefst op jazzclubs de beste Nederlanders ho- | |
| |
ren. Louitje van Dijk, Hans van Leeuwen, Carl Schulze zijn er via het Loosdrecht Jazzconcours gekomen, nieuwe blazers komen er helemaal niet meer. Wat de entertainmentsfeer waar Voogd het over had betreft, die is inderdaad verdwenen en daar kunnen we alleen maar blij mee zijn. Vergeet niet dat de jazz momenteel op hoog niveau staat en zo gauw iets op niveau komt valt een grote groep publiek af. In Amerika is het toch precies zo. Ook daar wordt de beste jazz op zoldertjes en in keldertjes gespeeld, dààr komen de vernieuwingen tot stand, neem een Don Cherry, een Sonny Rollins. Financieel hebben die jongens het even moeilijk als hier.’
Michiel de Ruyter met de Canal Street Jazz Band.
Phonograms Frank Visser: Wij kunnen weinig doen. Als wij eens een plaatje van een Nederlander uitbrengen dan doen we dat van iemand die de focus op zich richt, of dat nu door het Loosdrecht Jazzconcours is of door iets anders. Ik geef toe dat Madna veel beter is dan de winnaar van dit jaar, Jan Rath, maar Madna richt de focus niet op zich, hij staat gewoon te weinig in de belangstelling. Als we nu zo maar een plaat van Madna zouden uitbrengen dan zouden sommige mensen denken dat het een opname van vroeger is, de jongsten zeggen misschien: Madna? Wie is dat? Ik zweer het je. Bovendien geven ze nog veel liever geld uit aan Amerikanen, chauvinistisch kun je ze hier niet bepaald noemen.’
Rob Madna, leraar Wiskunde aan de Blommesteijn ulo en de Gemeentelijke Kweekschool voor Onderwijzers in Rotterdam: ‘Het respect van het publiek voor de musici is ver te zoeken. Op de jazzclubs viert het snobisme hoogtij. Eerst waren het de Messengers, nu is het The New Thing. En dat laatste is helemaal moeilijk te controleren. Ik speel daarom alleen nog op een paar jazz-clubs waar ze er tenminste nog iets van begrijpen en waar geluisterd wordt, verder vertoon ik me nergens. Ik geloof dat de meesten alleen geïnteresseerd zijn in de jazz-kick, niet in de muziek zelf.’
Wouter van Gool, fotograaf, publicist en organisator: ‘In hoofdzaak is het zo dat de mensen zich in de jaren na de oorlog graag wilden amuseren en dat deden ze ook met de jazz. Er was een grote groep passieve jazz-beoefenaars, te verdelen in
| |
| |
luisteraars en dansers. De jazz is op niveau gekomen, de dansers, verreweg de grootste groep zijn afgevallen. Ik zie geen kans meer om nog concerten in het Kurhaus zoals ik dat vroeger deed met Frans Elsen, Robbie Pauwels, Jack Sels, Jimmy Gourley, Francis Coppieters, Martial Solal, noem maar op, te organiseren, er komt geen hond meer. Het enige wat ze behalve bromfietsen, buitenlandse reizen en platen nog willen is: namen. Dat is dit jaar nog gebleken. De Haagse Kunststichting voor de jeugd hield een enquête onder de jeugdpaspoorthouders, ongeveer negenhonderd jongelui. Ze wilden jazz. Goed, ze vroegen mij om een paar jazzconcerten te organiseren. Het eerste concert ging goed, dat was met de Dutch Swing College Band. Op het tweede concert trad Boy's Big Band op. Daar moest dan even zestienhonderd gulden bij. Toch heb ik het in Den Haag nog goed. Ik krijg voor concerten en concoursen alle medewerking van de Kunststichting en de Haagse Jazzclub krijgt zelfs gemeentesubsidie voor haar activiteiten. De jazz komt dus meer in de culturele sfeer maar wordt daarmee muziek voor een kleiner publiek. Alle uiterlijkheid is eraf maar ik heb het liever zo dan dat de tegenwoordige jazz zichzelf moet bedruipen want dan gebeurt er helemaal niets meer. We moeten de cultuur toch handhaven.’
Rudy Pronk, onderwijzer aan de Openbare Lagere School in Puttershoek: ‘In het vak is veel broodnijd, dat heb ik aan den lijve ondervonden. En er zijn afschuwelijke misverstanden met het publiek. Dat kan me nu niet meer deren. Ik speel voor mijzelf en voor de muzikanten. Echte jazz kan je hier moeilijk spelen, het verwatert of het wordt grof en komt in de “geen woorden maar daden-sfeer”. En ik sla de jazz hoog aan, het is voor mij echt een soort religie. Daarom begrijp ik ook zo goed dat iemand als Robbie (Madna) niet meer in het vak zit, hij zou veel te gauw gekwetst worden. Van de week speelde ik met Piet Noordijk in de Wieck. We gingen werkelijk heel close, maar na een kwartier zaten er nog maar vijf mensen. We leven nu eenmaal in Nederland. Die televisieuitzending vlak voor de mars naar Washington, heb je die gezien? Man, dat was het, de hele kerk meeklappen op twee en vier, ze voelden de echte beat, zelfs de dominee sprák in twee en vier! Maar al dat gedoe in Nederland, daar kan ik niet tegen, want ik voel me toch jazzmusicus, met alle beperkingen van dien. Rob (Pronk) handhaaft zich in Duitsland, die schrijft nu voor grote televisieshows, die heeft zich veel meer ontwikkeld in de muziek maar die is ook veel harder.’
Nedley Elstak
(Opdracht van Rudy Pronk in het poëziealbum van zevenjarige dochter Babes: ‘Mijn rijkdom is, wat trommels en twee stokken, mijn rijkdom is, wat trommels en twee stokken, van je rom bom wat maal ik
| |
| |
erom, wat trommels en twee stokken rom bom. Je pappa.’
Pim Jacobs, schoolconcerten, culturele concerten, jazzconcerten, binnenlandse en buitenlandse radio- en tv uitzendingen en concerten van Oslo tot Palermo: ‘In Europees verband steekt de Nederlandse jazz er qua niveau uit, dat kan ik goed beoordelen omdat we ontzettend veel reizen. Daarom is het jammer dat onze musici daar niet bekend zijn. Toch kan hier weer wat elders niet kan. Waar ter wereld worden subsidies gegeven voor jazzconcerten op scholen, waar wordt zo veel jazz als illustratiemateriaal voor film en tv gebruikt? Ik heb n.b. al twee speelfilms en ik denk ongeveer tachtig documentaires, reclamespots en dergelijke achter de rug. Maar, en dat is de fout van veel mensen die dat niet willen, je moet het zélf doen, ze komen niet naar je toe, je moet niet bij de telefoon gaan zitten wachten.’
Herman Schoonderwalt: ‘Kansen zijn er in dit land genoeg, maar ik heb eigenlijk pas sinds kort ontdekt dat dat voor het grootste deel aan jezelf ligt. Je moet all-round zijn en dat willen veel jazzmusici niet, je moet bv. goed kunnen lezen, dat kunnen ze in Amerika toch ook allemaal. Ik ben niet meer afkerig van de lichte muziek, want als die met een opvatting gespeeld wordt kan dat toch ook geweldig zijn. En daar ligt voor ons jazzmusici een taak. Ik ben me gaan toeleggen op het lezen en arrangeren, ik word steeds meer all-round en ik weet nu wat ik wil. Kijk maar, ik ga goed, Cees Smal gaat goed bij de radio, Toon van Vliet ook, Jacques Schols kan het werk haast niet aan, zoveel schnabbels heeft hij, Ruud Brink zit bij de Skymasters en ga zo maar door. Er ontbreekt alleen een basis, een opvangcentrum zoals je in Amerika die jazzscholen hebt. Daarom zijn Cees Smal en ik in Haarlem begonnen met een soort jazzschool. Je had die reacties moeten zien, ontroerend gewoon. Meneer wanneer beginnen we, kan ik meedoen, wat kost het, ik kom uit Zierikzee maar ik wil wel blijven slapen, enzovoort. De school is nu verplaatst naar Den Haag. Frans Elsen heeft de leiding want Cees en ik hebben niet eens tijd meer. De besten zijn samengebracht in een big band, je hóórt ze vooruit gaan.’
De actieve Schoonderwalt ontving op 20 december 1963 de kersverse Wessel-Ilckenprijs, een sculptuur van Jan Wolkers en een bedrag van f 2000. De Vara wijdde er een uitzending van drie kwartier aan. De kranten schreven uitvoerig over de gebeurtenis, evenals over experimentator Mischa Mengelberg en over de Amsterdamse Jazz-and-Poetryclub in Sheherazade, waar Peter Kuiters zijn piano-soli bracht. In het Avro-programma van Oudejaarsdag 1963 een uitzending van het Herman Schoonderwalt septet, in het Vara-programma van Nieuwjaarsdag 1964 een uitzending van een elfmansgroep onder leiding van Herman Schoonderwalt waarvoor Rob Madna en Cees Smal de arrangementen schreven. Elsevier, Vrij Nederland en de Haagse Post hebben jazzkronieken. Nederland is op de goede weg.
Arend Nijenhuis: ‘En als ik het niet haal dan word ik dope-addict, of heilige of drankorgel, of kwitantieloper. Maar ik heb vertrouwen dat het zal blijven gaan.’
|
|