| |
| |
| |
Cees Nooteboom
Gesloten gedichten
I
Bladeren, water, ogen, tanden,
Niet meer de gaten voor schulden en deugden
de graven en de genaamde stenen daarop.
Alleen nog een gesloten taal in nesten
die niets verraadt dan de stem die haar zegt,
In een onzichtbare toekomst
geen behoefte aan duidelijkheid.
Wentelend als een druide tussen de hoge stenen
neemt hij, tot een oertijd behorend,
stenen en ingewanden op, kijkt, raadt,
en voorspelt. Naam, maan,
rampen en spreuken van hem in de bereikbare lucht.
| |
II
Liever het been dan het vel, liever
het oog dan de tranen, liever ik
dan de anderen, liever geheimen,
het geslotene, liever de dichter.
| |
| |
Laten de anderen de heldere stelsels openen
Ik sluit de geheimen, en als enige,
| |
III
De kapitein heeft zich op zijn basis teruggetrokken
en celebreert het geziene.
Daarna wordt hij van al het andere gescheiden,
de ontdekking, het weten.
Soldaten betasten de as en de lak
vervagen de schaduwen met de nagels.
Zij vragen wat het betekent,
Bij zijn vertrek laat hij een koker achter
naar zijn beeld en gelijkenis.
Zij blijven achter in een lange winter
van godsdienst. Beelden en beelden,
| |
De vechtenden
1
Verbaasd is hij zelf over deze ontmoetingen.
Op witte paden, het regent niet, ziet hij mij,
hun schimmen bijten naar hem.
| |
| |
Losjes, zijn bespikkelde handen aan de tralies
gewikkeld in de jassen van mijn latere ziekte
staart hij naar hem, staart.
Hij kent hem, al die kronen en hoofden die hij op en af zet
en achter mijn losse ogen de ontmantelde straten
waarin hij denkt, aan hem.
| |
2
Het blijft een langzaam gevecht voor twee mannen,
Het vuur aarzelt. Draderige stilte
Steeds nadert hij hem, met zijn tanden,
Dan herkent hij hem, schrikt,
| |
3
Ik meet ze, hij schrijft nog,
en klaagt mij aan, hij klaagt hem aan.
Wij zullen elkaar weer ontmoeten
en elkaar nogmaals in de spiegels drijven.
| |
| |
en wachtend. Hij staat daar, bloedend,
| |
Portret 1
Over haar bange gezicht hangt de gouden kap,
zij blijft in die schaduwen. Haar wangen zijn geschild,
zij heeft er veel voor over gehad.
Tegenover haar, zijn voeten in een kussen van macht,
zit ik. Ik denk dat zij bestaat en laat haar maken.
Vergezeld van Angst, Pijn en Schrik, de garanties,
ontmoet zij mij. Samen, verblind van onlust,
kijken wij naar het begin. Laden vol tegengestelde gebaren.
Vluchtend uit onze beelden bereiken wij mindere angsten.
| |
Portret 2
Nooit zal hij zichzelf met zijn zichtbare verwarren,
zich vereenzelvigen met de materie die hij is.
Tussen muren van stof zie ik hem, een neef van de schrijver,
Hij berekent de naam en de sentimenten
van de natuur, de goddelijke.
| |
| |
Bokken of demonen, hoe hij het ook noemt.
Hij dwaalt in de lagen van zijn lichaam,
maar het bestaat. Land winnen en het bebouwen,
een onherkenbare bezigheid.
Tegenover die schepping een oppositie, hijzelf.
Hij onderhandelt. Aan baaien, onder palmen, in
de perfide kleuren van reisgidsen bespreekt hij
de mogelijkheden van zijn ziel.
Op de beurs dalen en stijgen zijn aandelen:
onnavolgbaar effectbejag.
|
|