| |
| |
| |
Jan G. Elburg
Uit: Streep door de rekening
Streep door de rekening en onze schoenen verslijten
dit is een onvoldoende bewapening
hoe stil ligt onze speelbal
ligt onze speelbal bewegingloos:
historische figuur op een beijzeld plein
nulpunt na een fluisterkampanje
de storm gaat ook zo liggen in zijn termosfles:
schaterlach full page in het damesblad
het anorganische laat zich nuffig aanspreken
mijn verzinsel - een verfspuit -
is lichtvoetig in overtreding
streep door de rekening. thuiskomen zonder draagstoel
maar eerst nog nagloeiend roet
| |
| |
overal mijn splinters morsen
de hemelpoort in zijn glansrol
kraamvrouwen drukken er voldaan de bel
de held met de hoed klopt mij op de rug maar
laat kussens op mijn tenen vallen
ik ga liggen in mijn witte vlag
schenk het leven aan een soort vrede
als ontworpen te antwerpen
dingen hebben veel dingen als uniformen aan
dieren laten de zon door hun
ik loop voor mijn gemoedsrust uit
bos wortelen van kosmische afmetingen
heeft gebrek aan common sense
langs je onhandigheid ontwijk je
het avondgebedje van de walging
er zit speling in de ruimte een alles
kwijlgeesten op de rand ervan
| |
| |
bevalt deze janboel uitermate
hoog boven de hoerapet boven de mand van de hond
doet de historie er het zwijgen toe
het verleden toont zijn lange onderbroek
zijn onvermogen tot vluchten
oorafdruk van afzijdigheid
ik beken dat ik door verdichtsels gedragen word
boven de hoerapet boven de mand van de hond
de urn radikaal onthaard.
smijten met de graszoden van het gelijk.
rozen als rookbommen. de wind geeft
punaises in het staal van de zuurstof.
de les komma het grote leven.
wapen dat keft als een schipperskees.
ik praai grootvaders met buizen van glas er in
achter de kieuwen van mijn ijsschots
zonder mijn bril van bont
zonder mijn horloge van bont
zonder mijn behaarde medaille
kind van een stad en een garage
| |
| |
en overeind gezet in de onderste herfst
vertoeft hij weer als een vettig snikje
een liesbreuk van gegrinnik?)
in een container van oogwit en eigeel
handtastelijk als een aap
exploot van herhaald bevel
diskriminatie van olijven
krematie van sommige vogels
brood- koek- en banketroof
vrijbankvlees voorzichtig met de föhn bewerkt
baksteen van zee. zilveren tor.
tuithond die ononderbroken pist
| |
| |
dat zwenkt ter hoogte v.e. elleboog
met je gordeltje van mu-mesonen
armen uit je saffier om mijn nek geslagen
stroom ik de trap in mijzelf op
een pluk watten van haring
met kruidkaas door ochtendvoer
tussen rugschimmel onder de verharende balk
overspan mijn duinen met een zak zonder pekelvlees!
pulk een profiel naast kinabast!
ik hurk trots in mijn put
gegroet sjaal uit een luchtkoker
tripang weervlek in mijn geboortebewijs
dek hijgend de spleet in mijn tafel
warm mijn dubbele portie lijkegif
| |
| |
omdat de verorberde engel
heet als soep is aan mijn gehemelte
rol ik een tong uit mijn rug
die heet als een kachel: jan IV / de godin van vroeger
janken geblazen en aan de wolken sleutelen
of aan de spieren van een bloem
(hij groeit zich dood in zijn doos)
ik raak zout met mijn wenkbrauwen
gespen van koolzuursneeuw met mijn vingers
achter mijn versuikerde voorruit
de man van de broek en de moeder van de auto
(onze vader en vrouw van de familieberichten)
plat als drukwerk in dit licht
ogen i.p.v. tranen s.v.p.!
ginds waren de groepjes afwaswater
de halve boekhouders in eenheden van twee
de partizanen van dameskousen gevuld met pluksel:
berichten verborgen in huidschilfers
verzonden aan thuiswerkers en priester-arbeiders
(rood van kijken naar het gat in hun zola)
veel minder moe met een prijs voor iedere deelneemster
het mes is beter dan het eten
de tanden liever dan de mond halo liever en meer
| |
| |
beter dan de stem die opstaat uit zijn
als een veer gewonden graf
de pneumatische wind importeert x-duizend heiblokken
de muren omarmen het huis
niet mis te duiden beloften
wringen zich door de tunnel van de wind
de lintspeler van Laokoön schilt zich
glazen vaandels wapperen als brushed nylon staatsiedegens
ik heb de natuur uitgevonden
op een avond in de vroege voormiddag van mij
een taart van ontvederde vrienden gedeeld
op het verschil van dag en nacht
zo heb ik de natuur ontwikkeld
een in het buitenland belegde boterham
postzegels besnuffeld. mij lekker gemaakt
erekties geprovoceerd bij betonmolens:
Klaas Vaak in lieslaarzen
in het beschaduwde kanaal van de natuur
de onooglijke wind frommelt aan de kieren
je beklimt de korst van een halfgenezen kerf
om de zwaluw in zijn nek te kijken
| |
| |
geen parasiet bedrijft de avondvlucht zo overtuigend
als een ongehavend ruimtepak
zonder het konkrete aan je onderlijf)
alleen je gillen van weerzin is hoger alleen
je nestje bekleed met welpen zo koud
dat het in mijn dampkring niet verbranden zal
voor de eeuwigheid van een zedendelikt
om ons heen blijft cirkelen
onze staarten schuifelen bijna onhoorbaar
langs de onderkanten van salontafels
hoe maakte je het gisteren?
kapot? groter? van een krasvrije stoflaag?
de eruditie van mijn erosie bewolkt je ondergang
op mijn tong je kontaktlenzen
rijpere lezers. een kwestie van overontwikkelde
wel vervluchtig ik maar ik sla neer op
halfmaskers in een feestwinkel
of het beslag van een kist
als tranen op de trekker van een luger
| |
| |
de wijsheid is aan een vinger gegeven:
steenkolen ammoniak waterstof
stikstof steenkolen kalk waterstof
staak dit ongelovige kijken
de wijsheid is aan een vinger gegeven
de liefde heeft de benen genomen
van het snelste onder de laaggedraaide zon
zo voel je mijn vulstoffen
krijt mikapoeder asbestvezel
of belevenis op ware grootte
het is alles één zwemmende lesbienne
ik klop het goudstof uit mijn schaamhaar
de melancholie van oude sigarenkisten
een plotseling bevroren fuifje
| |
| |
mijn bijrijder eet mijn boa van inktzwammen
verbetert mijn uurstaat tot een gemengd bericht
vlak voorbij medina door de middenberm
en onbevlekt ontvangen uit een frontale klap
dit hoe zal ik het noemen
als uit één enkele scheurkies gebeiteld
zeg: kapsule deurkruk harpoen kroes
gebleekt onder de kwiklamp
droom van de tachtigjarige
: het verrekt snelle wieltje
: de rolprent die in uw liezen
stank door stank vervangt
| |
| |
een teek van stopverf aan mijn blok middaglicht
een mal gevoerd met rijwiellak
ik schakel mijn zwijger in
bereikt ook zonder meer de huiskamer
dat ik rondvuur veroorzaak
in de zes vlakachtige vergroeisels van je danspaar
je spaarkaart overstroomd met premies
drink deze haardolie als een boeddhist
je zou een behaaglijke kleine leegte laten
‘nochtans schouder ik in geamuseerde
goedertierenheid mijn fluimblusser’
wijzigt het pad de wandelaar
pijn springt uit zijn spinnende grond
alsof hij op een kat trapt
en hij loopt omzichtiger op zijn vijver toe
alsof hij op een kat kon trappen
| |
| |
hij vordert in bokshouding
artikel voor een volledig nieuwe roes
onder de toonbank van een zaadhandel
vlaggestok zwiepend van vogels
asfalt verwant aan een genetische kode
vertaald door een tiener-idool
afval een dolk die dobbert in slakkenmeel
zo verandert de wandelaar
een kalme pepermarkt versnelt zijn horloge
komputer wordt hij badmuts eidophoor
hij vult zijn zwemblaas met krypton
wijziging die een ladder uitwringt
nagel die afremt op een schoolbord
terrarium met kameelruiters
bewust dat ik afneem in omvang
ongevonden in wilskrachtig donker
de wakken van mijn ogen zoeken aanspraak
dus: uit met mijn modieuze huid aan
gordel een koord van griep
de etmaal trapt verzadigd door de rem van de tijd
door een rekening tot aan de einder
nota die uit de strot van een klok hangt
| |
| |
radeloos binnen mijn kwadraat van gemorste suiker
vertel ik een versnellingsbak
bijval gaat mijn roem vooruit
doodgaan is anders. een tijdelijk zwijgen:
lucifer bij een liefdesbrief
zoals parend met een addertand
de tierende reisleider beminnen leert
in korte dagen rollen kinderen reusachtige mestballen
een zebrapad voor verscheurende dieren
spreken een paalworm van gefluit
een man tussen speelgoed ziet toe hoe hij valt
spietst hij het blikken wild
begrippen kleden zich uit en aan
zinsdelen liggen in scheiding
heilig beiert deze welbespraakte planeet:
witte kers in mijn bloedsoep
en ik? losgewaaid bindweefsel
mijn bewegingen gaan over miljarden biljarttafels
ik roep een weerbericht van jenever om
| |
| |
bij zoveel absurds is zelfs een god aannemelijk:
mijn zolderpijn beitelt een waanbeeld
ik beschadig een reproduktie van struiken
plant mijn vuist op 1 hoerige centi-are
en besproei het onbegrip met toewijding
deze nagels groeien in het vlees van je machinepark
je overvolle diergaarde fungeert als slagerij
neem ik verschijnselen zonder verwantschap waar
en wrakken met de buiken naar boven
waarin ik afdaal zonder één enkele keer
onmogelijk gesprek maar ook niet
schaamteloos hoogten halend
om des te dieper naar mijn aas te duiken
taal schaduwkant van een loden tolk
de zin gaat sissend onder
dweep intiem aan de lichtende vloedlijn
het kreng van de vis schemert net zo in donker
| |
| |
daarom voor jou deze roterende kerstboom
behangen met mijn loepzuivere gebreken
als in een late etalage feesten niezend zien
flakkeren achter halfdoorzichtige lachspiegels:
wisselkinderen op loze zolen en
media die hun diademen beademen
uit de kuipen van het licht schep ik adem
mijn gebrek aan zwaarte slorpt de kwikglans van het water
salamander in het hoger gedraaide vuur
witbonte aardkluit die de maan deed dalen
tafelgenoot die van geen weggaan weet
zoveel steden aangebroken
ik bewaar mijn hoffelijkheid ik voel geen andere honger
dan naar alles wat mij voor de tanden komt
giechelend dampt en wentelt
aan het einde van mijn slaap ligt
oud brood te glanzen op een weggenomen bord
| |
| |
ik vertaal voor de vuist weg:
rond mijn graten van ijs blijf ik vloeibaar
ook in jouw oog kom ik eenmaal
ik heb mij periodiek aan de maan opgetrokken
spuitgast geboren met de helm
dansend met de pijpen in dixie
ik spartel in je ochtendblad
in al je vertikale plooien
je meet je huis kleiner en kleiner
hoogte: de mouw die neerhangt in het vuur
stenen broeden hun wormen uit
terwijl je kalk uit de nacht krabt
eenzame baas van een kil beest
terwijl de machine knaagt aan de zaagbok
(aan het voetstuk begint te knagen
de mach. knaacht knaagt aan de stoelpotende
je meet je denkbeeldige huis
met een elektrische gitaar als phallus
het hinniken van een startmotor maar
| |
| |
kijk op de weg niet in de lucht
stenen broeden hun wormen uit
er zijn ook afdrukken op?
er zijn ook afdrukken op.
een weg. een stalen staaf.
handpalmen. voetzolen. nee.
| |
| |
ik verplant mijn huid verplaats mijn vlees
en de springveren onder de spierlagen
er knalt een schot aan het einde van de gang
uitweg die een uitweg overschreeuwt
ik overeet mij aan geboorte
de extaze in de liftkoker
rookwolken werden als longen
leerde mijn gouden buik het kijken
ik slijp mijn lenzen met as
ik ben een bezige boeddha
mijn tepels beroeten de tongpunt van een bonze
en zuur druppelt op mijn trommelvel
ik heb lol in mijn parasol van brandharen
ik ledig mijn klokjes van rijstwijn
ik open een bloemenwinkel op de rotstuin van mijn stad
| |
| |
een feest van tondeuzes in mijn stralenkrans
ik zet een koppige gescheurde volledig verdampte
tee als een overbelichte foto op mijn voetstuk
herkend van de foto uit een doorbloede krant
aan de praat gehouden over
een kattebak dichtkunst borstkanker
(je bent de zwevende sleutel in een kelder
een augurk van karbid. of goedheid.
burgerwacht houdt met een vijl
het diafragma van deze tuinstad scherp
de zon gaat op in een muur
de zee daalt neer: een brandscherm
(je bent de aster in sigarengruis
ginds staatje schoothondje stijf van gal
maar snuffelt een weg terug
je nekschot maakt ezelsoren aan hoekhuizen
(een boemerang van oren kruist het plein)
mummie duizelig in zijn kokon van ketting
je braakt je werpmes naar binnen
|
|