| |
| |
| |
Li'l Artha's Story
Voor Nederland bewerkt door Barry Niekamp
Op de ‘All Time Knockout Artist List of Honor’, gepubliceerd in september 1962, direct na de 127 seconden durende match om de wereldtitel Liston-Patterson, was de eerste naam die van Marciano met 43 k.o. in 49 gevechten, dan volgde Louis met 54 k.o. in 71, Dempsey 48 in 73, Jeffries 13 k.o. in 20, Tunney 28 in 61, Fitzsimmons 25 in 65, Johnson 32 in 94, en ‘Gentleman’ Jim Corbet 9 in 27.
Cijfers zijn vaak misleidend, zo ook hier. John Arthur Johnson was op een na de laatste op de lijst, ondanks het feit dat bij de opening (in 1954) van de ‘Boxing Hall of Fame’, zijn naam als eerste werd geplaatst.
Toen Jack Johnson op zijn top stond, was hij de meest besproken figuur in drie werelddelen, een grote grinnikende, plezier zoekende vrijbuiter, die nam en gaf wat hij wilde, wanneer hij wilde. Hij was alles wat de society van zijn tijd niet kon aanvaarden, tolereren, de zoon van een slaaf die keizer werd, en iedereen, van staatssecretaris William Jenning Bryan, via Jack London tot de Ku Klux Klan, wilde hem het liefst zien hangen.
Gewoonlijk herinnert men hem zich als een vechtlustige relletjesschopper en opruier van sluimerende rassenhaat. Maar op een nacht in 1923 liep hij ongevraagd een grote meeting van de KKK binnen, en bij het licht van het, onmisbaar op alle meetings van de KKK, aanwezige reusachtige brandende kruis, hield hij een lezing over liefde, nederigheid en broederschap, en ging ongehinderd weer weg.
De in 1878 (volgens vele pertinente geruchten zes jaar eerder) in Calveston, Texas geboren Jack Johnson, 'n reus (1.86 m) bijgenaamd ‘li'l Artha’ en ‘King Arthur’, liep op vijftienjarige leeftijd weg van huis in de hoop dat er elders in de wereld meer voor hem te eten zou zijn, zwierf rond als sponsduiker, bietser en kok van een reizende groep boksers, onder wie Sailor Tom Sharkey, Abbie Attel, de jonge Jim Corbet, Georgie Dixon en New York Pat O'Brien, die hem alle knepen van het zo harde vak leerde. Onder de rijen taboes die hij brak, was ook de wet van John L. Sullivan, dat geen neger ooit de wereldtitel zwaargewicht op zijn naam kon hebben.
In de zeven jaar (van 1908 tot 1915) dat Johnson de titel hield vielen er 19 doden, tijdens negerrellen door zijn optreden uitgebroken. Hij was de open- | |
| |
lijke minnaar van vele blanke vrouwen en trouwde met drie hunner. Zeven jaar was hij voortvluchtig in Europa en Latijns-Amerika, terwijl er een veroordeling tot gevangenisstraf van een jaar en een dag in de USA op hem wachtte.
‘We betalen nog steeds voor hem,’ zegt Archie Moore, ‘de man was een ramp voor iedereen die in zijn nabijheid kwam.’ Maar in de krottenwijken van ‘Nigger Town’ was hij de Zwarte Wreker, die gekomen was om een onderdrukt, op de knieën liggend ras te verheffen. Niemand in zijn tijd had de moed over integratie te spreken, maar Jack Johnson deed het, beginnend in 1908 toen hij Tommy Burns k.o. sloeg in de 14de ronde om de wereldtitel, en hij was nog steeds bezig in de jaren twintig.
Een onverslaanbaar bokser is er nooit geweest, maar de 220 pond wegende John Arthur Johnson kwam er ongetwijfeld het dichtst bij. Op een avond versloeg hij twee harde boksers, Joe Jeanette en Walter Johnson; tweemaal binnen de tien dagen ontmoette hij Sam Langford, en beide keren liet hij de Boston Tar Baby op het canvas achter.
Iedere zogenaamde ‘Hoop der Blanken’ viel volledig uit elkaar als King Arthur toesloeg: Fireman Jim Flynn met een gebroken kaak, Bob Fitzsimmons, een vormloze hoop; Stanley Ketchel, tien minuten buiten bewustzijn; Jim Jeffries, nooit tevoren gevloerd, blind, zijn helpers smekend hem te redden.
In 1921, 44 jaar oud, bokste Johnson tegen de vijfentwintigjarige Luis Angel Firpo, in de 2de ronde kon deze zich alleen nog in de clinch staande houden. Bijna vijftig, versloeg hij in de 15de ronde een goede zwaargewicht Pat Lester.
Als jongetje in Calveston liep hij in de goot, het trottoir was alleen voor blanken. Als man reed hij in de meest indrukwekkende Daimlers en Benzes, had een bar genaamd Cabaret du Champion, en 14-karaats gouden jackets om zeven boventanden. Hij bezat een stal renpaarden en speelde bas-viool met Johnson's Troubadours, zijn privé jazz-band.
Bijna al zijn gevechten duurden 15 tot 20 rondes. Kauwgum kauwend danste hij door de ring, met nonchalante slagen zijn tegenstanders volkomen vernietigend en overduidelijk demonstrerend dat blanke superioriteit een schandelijke mythe was.
Zich in de bokssport omhoog werkend en in de hoop op betere kansen om te vechten tegen beter geplaatste blanke boksers, nam hij een manager, Frank Corela, die een wedstrijd organiseerde tussen de 190 pond wegende Johnson en de 25 pond zwaardere Jack Jeffries, broer van wereldkampioen Jim Jeffries. Jack Jeffries, in Los Angeles waar het gevecht plaatsvond een bekend straatvechter, stond 3-1 favoriet. Johnson sloeg hem k.o. in de 5de ronde. Hierdoor in het nieuws organiseerde Corela een gevecht over 20 rondes in San Francisco tegen de algemeen aanvaarde wereldkampioen lichtzwaargewicht George Gardner. Negen dagen voor het gevecht mocht Johnson een glas bier drinken in Harry Corbet's Ellis Street Saloon, een grote ‘eer’ voor een neger. Toen hij de zaak verliet viel hij voor de deur neer, brakend en klagend over hevige maagkrampen. In de week die volgde werd bij ‘liefdevol’ verzorgd door zijn manager Corela, die hem op dieet hield van slappe thee en beschuiten. Enkele uren voor de wedstrijd kreeg hij opnieuw
| |
| |
een ‘mysterieuze’ aanval, maar slaagde er in, hoewel moeilijk lopend, op eigen krachten de ring te bereiken.
Een gigantische circustent vol ‘boksminnaars’ schreeuwde om zwart bloed en werd er mee bespat toen Gardner zijn tegenstander van hoek tot hoek sloeg. Tussen de rondes werd Johnson ‘opgeknapt’ door Corela met slokken goedkope whisky.
Toen de 12de ronde aanbrak liep Jack dubbel gevouwen van de maagkrampen en de k.o. was nog slechts een formaliteit. Toen miste Gardner een rechtse en kwam voor het eerst dicht bij zijn tegenstander. Hij stond oog in oog met 'n in de hoek gedreven wild beest.
Antwoordend op de later geuite beschuldiging, dat hij ‘uit zijn sokken was gesprongen’ van angst, zei Gardner: ‘Het was het Boze oog van de Duivel zelf dat mij aankeek’. Drie dodelijke hoeken op het lichaam verwezen Gardner naar het canvas, vanwaar hij weliswaar weer opstond voor de tiende tel, maar alleen om de volgende rondes te vluchten voor de Zwarte Wreker. In de 19de en 20ste ronde had Johnson voldoende van zijn krachten teruggekregen om de kampioen te veranderen in een jammerend wrak.
Dit bracht de naam Johnson op de voorpagina's van alle dagbladen. Toen Jack erachter kwam dat men hem vergiftigd had, verdween Corela, en Jack moest zich weer tevreden stellen met zwarte tegenstanders. In gevechten die ware epics waren versloeg hij de grootste zwaargewichten die ooit de handschoenen aan hadden. Sam McVey, Joe Jeanette, Young Peter Jackson, Black Bill en Sam Langford waren enkelen van de velen die van alle hoop beroofd werden door ‘kleine Attje’, maar het bracht slechts weinig op.
Toen hem in 1905 werd toegestaan een blanke tegenstander te ontmoeten, Sandy Fergusson, protégé van John L. Sullivan, in Chelsea, Mass., kwamen de plaatselijke sportminnaars even langs om de condities duidelijk te maken. Wijzend naar de vloer, handen op hun revolvers, zeiden ze: ‘John L. heeft grote plannen met Sandy, Boy, begrijp je hoe deze wedstrijd moet aflopen?’ ‘Uh-uh,’ zei Jack, met zijn ogen rollend zoals een goede nikker betaamt, ‘ik ben lief voor Sandy, dan zijn jullie lief voor mij.’ ‘En 100 pegels extra voor jou,’ zeiden de minnaars van de edele bokssport, ‘maar een snelle dood als je vergeet lief te zijn.’
In een carrière met oplichting en leugens, de verraderlijkheid van ‘vrienden’ die nergens waren tijdens zijn moeilijke jaren, ondanks bedreigingen en hongerkrampen, is er geen enkel bewijs te vinden dat kleine Attje ooit in zijn schulp is gekropen. De enormiteit van zijn optreden is nu bijna niet meer voor te stellen. Sinds de opheffing van de slavernij waren de negerboksers de knechten van wreder meesters dan er ooit op een plantage hebben rondgelopen. Sam Langford bijvoorbeeld werd de ring in geduwd toen hij bijna volslagen blind was. Georgy Dixon bokste in een week tweeëntwintig wedstrijden en eindigde krankzinnig. Jack Johnson - alleen - stond vrij en tartend. Hij gaf Fergusson zo'n verschrikkelijk pak slaag dat de Schot hem radeloos van zich af trachtte te houden door hem in de buik te schoppen. De scheidsrechter kon hierna niet anders doen dan Johnson tot winnaar uit te roepen.
Onmiddellijk brak er een geweldige rel uit. Het publiek bestormde de ring, alles wat in de weg stond afbrekend. Jack sprong over de touwen, vocht zich een weg uit het gebouw en verdween in de richting Philadelphia.
| |
| |
Daar verwees hij ‘Iron Man’ Joe Grim niet minder dan achttien maal naar het canvas, vestigde daarmee zijn naam in alle staten van Amerika, en daagde de wereldkampioen James J. Jeffries uit voor een gevecht om de titel. Deze, een aanhanger van het ‘Blank is superieur’-thema, weigerde met de woorden: ‘Geen neger is ooit goed genoeg,’ en nam in 1905 afscheid van de bokssport, ongeslagen en nog steeds in bezit van de wereldtitel.
Zijn eventuele opvolger Noah Brusso alias Tommy Burns, wees ook op de wet van John L. Sullivan, ‘Geen neger kan ooit kampioen zijn’ en vernietigde voor nog eens drie jaar Jacks kansen voor een gevecht om de titel. Johnson volgde Burns van Frankrijk naar Engeland en tenslotte Australië.
Dit alles op kosten van de vele blanke vrouwen die hij nu ontmoette en die prompt door de knieën gingen. In bijna tien jaar en meer dan 600 rondes in rokerige schuren, tenten, veemarkten en middelgrote arena's, was zijn enige ‘grote’ prijs 1200 dollar voor een overwinning door k.o. op Bop Fitzsimmons, in juni 1907.
Gelukkig had hij nog een ander talent. De New Yorkse koopman McLay had een dochter Hatty en heeft nooit geweten wat hem overkwam toen Jack op een vroege morgen in 1908 als een storm zijn huis binnenkwam, 600 dollar leende en naar Engeland voer met Hatty McLay in zijn bagage. Spoedig zond Jack een telegram voor nog eens 500 dollar die door McLay gezonden werden op voorwaarde dat hij zijn dochter terug zou krijgen. ‘Een goede ruil,’ zei Jack negen maanden later. Toen Hatty thuiskwam was zij niet meer de sprankelende Ierse schoonheid van nog geen jaar geleden, maar een armzalige alcoholiste die vertelde dat Jack (die nooit met haar had willen trouwen) iedere keer dat zij haar mond opendeed erop los sloeg. Hiertegen verdedigde Johnson zich later in een interview met de woorden: ‘Het was onmogelijk met haar te slapen. Zij was een stiekeme drinker en het hele bed zat vol bulten, door de flessen die zij onder de matras verborg.’
In Covent Garden, Londen, klopte hij aan bij de National Sporting Club, een club van Engelse edellieden, hulp zoekend voor het probleem-Burns.
‘Wacht hier,’ werd hem gezegd, ‘terwijl wij de zaak bespreken.’ ‘Peggy’ Bettinson, voorzitter van de NSC, liet hem twee uur lang op de stoep staan, bespot en uitgefloten door passerende piccolo's. Toen hij eindelijk toegelaten werd, moest hij zich ontkleden. Bettinson, Lord Hugh Lonsdale en Sir Hiram Maxim, bekeken en betastten hem, prikten met stijve vingers in zijn spieren, en cocktails sippend werden zij het eens dat Johnson wereldkampioen Burns waarschijnlijk met één klap volkomen zou vernietigen.
Voor een man van Johnson's klasse was deze behandeling onaanvaardbaar. Zijn afkeer van blanken groeide tot haat, en toen hij eindelijk de gezette maar machtige Frans-Canadese ex-houthakker Tommy Burns ontmoette, in Sydney, op 26 december 1908, brak deze haat zich een uitweg en vergeleken bij dit gevecht was de ontmoeting Louis-Max Schmeling slechts een stoeipartij. Burns kreeg 30.000, Johnson 5000 dollar. Bij de weging trok Burns een revolver en deze onder Johnson's neus zwaaiend zei hij, ‘Hello nigger.’ ‘Hello laffe Canuck-bastaard,’ zei Johnson, ‘heb je eindelijk besloten eens te blijven staan om te vechten?’
Burns greep een zware asbak en wilde Johnson te lijf, maar werd tegengehouden door promotor Hugh McIntos. Vrienden van Burns zwierven tot de
| |
| |
tanden gewapend door Sydney, en de bookmakers waren het er over eens dat deze openlijke bedreiging en de uitzonderlijke lengte van Burns' armen (74½ inch) de 20 pond voordeel van Johnson ophieven. ‘Harde’ Tommy stapte in de ring als een 3-2 favoriet.
Direct na het begin van de tweede ronde ging Burns voor 8 tellen tegen de grond. Bij het einde van de ronde stapte Johnson als een balletdanser naar zijn hoek, zwaaiend naar het publiek met een Amerikaans vlaggetje. In een salvo op het gelaat stappend, ging Burns in de derde ronde opnieuw voor 7 tellen neer, en dit herhaalde zich in de zevende. De bestraffing van zich afschuddend bestormde Burns opnieuw het bolwerk van King Arthur, maar zijn machtige slagen werden alle geblokkeerd door de grootste ‘catcher’ aller tijden, en werden onmiddellijk gecounterd met hooks en uppercuts tegen hoofd en lichaam. Burns' neus was gebroken, bloed spoot eruit, een oog zwol volkomen dicht. Pat O'Keef opende het door een zilveren six-pence in de wonde te schuiven.
Johnson liet zijn handen zakken, stak zijn maag uitdagend naar voren, uitroepend, ‘Hit here, Tommy!’ om dan, voor de kampioen hem raken kon, diens wenkbrauw open te slaan.
Burns kwam steeds terug. Delen van zijn volkomen aan flarden geslagen lippen werden met een schaar afgeknipt; zijn gezicht was een vormloze onmenselijke brij. De 12de ronde kwam, en nog steeds wilde hij het bewustzijn niet verliezen; nog stond Johnson hem dat toe. ‘Elk moment na de zevende ronde,’ schreef Billy Naughton, de legendarische sportjournalist van San Francisco, ‘had de King het gevecht kunnen beëindigen. Maar hij wilde de slachting laten voortduren, als wraak op iedereen die ooit zijn wollige hoofd in het stof had gedrukt.’
Jack London's ring-side rapport zei: ‘Het was hopeloos en heroïsch. Johnson speelde de hele tijd met zijn slachtoffer. Burns was slechts speelgoed in zijn handen, 'n pygmee tegen 'n colossus...’ Op een verschrikkelijke rechtse ging Burns opnieuw neer in de 14de ronde. Een minuut later zou Johnson hem gedood hebben als de Australische politie niet had ingegrepen. Voor het eerst in de geschiedenis was een neger-bokser wereldkampioen zwaargewicht.
Jack London, een toegewijd racist, bedronk zich die nacht en telegrafeerde de volgende morgen zijn beroemde boodschap naar de New York Herald, waarin hij een beroep deed op Jim Jeffries om terug te keren naar de bokssport en ‘de gouden glimlach’ (doelend op de 14-karaats gouden voortanden van Jack) van Jacks gezicht te slaan... ‘Jeff, the white man moet gered worden!!!’
Terwijl Jeffries het voorstel overwoog, nam Jack de titel en gebruikte hem als boemerang op de society. Naar schatting bokste Johnson een miljoen dollar bij elkaar. Het grootste deel hiervan gebruikte hij om exclusieve dure nachtclubs en cafés te openen in Chicago, Parijs, Juares, Barcelona en Los Angeles. Elk van deze had, wat Johnson (die vloeiend Frans, Duits en Spaans sprak) noemde zijn ‘joie de fille’ of harem-kwartier.
In 1912, zijn 4de jaar als kampioen, verdiende John Arthur 1500 dollar per week in revues. Op Chicago's bruisende Levee, opende hij 's werelds meest ongewone nachtclub, zijn ‘Cabaret du Champion’. Gevraagd om het te be- | |
| |
schrijven antwoordde de kandidaat voor het burgemeesterschap van Chicago, Big Tom Carey: ‘Heb je ooit “Een-oog Connolly” zijn roes zien uitslapen onder de Vestaalse Maagden van Van Dijk?’ De twee verdiepingen bevatten o.a. werken van Rembrandt en Rubens (waarde $ 1.000.000), zilveren kwispedoors, wandschilderingen van bijbelse scènes, en de eigenaar zoog cognac door een gouden rietje...
In zijn appartementen op de bovenste verdieping stonden met luipaardvel beklede sofa's, gezet in spiegels. Velen van de vrouwen die hij daar ontving kwamen uit de beste milieus. Sommigen, zoals Etta Dureya, van een bekende New Yorkse theaterfamilie, en Lucy Cameron, een (blanke) studente van de universiteit van Chicago, schenen geobsedeerd te zijn om alles te weten wat er te weten was over de 1.86 m lange, perfect gebouwde exotische eigenaar. Eens vroeg ‘Wurra Wurra’ McLoughlinn, een New Yorkse sportjournalist, een van Jacks meisjes wat er zo al gebeurde daar boven tussen de spiegels. Haar antwoord was dat zij het echt niet mocht zeggen. ‘Maar,’ voegde zij eraan toe, ‘je hebt echt niet geleefd totdat je dat “monster” van vijftien kanten tegelijk gezien hebt.’
‘Jack Johnson is ongetwijfeld de grootste gebeurtenis in Chicago,’ vertelde Wurra Wurra zijn lezers. De cartoonist Tad Dorgan was sceptisch en nam de moeite het vrouwelijk verkeer op de trappen naar Johnson's kamer te tellen. ‘Ik telde er 7 in 12 uur,’ rapporteerde hij, ‘niet meegeteld zij die tweemaal kwamen.’
In 1909, eenendertig jaar oud, begon dit tempo zijn sporen te tonen. Zijn huid begon een vaalgrijze kleur aan te nemen en die herfst, in Colma, Californië, bracht hij de weken van training voor het gevecht tegen de middengewicht Stanley Ketchel op 16 oktober, door in het plaatselijke café. Tegen de 35 pond minder wegende Ketchel (die om de wedstrijd te verkopen weken lang in gewatteerde kostuums en op hoge hakken had rond gelopen) was hij een vermoeid bokser. In de 12de ronde zag Ketchel zelfs kans hem met een rechtse op het oor te vloeren. Bij 5 was Johnson nog steeds niet op, bij 8 rolde hij om, kwam overeind en trof de aanstormende Ketchel met de kracht van een explosie vol op de mond. Volgens sommigen duurde het 'n volle tien minuten voor Ketchel bewoog, volgens promotor Sunny Jim Coffroth was hij stijf voor een uur en diende een priester hem de laatste heilige sacramenten toe.
Willus Britt, Ketchel's manager kreeg een hartaanval en stierf drie weken later. De meeste van Ketchel's boventanden waren verdwenen, en hij werd nooit meer helemaal goed. Acht maanden later nam Johnson hem in dienst als boodschappenjongen.
Velen hebben hun mening gegeven over King Arthur, en de meesten zijn het er over eens dat hij sociaal gezien een soort bom was in het begin van deze eeuw, en als bokser zonder genade. ‘Hij was een schooier,’ zei Jim Corbet, ex-kampioen zwaargewicht, ‘hij haatte iedereen. Zijn managers, Tex Rickard, die hem rijk maakte, z'n vrouwen, hij haatte zichzelf.’ Corbet wijst erop dat Johnson driemaal zelfmoord trachtte te plegen, maar er niet in slaagde de trekker over te halen.
‘Niet waar,’ zei de schrijver Rex Beach. ‘Hij was een man die niet in zijn tijd paste. Een tragisch genie. En je slaat een genie niet. Jaren lang heeft men
| |
| |
hem in het stof proberen te drukken en hij was te veel man om dit te vergeten. Hij was de grootste vechter, op meer dan een manier, die ik ooit gezien heb.’ Beach, een middelmatig boks-criticus, heeft de steun van de meeste kenners uit die tijd, die nu, of kort geleden nog leefden. Sailor Tom Sharkey, een kandidaat voor de wereldtitel, zei een paar jaar geleden: ‘Johnson was in staat alles te nemen wat Dempsey, Joe Louis of Rocky Marciano hem konden toedienen, en ze dan kansloos te slaan. En ik meen dit eerlijk want ik haatte Johnson.’
‘Nooit heb ik een man gezien die zijn snelheid en intelligentie kon evenaren,’ zegt Uncle Joe Woodman, eens manager van Sam Langford, ‘Dempsey niet en Gene Tuney zeker niet.’ ‘Vandaag de dag maken ze alleen naar bordkartonnen namaak van Johnson,’ zegt Ace Hudkins. ‘Hij was een ontzettend grote kerel die niet te raken was. Hij kon op een zakdoek blijven staan, zonder dat je in staat was om ook maar een haar op zijn hoofd te raken.’
Nat Fleischer, de ring-historicus en Damon Runyan, de schrijver, zij zeggen allen hetzelfde; de play-boy van Calveston was de beste bokser aller tijden.
‘Ik ben de laatste om dat tegen te spreken,’ zei Jack Dempsey nog niet zo lang geleden, ‘hoe verder je terug gaat, des te harder waren de boksers, en Johnson was onbetwist de grootste van hen. Hij was een en al elleboog en armen, de beste verdediging die ik ooit gezien heb. En niemand heeft ooit harder kunnen slaan, noch kon iemand langer doorgaan dan hij. Sinds Johnson heb ik niemand gezien die een combinatie was van Jim Corbet en Joe Louis. Ik ben blij dat ik nooit tegen hem heb moeten vechten.’
In het begin van 1910 ontmoette hij in New York Etta Dureya, een Frans-Amerikaanse van goede familie en reputatie en getrouwd. Johnson veranderde dat in vijftien minuten. Toen Etta haar man verliet en Jack volgde naar Pittsburgh om daar met hem te trouwen, verkeerden kerk, staat en kranten in staat van hysterie. James R. Mann, lid van het Amerikaanse Congres, introduceerde een nieuwe wet, de Mann-act, nog steeds van kracht, die een hoge gevangenisstraf stelt op het overbrengen van een vrouw van de ene staat naar de andere, met oneerbare oogmerken.
Terwijl alles nog in rep en roer was vertrokken Jack en Etta naar Europa. Ook daar trokken zij de aandacht. In Londen bracht een hospita hen voor de rechter voor het gooien van flessen. In Brighton vroeg en kreeg een music-hall-eigenaar een schadevergoeding van 1500 pond wegens contractbreuk van de kampioen. In Parijs sloeg Jack een lid van de Amerikaanse ambassade omdat deze zijn vrouw had beledigd en sloot zich aan bij een groep mannen die opium rookten en als vrouwen gekleed gingen. Hij vond Parijs zo aangenaam dat hij met tegenzin terugkeerde naar Reno, Nevada, om Jim Jeffries te ontmoetten voor wat genoemd werd ‘het gevecht van deze eeuw’.
Vijf grote groepen bestreden elkaar om de promotorsrechten, in Meyers Hotel, Hoboken, New Jersey. Johnson gaf de rechten tenslotte aan Tex Rickard, voor 145.000 dollar. In San Francisco deed iemand vergif in Johnson's drankje, maar deze had sinds zijn ervaringen met Corela een ‘proever’, Franky Sutton. Sutton proefde de wijn, draaide tweemaal om zijn as en sloeg tegen de grond.
Gouverneur Gilhead van Californië verbood het gevecht in deze staat, wat
| |
| |
hem een maand later zijn baantje kostte, toen er foto's gepubliceerd werden van hem en Johnson aan de boemel. Ten koste van een groot verlies verplaatste Tex Rickard de wedstrijd naar een spoorwegkruising ergens tussen Reno en Sparks, Nevada.
Jack London kwam om Johnson te interviewen, maar aan de poort van het trainingskamp werd hem de toegang geweigerd. ‘Mr. Johnson heeft gezegd dat als we u rond zagen scharrelen, we de honden op u af moesten sturen,’ zei de wacht tegen de wereldberoemde schrijver. Op de terugweg stuitte London op de opgewonden John L. Sullivan en William Muldoon. ‘De smeerlap laat ons ook niet binnen!’ brulde John L., de schepper en aartsverdediger van rassenscheiding in de ring. ‘Maar een hele troep zuiplappen en meiden zijn net wel binnen gelaten!’
De geschiedenis vermeldt dat Jack London zijn hoofd boog, de handen vouwde, en de anderen volgden zijn voorbeeld. ‘Oh Heer,’ bad London, ‘laat Jim in de eerste ronde uitkomen en dit minderwaardige beestmens doden... met een klap...’
De weddenschappen stonden 10 tegen 4 in het voordeel van de nooit geslagen Jeffries. Honderden gewapende mannen verschenen in Reno en maakten de kansen voor Johnson nog kleiner. ‘Mocht de zwarte onverhoopt winnen,’ schreef Jack London naar de New York Herald, ‘dan zal dat waarschijnlijk de laatste daad zijn die hij ooit verricht.’
Tex Rickard werd ongerust en installeerde 150 met revolvers gewapende mannen rond de ring. Op de 4de juli 1910 was de spanning in Reno groter dan op hoogspanningskabels. In purperen shorts met een gordel in de kleuren van de Amerikaanse vlag klom Jack Johnson als eerste in de ring. Een verschrikkelijk gebrul steeg op uit 15.000 kelen. Enige honderden meters verder stond een speciale locomotief met pullman klaar, gereserveerd door Johnson om zijn ontsnapping mogelijk te maken.
In Chicago zat Johnson's enige liefde, zijn moeder ‘Tiny’ Johnson, geheel alleen op een theatertoneel. Zij zou telegrafische uitslagen krijgen direct na afloop van iedere ronde. Honderden mensen betaalden alleen maar om te kijken naar de veranderende gelaatsuitdrukkingen van een kleine oude vrouw.
Mrs. Etta Johnson zat ring-side in een speciaal gebouwde loge.
Met een spottende buiging naar John L. Sullivan, nam Johnson Jeffries bij de ellebogen en draaide hem naar de enige beschaduwde hoek van de ring. ‘Neem mijn plaats,’ zei hij vrolijk, ‘vandaag kun je je zeker niet permitteren de zon in je ogen te hebben.’
Bij de eerste bel schuifelde Johnson wat lui door de ring, en plaatste een lange rechtse in het gezicht van Jeffries. Op zijn gemak gleed hij door de ring, slagen blokkerend, luchtig, nonchalant bijna. Hij plaatste een donderende hoek op de kaak van Jeffries. ‘Het is de wet van de kaak, Jim,’ riep hij tegen de op de ringvloer leunende Jim Corbet, ‘vroeg of laat gaan ze allemaal neer als ze dat horen.’
Terwijl de wedstrijd vorderde, bleef hij moppen tappen. ‘Hou toch op met die omhelzingen,’ vroeg hij de clinchende Jeffries. Met dansend voetwerk liet hij een regen van slagen neerdalen op de wanhopige Blanke Geweldenaar. ‘Come on, Jim,’ smeekte hij, ‘laat me nou eens zien wat je kunt.’
| |
| |
Jeffries werd steeds roder in zijn gezicht. Slechts af en toe was hij in staat een afgeremde slag te plaatsen op het lichaam van Johnson, wat voor deze alleen maar een reden was om de afstraffing wat heviger te maken. Het linker oog van de ex-kampioen was gesloten in de 4de ronde, zijn rechter volgde in de 9de. Zijn zware, machtige stijl was volkomen nutteloos tegen een geest die heen en weer vloog, met korte hoeken het ene, en lange rechte slagen het andere moment, nooit lang genoeg op een plaats blijvend om geraakt te worden. Sullivan en Corbet draaiden hun hoofden om, niet langer in staat te aan zien wat er gebeurde met een legende.
In de 15de ronde zag de ‘Californian Grizzly’ er weerzinwekkend uit. Zelfs zij die op hem gewed hadden riepen naar Tex Rickard om de strijd te doen stoppen. Tex scheen doof. Bloed en tanden vlogen rond toen Jeffries tegen de touwen viel, langzaam naar beneden gleed en grotesk op de grond bleef zitten, gapend naar niets.
Bij 9 was de 220-ponder weer overeind en werd in de richting van zijn tegenstander gedraaid. Losgelaten viel hij, brabbelend, opnieuw neer, bij 10 was hij weer op, en, met een dreunende rechtse sloeg de grinnikende Johnson voor de laatste maal toe. Toen Jeffries als een hoop vodden neerviel, gooide Sam Berger, zijn helper, de spons in de ring.
In Chicago glimlachte een oude vrouw vluchtig...
De schok van deze overwinning hield de menigte lang genoeg aan hun zitplaatsen gekluisterd om Jack de kans te geven met zijn speciale trein uit Reno te verdwijnen; maar in de gehele VS braken onlusten uit: In de zuidelijke staten werden feestvierende negers vervolgd en in sommige gevallen gelyncht, en in het midden-westen werden bommen gegooid. In Atlanta, Georgia, werden vier negers gedood en in Chicago twee. De uiteindelijke tol was negentien doden en vele gewonden. In vele steden moest de orde met het leger worden hersteld.
En in Chicago, een paar maanden later, schoot Etta Johnson zich met een revolver door het hoofd. Bij het officiële onderzoek verklaarde Johnson plechtig: ‘Zij is vermoord door hen die mij vervolgen - en dat zijn jullie allemaal - en moge Jehova erbarmen hebben met jullie zielen...!’
Hij was altijd een man die hard toesloeg, om dan met heilige verontwaardiging de schuld op anderen te schuiven. En het was dan ook volkomen normaal voor hem om twee maanden later een negentienjarige blanke studente, Lucy Cameron, op grootscheepse wijze het hof te maken. Haar te winnen was echter niet zo'n makkelijk lopende affaire als daarvoor met Etta. Een van de meisjes die voor hem werkten in zijn Cabaret du Champion schoot hem in een aanval van jaloezie een kogel door z'n voet, en de moeder van Lucy maakte zó'n kabaal, dat Jack gearresteerd werd, beschuldigd van verleiding van een minderjarige. En de officier van justitie verzamelde bewijzen om hem te vervolgen op grond van de Mann-act. Dit alles bracht Jack meer in 't nauw dan hij ooit geweest was. Maar hij had nog wat pijlen op zijn boog. Door het storten van een borgsom op vrije(rs) voeten, trouwde hij Lucy. Nu de enige getuige door het huwelijk aan Jack's zijde was geschaard, scheen de zaak voor de justitie verloren. Maar toen volgde de ene klap op de andere. Bella Schreider, een van Jack's liefjes, werd voorgeleid. Bella, aan de grond in Pittsburgh, had Jack telegrafisch om 200 dollar gevraagd. Jack had
| |
| |
voldaan aan dit verzoek, en bij haar terugkeer in Chicago, getransporteerd door Jack, was het argument van de officier dat zij een seksuele verhouding onderhield met Johnson. Nog een bleke, onwillige getuige werd voor de officier gebracht. Om Jack te beschermen had zij zich verborgen gehouden. Maar ook zij had met Jack staatsgrenzen overschreden.
De rechter, George Carpenter, veroordeelde Jack tot 1000 dollar boete en een gevangenisstraf van een jaar en een dag. Johnson had slechts een vraag: ‘Als ik blank was geweest had u mij dan ook veroordeeld?’ De rechter staarde afwezig, doch bleek, een andere kant uit.
Een bijna nationale feestdag was de reactie van blank Amerika. Tot achtentwintig dagen later. Terwijl zijn advocaten hoger beroep aantekenden, was Jack tegen een borgsom van 30.000 dollar op vrije voeten en plotseling verdwenen met Lucy. De FBI kreeg bevel tot opsporing en arrestatie van John Arthur Johnson.
Terwijl zij het land uitkamde, dook Jack plotseling op in Montreal, Canada, op 2 juli 1913, klaar om aan boord te gaan van de s.s. ‘Carinthia’ met bestemming Parijs. Tegen de verslaggevers verklaarde hij: ‘Het was gemakkelijk om weg te komen. Foster's Colored Giants, het honkbalteam, was op weg naar New York en ik liep gewoon mee.’ Met een zak honkbalbats op zijn schouder liep hij langs de scherp uitkijkende politie. Terwijl een uitleveringsbevel nog in behandeling was, werden Jack's Mercedes-Benz en twintig reusachtige koffers met ring- en theatermateriaal aan boord gehesen en verdween hij richting Europa.
Volgens zijn eigen schatting, jaren later, was hij in het bezit van 70.000 dollar, de bontmantels en juwelen van Lucy niet meegerekend. En de grootste slag voor zijn vijanden was dat in Londen alle deuren voor hem opengingen. Grote boksfinanciers en devote aanhangers van Johnson als Lord Hugh Cecil Londsdale, schenker van de Lonsdale Championship Belt, en Sir Hiram Maxim, de wapenmagnaat, waren meer dan bereid zijn verleden te vergeten, als Jack zich nu maar behoorlijk gedroeg. Keurig in rok en hoge zijde, werd Jack ontvangen op een thé bij de hertog van Devonshire. Zijn musical ‘Seconds Out!’ trok uitverkochte zalen. Er werd onderhandeld over een gevecht tussen de al wat oudere, maar still going strong, Bombardier Billy Welsh, de Commonwealth-kampioen, einde 1913. Om de vergunning te krijgen hadden Lonsdale en Maxim ongelofelijke staaltjes van diplomatie uit moeten halen, tegenstanders in het parlement ervan overtuigend dat Johnson's veroordeling in Amerika alleen maar een voorbeeld was van koloniale domheid en vooroordeel. Om zijn succes te vieren gaf Lord Lonsdale een elegant diner in zijn Carlton-Houseflat. Laat op de avond werd er luid op de deur gebonsd en de butler die open deed sprong geschrokken achteruit toen Jack, nog gekker dan gewoonlijk en van onder tot boven onder de modder, de kamer vol gasten binnenrolde. Achter hem kwamen drie agenten de trap op gestampt. ‘Voor de nacht gesloten!’ riep Jack hun toe. Het uniform van de Hermandad was gescheurd, hun gezichten gehavend, en Lord Lonsdale wilde weten wat er aan de hand was. ‘Van alles, meneer,’ hijgde een brigadier. ‘Een paar uur geleden sloeg Mr. Johnson de manager van de Oxford Music Hall tegen de grond, en toen wij hem wilde arresteren, pakte hij onze knuppels af, sloeg twee van mijn mensen de orkestbak in en brak de kaak
| |
| |
van een ander. Daarna,’ vervolgde de brigadier, ‘achtervolgden wij hem over Shaftesbury Avenue en daar ligt nu nog een van mijn mensen uitgevloerd.’ De brigadier haalde een officieel papier uit zijn zak. ‘En dan is hier nog een klacht van de Swansea Watch Society en van verschillende dominees.’
‘De aanklacht,’ kreunde Lonsdale, ‘wat is de aanklacht?’
De aanklacht was dat Jack zijn vrouw een obscene dans had laten uitvoeren, gekleed in een japon van oesterschelpen. Terwijl zij danste vielen de schelpen er af, en het meest pijnlijke was dat J.J. aan het einde van de dans het toneel was opgesprongen, gekleed in een luipaardvel, en zijn vrouw, die nu praktisch naakt was, omhelsde, uitroepend, ‘Li'l Artha is a lovin' man!’
De hele geschiedenis werd beschouwd als een poging rassenonlusten te provoceren in het grote Britse Rijk.
Sir Hiram Maxim kreeg een hevige woedeaanval, wendde zich tot Jack en schreeuwde: ‘Nu is het afgelopen! Hier ben je uitgeschakeld! Je zult nooit meer een wedstrijd boksen in Engeland!’
Jack's blikken gingen van zijn ontvelde knokkels naar de Hermandad en vandaar naar de aanklacht in de handen van de brigadier, en hij begon stamelend de beschuldiging tegen te spreken. Maar ditmaal was hij te ver gegaan en de volgende dag tekenden Home-Secretary Sir John Simon en Winston Churchill de papieren waarin Johnson bevel kreeg Engeland binnen vierentwintig uur te verlaten, wilde hij niet gearresteerd worden.
Daar de gevangenis thuis op hem wachtte bleef Johnson zeven jaar lang rondtrekken en als hij ooit spijt heeft gehad, dan heeft de geschiedenis het vergeten te vermelden. Zeker is dat het nooit vervelend was rondom hem. In 1914 startte de Jack Johnson Road Show voor een tour door alle grote steden van het continent, op tijd in St. Petersburg arriverend om een met goud geborduurde invitatie te krijgen voor een bal dat gegeven werd door groothertog Alexis.
Onder de Russische adel voelde hij zich wonderwel thuis, en hij was een sensatie bij de vrouwen van het hof. Een gast met het postuur van Jim Jeffries, een zwarte reus met wilde ogen sloeg dit alles ontevreden gade.
‘Dat is Gregori Efimovitsj Raspoetin,’ vertelde iemand aan Jack, ‘de machtigste man in Rusland. Hij wordt de Heilige Duivel genoemd.’
‘Well,’ antwoordde Jack, ‘ik ben zelf ook geen engel. Stuur hem maar bij me, dan zal ik hem met plezier de hand schudden.’ ‘Nee, nee, nee,’ was het geschrokken antwoord, ‘je zult naar hem toe moeten gaan.’
Jack bleef waar hij was, de vrouwen bekijkend, tot Raspoetin voorbij wandelde, en plotseling stonden de beide mannen oog in oog. Raspoetin was 43 en op de top van zijn macht over keizerin Alexandra en de Russische politiek. Zijn koninklijke orgiën, gepaard gaande met massale verkrachtingen van de vrouwelijke boerenbevolking, waren het grootste schandaal van die tijd, en slechts enkele maanden eerder was hij ternauwernood ontsnapt aan een moordaanslag.
Na een gesprek met behulp van een tolk werden de beide mannen wat vriendelijker. ‘Wij hebben veel van elkaar weg,’ zei de gevreesde monnik, ‘in mijn filosofie moet men eerst zondigen, om dan te boeten en vergiffenis te verkrijgen. Het is wat wij noemen “Khlysty”.’
Jack sloeg hem eens flink op de schouders, bracht een toast op hem uit, en
| |
| |
stond hem toe gelijk te hebben. ‘Ik heb in mijn tijd ook wel een paar feestjes gegeven,’ zei hij, ‘alleen noemen wij het geen Khlysty, maar het heeft de naam van een van de hoge heren, een politicus genaamd James Mann. Ik ben zo verschrikkelijk onpopulair in de VS, dat ze zelfs mijn foto uit alle schoolboeken geknipt hebben.’
‘Schitterend,’ knorde Raspoetin. ‘Je zult net als ik onsterfelijk zijn in de geschiedenis.’ En hij nodigde Jack uit een poosje te blijven en te genieten van wat Rusland hem te bieden had. Het was een aantrekkelijk aanbod voor Jack, maar de oorlog dreigde en naar wat hij gehoord had was Raspoetin op het punt aangekomen waar hij alleen nog maar vallen kon. En tweeëneenhalf jaar later was het inderdaad zo ver. Raspoetin werd vergiftigd en doodgeschoten. Intussen was Jack bezig met het geven van worsteldemonstraties op het landgoed van een rijke Hamburgse brouwer. Heel Europa was verlangend de verbannen Zwarte Keizer te zien, en Jack kon net zo veel marken, kronen, franken en peseta's verdienen als hij maar wilde als de bezitter van de wereldtitel en buiten het bereik van de Amerikaanse wet. In Duitsland vond hij de wijn en schnaps zo goed, dat zijn gewicht toenam tot 260 pond. Ook begon hij een verhouding met een blondje. Het vervelende echter was dat deze al een vriendje had, een kapitein van het 4de regiment Draken. Op een morgen werd hij dan ook opgewacht door Herr Kapitän, toen hij moe van een welbestede nacht, en vol goede wijn blondjes deur uitstapte. De Duitser speelde met zijn zwaard, Jack was arrogant als immer. ‘Doe geen moeite naar boven te gaan,’ zei hij. ‘Je kunt het spel nooit beter spelen.’
De Kapitän had echter enige supporters mee gebracht. Op een teken sprongen er wat ‘draken’ te voorschijn, met degens en zwaarden zwaaiend. Jack had slechts één kans, en hij was de juiste man om er gebruik van te maken.
Hij sloeg de Duitsers door half Heidelberg, en nam de benen.
In Gothenburg, Zweden, waren geen boksers van enig postuur voorhanden, en dus werd er een match georganiseerd met de 300 pond wegende Deense catch-as-catch-can worstelkampioen, Hansen. De Deen was aan de winnende hand, toen Jack hem een slinkse slag op de nieren gaf, direct gevolgd door de ‘Criple-creek Special’ - een lage hoek op het kruis, en toen nog een snelle upper-cut. De menigte begon te joelen over deze onsportieve praktijken, maar werd weer rustig toen Jack zich verontschuldigde door te zeggen dat hij zo lang met zijn vuisten had gevochten, dat hij instinctmatig dit nu weer had gedaan. Toen de Deen weer bij kennis kwam schudde hij hem de hand.
Door dit alles heen bleef Lucy hem trouw, (in totaal twaalf jaar tot zij van hem scheidde) hoewel het in Madrid wel erg bont werd. Jack huurde een kasteelachtig huis en toen de eigenaar, gewaarschuwd door de buren, op een avond binnen liep, zag hij zijn huurder en een stierenvechter genaamd Chicorita, in een gigantisch wijnvat half gevuld met zeldzame Madeira en port uit de zorgvuldig afgesloten kelders van de Spanjaard. Zelfs Nero had het nooit zo goed als de luidkeels zingende Jack, rondspartelend in gezelschap van een half dozijn naakte dienstmeisjes. De kostelijke tapijten waren geruïneerd en bedolven onder gebroken meubilair en porselein. ‘Diabolico!’ riep de Spanjaard en rende weg om de politie te halen.
Gedurende al zijn reizen had Jack een snelle Mercedes-Benz voortdurend
| |
| |
gereed staan, met aan 't stuur z'n bediende en neef Gus Rhodes, een kleine verweerd uitziende knaap, en voor de zoveelste keer redde dit zijn hals. Hij was al op weg naar andere oorden toen de politie arriveerde.
Zijn 70.000 smolt snel weg, en het was bijna onmogelijk om in het door oorlog bedreigde Europa in de ring zijn slinkende financiën weer aan te vullen.
In december 1913 vocht hij in Parijs 10 vervelende rondes tegen Battling Jim Johnson, in de Premierland Français, en brak een radiusbeentje in zijn rechtervoorarm. Zijn deel van de 3000 dollar was een kleine 1100. In juni 1914 ontmoette hij de nieuwe Hoop der Blanken, geïmporteerd uit de VS, Frank Moran, voor een gevecht om de titel in het Vélodrome d'Hiver. Vet en kortademig sleepte hij zich door de 20 rondes, winnend op punten, maar Dan McKetrick, Moran's manager was het niet eens met deze uitspraak en liet de 36.000 dollar gage van de beide boksers blokkeren. De oorlog brak in Frankrijk op 4 augustus uit, en alle fondsen werden bevroren verklaard, ook Jack's aandeel, groot 15.000 dollar. J.J. zag nimmer iets van dit geld. Hij nam het luchtigjes op. Hij had de gevierde Mistinguette ring-side gezien bij het gevecht tegen Moran, hem met de ogen verslindend en verrukte kreetjes slakend bij het geluid van de klappen die hij uitdeelde, en dus stuurde hij zijn visitekaartje naar haar hotel.
Spoedig was hij een gevierde figuur in de Franse High Society. Het meisje met 's werelds meest opwindende benen leerde hem de populaire tango en hij leerde haar dobbelen. Mistinguette verzorgde een optreden in de Folies Bergère als sterke man en hij ontwierp een nieuw interieur voor haar huis.
De verhouding werd zo schokkend dat de Fransen er schande van spraken en in de kranten werd op zijn uitwijzing aangedrongen.
‘Ze maken gewoon komedie,’ zei Jack, ‘wie kan nu een Fransman choqueren?’
Mistinguette introduceerde hem bij het publiek van de Folies door met haar ogen te rollen na de woorden, ‘Il est formidable...!’ Het publiek begreep de taal en Jack werd gnuivend geaccepteerd.
Maar ondanks dit alles zat hij aan de grond. In de zes jaar die er verlopen waren sinds zijn overwinning op Tommy Burns had hij er een half miljoen dollar door heen gejaagd, nu was hij toe aan Lucy's bontmantels en een wat weg-moede Benz. Bont en Benz gingen naar de lommerd, en in een tweedehands Austin vertrok hij met Lucy en Gus Rhodes in de richting van Boulogne.
Met een snelheid van 80 mijl per uur verloor hij de macht over het stuur en schreeuwend ‘Houd je hoofd vast!’ vloog hij de weg af.
Toen Lucy en Gus opgeknapt waren vonden zij Jack zonder een schrammetje in gesprek met Jack Curley, de New Yorkse promotor.
‘Curley hier wil me laten vechten tegen een of andere cowboy waar ik nog nooit van gehoord heb, Willard,’ zei Jack. ‘Het is 30.000 waard en de kans om terug te gaan naar de VS zonder de lik in te draaien.’
‘Ja,’ zei Curley, ‘er is Jack gratie beloofd door een paar top-autoriteiten als Jack bereid is zijn titel op het spel te zetten tegen Jess Willard. Alles wordt natuurlijk stil gehouden, maar het is allemaal voor elkaar. En alle onkosten worden betaald.’
| |
| |
Jack was begerig maar wantrouwend. ‘Zijn er geen valse kaarten in het spel?’ vroeg hij. Een direct antwoord ontwijkend, liet Curley een aantal brieven van het State-department zien, waarin verklaard werd dat gratie mogelijk was.
Jess Willard, vervolgde Curley, was een bijna 1.90 m lange, 250 pond wegende hansworst, geslagen door de oude Gunboat Smith, struikelend over zijn eigen voeten.
Nu ‘persona non grata’ in Engeland, Frankrijk en Spanje, volkomen aan de grond en met heimwee naar huis, zat er voor Jack niets anders op dan te tekenen.
De waarheid van wat er gebeurde op de Oriental Race Track, bij Havana, Cuba, op 5 april 1915, zal wel nooit aan 't licht komen. Jack trainde geen uur om zijn verloren conditie terug te krijgen. Hij liet zich fotograferen met een paard op zijn maag voor publiciteitsdoeleinden en 's avonds kneep hij in de bruine achterwerken van de dienstertjes in de cantina's.
Gedurende de 25 rondes durende match sloeg Willard in het wilde weg en meestal in de lucht. Elke keer dat hij zich daartoe geroepen voelde plaatste Johnson een paar harde klappen tegen de ‘Reus van Pottawatomie’. In de 5de ronde sloeg hij diens mond in splinters en in de volgende rondes hield hij hem op een afstand met af en toe een harde klap op de kaak.
Twintigduizend Cubanen zaten onder de kokend hete zon en brulden ‘Olé’ bij elke klap. Toen veranderde het tempo. Johnson begon dromerig rond te lopen, een oogje houdend op Lucy, ring-side zittend, alsof hij tevreden was nu hij zijn meesterschap getoond had. Ooggetuigen verklaarden later dat gedurende de 25ste rond een man op Lucy toe kwam, haar iets in 't oor fluisterde, waarna zij, met een knikje naar Jack, de arena verliet.
Haar echtgenoot ontving prompt een paar slagen op het lichaam en een op de kaak, en vlijde zich toen voor 10 tellen op het canvas, een hand boven zijn ogen houdend om zijn ogen te beschermen tegen de felle zon. De machtigste, kundigste bokser aller tijden had zich k.o. laten slaan door een stijve derderangs clown, die later elk gevecht afwees en optrad in wild-west-shows, totdat in 1919 Dempsey kwam en hem in twee minuten vernietigde.
Joe Waterman, de match-maker uit Los Angeles, was bij Johnson op bezoek een uur na de wedstrijd en verklaarde: ‘Hij zat met zijn hand over een stapel 500 dollar biljetten te strijken, de hele tijd als een idioot lachend...’ Het vertrek van Lucy uit de arena was het teken dat de poen binnen was, en dat hij de strijd kon staken. Af gesproken werk? Niemand zal het ooit weten.
Johnson's verhaal, dat hij verkocht aan alle kranten ter wereld, was dat zijn 30.000 dollar alleen betaald zouden worden als hij zijn titel opgaf aan een combinatie bestaande uit Curley, Harry Frazee, en Jimmy ‘Boy Bandit’ Johnstone, dat hij pas neer ging toen hij zeker wist dat de 30.000 afgeleverd waren, waar zijn vrouw het kon zien.
Feestvierend Amerika geloofde hem niet, noch de meeste kenners van vandaag. Zij zijn van mening dat te veel champagne, te veel eten en te veel vrouwen Johnson het einde brachten. Damon Runyan verliet Havana, zijn neus demonstratief dicht knijpend. En Tex Rickard telegrafeerde aan Johnson: ‘Hoop dat je nu thuis kunt komen. Ze hebben wat ze wilden. Maar was de prijs niet wat hoog?’
| |
| |
Inderdaad schandelijk hoog, bleek later toen Curley's beloften op gratie louter leugens bleken te zijn, pure fantasie. Johnson kreeg een hevige woedeaanval toen hij hoorde dat er een cel op hem wachtte, zo gauw hij de grenzen van de VS zou overschrijden.
‘Op de een of andere manier kom ik terug,’ brulde hij, ‘en dan strooi ik Curley's ingewanden van New York tot Friso!’
Nu 37 jaar oud, (volgens sommigen 43) keerde hij terug naar Parijs, en vandaar naar Londen, trachtend zijn naam in de belangstelling te houden. Maar onttroonde kampioenen zijn gauw vergeten. Nooit is er iemand geweest die zijn carrière kon volhouden als de tijd hem eenmaal heeft ingehaald. Maar zelfs in zijn bitterste uren faalde Johnson's fantasie niet.
Zijn musical ‘Second's Out’ heropenend, ging hij door de Britse provincies op tournee; zijn uitwijzing van twee jaar terug werd voorlopig niet uitgevoerd.
Maar de zaken gingen slecht en Jack gaf zijn manager Jacques du Maurier de schuld. Op een gegeven dag verscheen du Maurier voor de rechtbank in Bow Street, smartegeld eisend voor een geteisterd oog.
‘Ik ben het slachtoffer van een woedeaanval van Jack Johnson, die, nu hij gefaald heeft, veranderd is in een krankzinnig beest!’ verklaarde du Maurier.
‘Volkomen overdreven nonsens,’ was de repliek van Jack. ‘Ik stak slechts een vinger naar hem uit om mijn verzoek om betere leiding meer kracht bij te zetten. Hij liep er recht op in. De man is bijziende...’ De rechtbank gaf Johnson een boete van 1000 pond.
Toen Johnson voorgesteld werd aan de zojuist afgezette koning Manuel II van Portugal, had hij nog niets van zijn zelfverzekerdheid verloren.
‘Hoe was de conversatie met de koning?’ werd hem gevraagd.
‘Gentlemen,’ zei hij tegen de heren van de Britse pers, ‘ik heb mijn best gedaan hem op zijn gemak te stellen, en ik geloof dat ik daar in geslaagd ben. Ik ben van mening dat men niet zo hard moet zijn voor iemand die zo juist onttroond is. Dus ook in dit geval ben ik vriendelijk geweest.’
In Barcelona waar hij zijn tenten een poosje opsloeg, zat hij op een terrasje een rioja te drinken, toen hij voorgesteld werd aan de gevierde toreador, Juan Belmonte. In het daarop volgende gesprek merkte de beroemde stierenvechter op dat boksen slechts een spel was.
‘Waar ik vecht zijn geen regels,’ zei de kleine Belmonte, ‘alleen de dood. Wat jij doet is slechts een spel voor jongens, een grap.’
‘Stap maar eens in de ring met Langford of McLey, dan kom je er wel achter,’ gromde Jack. ‘Die knapen lopen niet op rails zoals die stieren van jou.’
Maar het idee was geboren. Jack begon te trainen onder leiding van Belmonte, met de muleta en de degen, en Jack maakte zijn debuut als matador in de Plaza de Toros, in Barcelona, op 10 juli 1916.
Achtentwintigduizend grinnikende Spanjaarden kwamen kijken naar de zwarte amateur die op het punt stond zijn ingewanden te verliezen. Toen het uur naderde werd Belmonte toch wel bezorgd en kreeg spijt van zijn voorstel. Met zijn rivaal, Joselito, kwam hij Jack bezoeken in zijn suite in het Alphonso Hotel. Kleine Attje trachtte zwetend zijn enorme lichaam in de nauwe zijden broek te persen. Lucy zat in een hoek te huilen, overtuigd dat dit het einde betekende voor haar zwarte meester.
| |
| |
‘Je bent niet ver genoeg hiervoor,’ zei Belmonte. ‘Laat ons aankondigen dat je door ziekte verhinderd bent.’
‘Ik voel me fijn,’ zei Jack klappertandend. Alle smeekbeden falend, stelde Joselito, die erin geslaagd was Jack tot het katholicisme te bekeren, voor om in de kapel de zegen van de heiligen af te smeken. ‘Dat is nutteloos nu,’ zei Jack.
Hij gaf Lucy de opdracht om als de stier won, het goud van zijn tanden af te laten halen, om haar passage naar de VS te betalen.
De Plaza de Toros inlopend, werd Jack begroet met gesis, hoera's en de titel Loco door het Spaanse publiek. Toen de stier, een enorme Miura, de arena binnen kwam stormen, was Jack's enige gedachte, zoals hij later verklaarde: ‘Hoe kan iemand snel genoeg maken dat hij weg komt in deze verdomde nauwe broek?’ Het was te laat om weg te lopen. Bij de tweede aanval van de stier verloor Jack zijn montera (kap) terwijl een van zijn broekspijpen opengescheurd werd. Toen de stier erin slaagde wat bloed te voorschijn te brengen van Jack's andere been, begon het publiek te joelen en te lachen om Jack's wanhopige pogingen om op tijd van de stier weg te draaien. Het publiek verwachtte nu snel het ‘Maravilloso’-moment, waarop het einde van deze dwaze zwarte clown zou komen.
Maar hun gedrag veranderde toen Jack, zich zijn lessen herinnerend, de ene goede pas na de andere liet zien. Onwaarschijnlijk dicht bij de stier staande, knipperde hij zelfs niet met de ogen terwijl de vlijmscherpe hoorns zijn heupen op een haar misten. Hij hield zijn rode cape levensgevaarlijk hoog, uit onwetendheid, maar het was een adembenemend gezicht om de oude meester van de boksring hier zijn leven te zien verdedigen met al de snelheid en voetenwerk, timing en intelligentie van de grote vechter, die hij nog steeds was. En ondanks het feit dat hij pas bij de derde poging erin slaagde de stier te doden, sprong het publiek de arena in en droeg Jack, King Arthur, op hun schouders de arena uit.
Hierdoor de gevierde man in Barcelona, bleef Jack nog drie jaar in Spanje, stieren dodend, de Spaanse worstelkampioen Juan Ochoa onttronend, en ritsen zwaargewichten, speciaal voor hem uit de VS geïmporteerd, tegen het canvas slaand. Hij had bijna alle hoop om nog ooit naar huis te gaan opgegeven, toen hij zich in juli 1918 inscheepte voor de reis naar Mexico. Hij opende de Main Event Saloon in Tijuana, speciaal voor Amerikaanse toeristen die door kijkgaten konden kijken naar vreemdsoortige seksuele activiteiten, en staarde verlangend naar het voor hem verboden land over de rivier.
Een op bezoek komend politicus uit Chicago, Tom Carey, overtuigde hem tenslotte, dat het het beste was om terug te keren en te aanvaarden wat er zou gebeuren.
‘Je bent nog steeds de grote held, Jack,’ vertelde Carey hem. ‘Let op mijn woorden, je zult met gejuich binnen gehaald worden in Chicago. Natuurlijk zul je wel een poosje moeten zitten, maar die stijve hark, Wilson, is dood, en Harding is president. En iedereen weet dat die zelf een ploeg liefjes heeft, dus zal het allemaal wel loslopen.’
Op 20 juli 1920, zijn baret op een oor, meldde Jack zich bij de sheriff van San Diego, en hij merkte dat Carey nu eens niet, zoals de gewoonte was van de blanken, gelogen had. Een mensenmassa van minstens 10.000 wachtte
| |
| |
hem op in Chicago, en voorafgegaan door fanfare werd hij naar de speciale trein gebracht die hem naar de Leavenworth-gevangenis zou brengen. Onderweg verkocht hij het verhaal van zijn leven aan een combinatie van dagbladen voor 5.000 dollar.
In Kansas City liet de bevelvoerende US-Marshall de trein stoppen en zei tegen Johnson: ‘Jack, ik weet dat je hier een hoop vrienden hebt, dus neem een paar uur en ga ze begroeten.’
‘Bedankt,’ zei Jack. ‘Ik vraag me af of een meisje, Sadie, hier nog steeds rondhangt?’ Naar alle waarschijnlijkheid was dat zo, want de Jailbound Johnson Special had zes uur oponthoud.
De gevangenis was een zacht eitje, na alles wat hij er zich van voor had gesteld. Hij verbleef in totaal elf maanden in drie verschillende gevangenissen, Leavenworth, Geneva, en Joliet. De overplaatsingen waren noodzakelijk omdat de pers er achter kwam dat de ex-kampioen gebraden kip at, in zijn luxueuze cel, bediend door zijn vertrouweling Gus Rhodes, en tweemaal per week verlof kreeg voor het bezoeken van zijn vrouw(en) buiten de gevangenis.
‘Mijn vervolgers maken het mij onmogelijk tot rust te komen tijdens deze korte retraite,’ merkte Jack verontwaardigd op.
Om te zorgen dat zijn beroemde gast zich niet zou vervelen, organiseerde de directeur van de Leavenworth-gevangenis een bokswedstrijd op het gevangenisterrein tegen de 250 pond wegende George Owen, verkocht toegangsplaatsen, en schonk Jack het plezier een k.o. overwinning toe te voegen aan zijn indrukwekkende erelijst.
Dit alles was niet het laatste wat Jack in zijn leven deed. Maar zelfs al zou het wel zo zijn, dan nog is het een onovertroffen lijst van imponerende daden. Generaties lang in de publieke belangstelling van de gehele wereld, alle sociale en wettelijke taboes brekend, bracht hij slechts één jaar van de 68 van zijn leven door achter de tralies. Na Johnson was de deur volkomen gesloten en gegrendeld voor alle negerboksers. In de VS duurde het tot 1926 voordat een negerbokser, de middengewicht Tiger Jack Flowers, de kans kreeg een gooi te doen naar het wereldkampioenschap. En het duurde 22 jaar na Johnson dat er weer een neger de zwaargewicht-kampioen van de wereld was. Joe Louis had een zware tijd om het vooroordeel te overwinnen.
‘Als Jack er niet geweest was, was er nooit een Louis geweest,’ merkte Dump Dan Morgan, de bekende manager eens op. Joe Louis ziet het wat zuurder in vandaag. ‘Toen ik opkwam in 1934 en 1935, waren zij Jack nog niet vergeten,’ vertelde hij aan een journalist. ‘Ik moest leven als een heilige om een kans te krijgen. En ik moest alles nemen wat ze mij wilden geven.’ Van een bedrag van 44.000 dollar ontvangsten, kreeg Louis voor een k.o.- overwinning op Roy Lazar in 1935 slechts 4.000. ‘Toen mijn kans eindelijk kwam tegen Primo Carnera, waren er duizenden mensen in de weer om het te stoppen omdat zij rassenrellen vreesden,’ herinnert Louis zich.
In later jaren was Johnson van tijd tot tijd volkomen aan de grond. Maar altijd wist hij zich er weer boven uit te werken. Hij was altijd vol actie, het confucianisme prekend in de VS, zijn cabaret de ‘Knock Out’ beherend in Hollywood, optredend met gedresseerde vlooien in ‘Hubert's Musea voor Curiosa’ in New York, en voor de derde maal in het huwelijk tredend met
| |
| |
een blanke vrouw. Hij bleef altijd zichzelf, tot het einde toe gelovend dat een echte man neemt wat hij wil en zegt wat hij wil. Van het laatste gaf hij nog een staaltje toen hij samen met de worstelaar ‘The French Angel’ geïnterviewd werd voor de radio. Beiden waren volkomen kaalhoofdig en toen hun gevraagd werd wat de oorzaak daarvan was antwoordde de Angel dat hij zijn haar verloren had door de vele malen dat hij uit de ‘hoofdklem’ geglipt was. Johnson antwoordde: ‘Ik verloor m'n haar makin’ babies...’
Zijn gouden glimlach was altijd uitdagend aanwezig, ook op de 10de juni 1946, toen hij om ongeveer half zeven 's avonds zijn Lincoln-Zephyr parkeerde voor een weg-café bij Raleigh, North Carolina. De caféhouder wierp een blik op het zwarte gezicht en weigerde hem te bedienen. Met grote snelheid weg rijdend slipte hij enige honderden meters verder, kwam op de linker-weghelft, miste een truck op een haarbreedte, vloog de weg af, ramde een boom en was (68 jaar oud) op slag dood.
Zevenduizend mensen, onder wie vele blanken, kwamen hem voor de laatste keer zien, opgebaard in de Graceland Cemetery, North Clark Street, Chicago.
Sommigen konden niet nalaten op te merken dat John Arthur Johnson de witte lijn voor het laatst gekruist had bij Raleigh, North Carolina. Maar zij hebben niet helemaal gelijk. Het kerkhof, waar ook de laatste resten rusten van een vroegere zwaargewicht-kampioen, Ruby Bob Fitzsimmons, kent geen rassendiscriminatie.
|
|