Randstad 7(1964)– [tijdschrift] Randstad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 109] [p. 109] Paul Snoek Nostradamus-de genezing 1 Achter de sluitende aars van de roofzucht. Onder het potdichte oog der religie. Tussen de trage verbranding van kunstmest. Ziedaar het einde der smeulende dichtkunst. En ziehier het onvoorwaardelijk begin van een taal als warmtegeleider, van een woord met tandvlees op de tong, van de lichtbron der ijskoude waarheid. 2 De nacht steelt van het licht de adem maar de nacht draagt de schade. Want hoor hoe bloedig de lucht nu naar licht hapt, hoe driftig in hun spiegels blazen de geleerden, hoe het prisma van hun fraai gefluister hapert aan de slinger der seconden. Hoe zuchtend de zuurstof zich stort in de brakende godsvrucht der longen. [pagina 110] [p. 110] 3 Ik geloof in het begin en het speeksel en in het einde van een eeuwenlange leegte. Ik geloof in de kracht van het zachte. Vele wonderen voorspel ik voor de aarde. Ik begin met het licht, de ontlading der hitte, de stilte gloeiend in een arsenaal. En zo de mens in zijn nieuwe gedaante: deze van schaduw of zonnestraal. 4 Nu is het tijd om traag te rusten en te bepalen waar: te land of te water. Daar de zware wapens te begraven met adel en rijk en onbereikbaar ten onder te gaan. In de wonde van de brekende vrede, in de loodzware lever der liefde of in het schuim, waar op een wintervacht de meeuwen hun zilveren schoengesp verbergen. 5 Verpulver de nacht tot lichtgevend poeder. Ruk de dwergen van uw handen. Neem uw schaduw op en wandel als een tweeling naar de delta. Bewoon uw lichaam als een wortel naar de hoogte, dieper naar de klaarte en drink tot de lucht U opneemt als adem en het vonnis der genezing wordt verleend. [pagina 111] [p. 111] 6 Mijn huis is een huis van hevig ijs. Het is er heet. Het is er goed te eten aan de rubberen geeuw der verbeelding. Het is er met duistere wijsheid gesuikerd, doorzichtig als het kraakbeen in mijn hand die kwik en speeksel mengt tot zilver. Het is er oud. Het is er hard te grijnzen zeven meter hoger dan de mensen. 7 Zie, in het geboomte der hogere wolken ik benader een reusachtig oog, gevuld met dauw en eeuwig bewoonbaar. Alles is gekleurd met ander water, elke traan draagt een andere naam en wat ik niet bepalen kan, voorspel ik. Noem ik in vreze, met mijn lippen aan de tepel, oerbegin. Dit is ontstaan van god. 8 In de wortels van de planten en de dieren. In de wetten van de zwaarte en het dogma. In de vlam van vissen uit de keel der diva; overal het woord gehoorzaamt aan het water. Dit is de harige warmte van aangeraakt bloed. Het sap in de gewrichten van het denken en alle woorden in het water vleesgeworden, zoals speeksel, angstzweet en urine. [pagina 112] [p. 112] 9 En zo ontstaat uit mijn vloeibare schepping een schaduw die het woord veredelt als een ras en uit mijn schaduw een voorspelde halfgod, die het nieuwe woord verdeeld spreekt, die boven het vlijmscherpe bidden der mensen met zijn allerzachtste lippen wettig zoent de stijve lont naar de verre explosie en verder nog de nieuwe beschaving der monsters. Vorige Volgende