Randstad 4-6
(1963)– [tijdschrift] Randstad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
Kroniek
| |
[pagina 165]
| |
iets gedrukt te zien staan, omdat het zo egoïstisch klinkt. Maar, om je vraag te beantwoorden: Ja.’ ‘Wat is er voor nodig om een sterke schaker te worden?’ ‘Een goed geheugen, concentratie, verbeeldingskracht en een sterke wil.’ ‘Heeft wiskundige kennis er iets mee te maken?’ ‘Heel weinig.’ Ik was door dit antwoord verrast, maar controleerde het later en ontdekte dat Bobby volkomen gelijk had. Psychologische tests hebben aangetoond dat schaakmeesters niet in wiskunde hoeven uit te blinken, of wat dat betreft, in intelligentie. Wat zij wél bezitten is een bijna volmaakt geheugen wat betreft de zetten, een fantastische verbeelding, en een wonderbaarlijk waarnemingsvermogen voor ruimtelijke verhoudingen, dat hen in staat stelt naar de 32 stukken en 64 velden op een schaakbord te kijken en daaruit een winnend patroon van zetten samen te stellen uit de 1.000.000.000.000.000.000.000. 000.000.000.000.000.000.000.000.000.000.000.000 variaties, die het gemiddelde wedstrijdspel van 45 zetten kan inhouden. ‘Hoe kun je met schaken je brood verdienen?’ vroeg ik. ‘Reshevsky en ik zijn de enigen in Amerika die het proberen. (Samuel Reshevsky is Amerika's op een na grootste schaker.) We verdienen niet veel. De andere meesters hebben bijbaantjes. Rossolimo bijvoorbeeld is taxi-chauffeur. Evans werkt voor de film. De Russen krijgen geld van de regering, maar wij zijn afhankelijk van prijzen op wedstrijden. En dat zijn rotbedragen. Een paar honderd dollar hooguit. Miljonairs staan achter dit spel, maar ze zijn allemaal gierig. Kijk eens wat ze doen voor golf: dertigduizend dollar voor een toernooi is niets. Maar voor schaken geven ze een paar duizend dollar en dan denken ze nog dat ze vrijgevig zijn. Het toernooi moet naar ze worden genoemd, iedereen moet voor ze buigen, spelen wanneer zij dat willen, en dat allemaal voor een paar duizend dollar die toch al niets voor hen betekenen. Want ze trekken het van hun inkomstenbelasting af. Het zijn gierige lieden. Het is belachelijk.’ Een betrouwbare schatting die ik naderhand ontving stelde de gemiddelde ontvangsten in prijzen van Fischer en Reshevsky op vijfduizend dollar voor elk. Dit is maar net genoeg om hun schaak-uitgaven te dekken. Kortom, van het spelen houden ze niets over. Reshevsky, een getrouwde man van 49 met een gezin krijgt een stipendium van de American Chess Foundation. Bobby, die alleen in een flat op Brooklyn woont, krijgt zijn huur, eten en kleren betaald door zijn moeder. ‘Hoe komt het dat miljonairs het spel niet willen onderhouden?’ ‘Het is de schuld van de schakers zelf. Ik weet niet hoe het vroeger was, maar op het ogenblik is het echt geen heren-groep meer. Toen het een spel was, dat gespeeld werd door de aristocratie had het meer hoe noem je het waardigheid. Toen ze die clubs hadden, weet je, waar vrouwen niet mochten binnenkomen en iedereen ging naar binnen met een net pak, en een das om, echte heren. Nu komen kinderen in spijkerbroeken binnenrennen - zelfs in de beste schaakclubs - en ze hebben er ook vrouwen. Het is een plaats geworden, waar je elkaar ontmoet, en de mensen maken er lawaai, 't is net een gekkenhuis.’ Bobby's stem begon te temen, nu | |
[pagina 166]
| |
hij wat meer op zijn gemak was. Ik merkte op dat zijn vingernagels helemaal waren afgebeten. ‘Er wordt wel eens gezegd, Bobby, dat je in je verhoudingen met sommige mensen in de schaakwereld, je wel heel erg als een prima donna gedraagt. Wat vind je daarvan?’ ‘Wel, ik ben er niet zeker van of ik weet wat je bedoelt met een prima donna, maar als iets me niet interesseert of als iemand me verveelt, of als ik denk dat ze zich aanstellen, bemoei ik me niet meer met ze, dat is alles.’ ‘En de school, verveelde die je?’ ‘Op school leer je niets. Alleen maar tijdverspillen. Je moet boeken meesjouwen en zo en huiswerk maken. Ze geven te veel huiswerk op. Je zou geen huiswerk moeten maken. Niemand is daarin geïnteresseerd. De leraren zijn dom. Ze horen daar geen vrouwen te hebben. Die weten niet hoe ze moeten onderwijzen. En ze zouden niemand moeten dwingen naar school te gaan. Als je niet wilt, dan ga je niet, zo hoort het. Het is belachelijk. Ik kan me niet één ding herinneren, dat ik op school heb geleerd. Ik luister niet naar zwakkelingen (Bobby's woord voor niet-schakers of schakers, die slechter zijn dan hij). Twee en een half jaar in Erasmus High heb ik verspild. Ik hield er helemaal niet van. Je wordt verondersteld om te gaan met al die domme kinderen. En de leraren zijn nog dommer dan de kinderen. En ze spreken vanuit de hoogte tot de kinderen. De helft van hen is krankzinnig. Als ze me daar hadden gelaten, was ik er al veel eerder dan op mijn zestiende mee uitgescheden.’ Toen ik Bobby naar zijn persoonlijke omstandigheden vroeg, vertelde hij dat hij op 9 maart 1943 in Chicago was geboren. Zijn vader was natuurkundige en zijn moeder ingeschreven verpleegster en onderwijzeres. Hij heeft een oudere zuster. Toen hij nog een baby was, scheidden zijn ouders. Zijn moeder nam hem en zijn zusje mee naar Californië, Arizona, en toen naar Brooklyn waar het gezin zich vestigde. Bobby's vader verliet Amerika kort nadat zijn zoon werd geboren en Bobby kan zich hem niet herinneren. Bobby's moeder was de kostwinster voor alle drie. (Bobby's zuster, mevrouw Joan Targ, beschreef naderhand haar moeder tegenover mij als een vrouw met een hoge intelligentie en grenzeloze energie. Zij spreekt meer dan een half-dozijn vreemde talen, en is medisch doctoranda. Ze is ook ‘een soort kruisvaarster van beroep’, zoals mevrouw Targ zei. Op het ogenblik dat dit stuk werd geschreven wandelde ze dwars door Europa naar Moskou als onderdeel van een pacifistische anti-oorlogsdemonstratie. Mevrouw Targ onderstreepte het feit, dat Bobby nooit onder de sterke invloed van een man was gekomen in de jaren dat hij groot werd.) Bobby begon op zijn zesde jaar schaak te spelen. ‘Mijn zuster kocht me een schaakspel in een snoepwinkel en leerde mij de zetten,’ vertelde hij me. Het was eerst maar een van de vele bordspelen waarin Bobby geïnteresseerd was. Op de leeftijd van negen jaar echter werd hij door het spel geobsedeerd en begon zijn talent te tonen. Hij werd uitgenodigd in een paar van de beste schaakclubs van de stad te spelen, en toen hij dertien was begon hij met toernooispelen. Hij won al spoedig het Amerikaanse Jeugdkampioenschap, het kampioenschap van de New York Metropolitan Chess League, en de | |
[pagina 167]
| |
veelbegeerde Lessing J. Rosenwald Chess Trophee. (Bij het winnen van deze trofee speelde hij een spel, dat zo ingewikkeld was in zijn combinaties, zo briljant in zijn ongekunsteldheid, zo zwanger van schijnbaar - maar niet werkelijk - gevaar dat het sindsdien bekend werd als ‘Het Spel van de Eeuw’.) In 1957, toen Bobby 14 jaar oud was, werd hij Amerikaans kampioen en het volgende jaar op zijn vijftiende was hij de jongste speler, aangewezen als internationale grootmeester door de Fédération Internationale Des Echecs, het instituut dat de schaakwereld regeert - de hoogste van alle ereschaaktitels. ‘Nadien ging ik van school af,’ zei Bobby. ‘Wat vond je moeder daarvan?’ ‘We hebben elkaar niets te zeggen. Ze is een square. Ze blijft me maar vertellen dat ik te veel belangstel in schaak, dat ik vrienden moet maken buiten het schaken om, dat ik mijn geld niet kan verdienen met schaken, dat ik mijn studie moet afmaken, en al dergelijke onzin. Ze blijft me maar lastig vallen, en daar houd ik niet van, dus moest ik haar kwijtraken.’ ‘Je bedoelt dat zij vertrok uit het appartement in Brooklyn waar jullie woonden?’ ‘Ja, zij trok in bij een vriendin in de Bronx en ik hield het appartement. Maar ze is nu op die reis met die mensen (de pacifisten) voor ongeveer acht maanden. Ik heb niets met haar te maken.’ ‘Ik verkeerde in de veronderstelling dat ze een heleboel te maken had met het succes van je carrière. Ging ze niet in hongerstaking vorig jaar en liep ze niet te posten voor het Witte Huis om de behoefte aan gelden te dramatiseren, nodig om jou en het Amerikaanse team naar de Chess Olympiade in Leipzig te sturen?’ ‘Ja, maar ze weet niet wat ze doet. Ze moet van het schaken afblijven.’ Ik vroeg hem mij een typische dag in zijn leven te beschrijven. ‘Het meest van de tijd reis ik rond. Europa, Zuid-Amerika, IJsland. Maar als ik thuis ben, ik weet het niet, ik doe niet zoveel. Ik sta om zo'n uur of elf op, eigenlijk. Ik kleed me aan en zo, bekijk wat boeken over schaak, ga naar buiten en eet wat. Ik maak nooit mijn eigen maaltijden klaar, daar geloof ik niet in. Ik eet ook niet in automatieken of cafetaria's. Ik wil dat een kelner mij bedient. In een goed restaurant. Als ik gegeten heb bel ik meestal een van mijn schaakvrienden op, ga er heen en analyseer een spel of zoiets. Misschien ga ik dan naar een schaakclub. Of ik zie een film of iets anders. Er is werkelijk niets voor me te doen. Misschien studeer ik wat in een schaakboek.’ ‘Reis je meestal door de stad in de ondergrondse?’ ‘Jammer genoeg wel. Het is er smerig - kinderen zien daar dat ik mooie schoenen aan heb, dus proberen ze er opzettelijk op te gaan staan. Mensen komen er binnen in hun werkkleren en zo, mensen komen binnenrennen als dieren, 't is verschrikkelijk. Mensen die maar zitten en van vlakbij je maar recht in je gezicht aanstaren, 't is barbaars.’ ‘Nee, ik heb geen goede vrienden. Ik heb geen geheimen te bewaren. Ik heb geen vrienden nodig. Ik vertel iedereen altijd alles, dat is het.’ Ik vroeg hem of deze opvatting van 100 procent eerlijkheid tegenover iedereen te allen tijde misschien niet de kern van zijn moeilijkheden in de omgang met mensen | |
[pagina 168]
| |
uitmaakte. Dat wil zeggen, of zijn openhartigheid door sommigen misschien niet verkeerd was uitgelegd als taktloosheid. Bobby zei dat dit misschien wel het geval was geweest. Terwijl wij zijn moeilijkheden met mensen in de schaakwereld bespraken, bracht ik een aantal van de meest publiek geworden controverses naar voren en vroeg Bobby naar zijn versie van het verhaal. In elk van deze gevallen was hij in staat, om een schijnbaar volkomen beredeneerde verklaring te geven voor de houding, die hij had aangenomen. Of hij al dan niet naderhand zijn positie schaadde, door obstinaatheid en weigerachtigheid om tot een compromis te komen, is een andere vraag. In 1959 bijvoorbeeld verwekte hij opschudding door te weigeren zijn titel van Amerikaans kampioen te verdedigen, tenzij het plaatsen van de paren in publiek zou worden geloot, hoewel voorheen het loten altijd in het geheim had plaatsgevonden. Bobby's uitleg luidde dat hij de bestuursleden van de Amerikaanse Schaakfederatie een fide-regel had laten zien, waarbij publieke lotingen werden vereist. De leden gaven toe, dat zij zonder het te weten de regel overtreden hadden en zij beloofden dat het loten voor de plaatsen in alle toekomstige toernooien in publiek zou geschieden. Hoewel het er uitzag alsof Fischer gelijk had gekregen, was hun belofte niet voldoende voor hem, en hij stond er op dat de (al aangekondigde) plaatsingen voor 1959 weer zouden worden ingetrokken. Toen het bestuur weigerde, dreigde hij zijn titel niet te zullen verdedigen. Op de lange duur werd hij toch gedwongen zijn standpunt te herzien; hij speelde en won. Maar wat betreft het publiek was zijn eerdere principiële triomf tenietgedaan. In een tweede, eveneens veelbesproken incident, in de zomer van '61, gaf Bobby een toernooi cross-country van zestien spelen met Reshevsky op, omdat het twaalfde spel in de serie om 11 uur 's morgens gespeeld zou worden, een uur dat Bobby beschouwde als onbehoorlijk voor het schaakspel. In zijn uitleg zei hij me, dat de wedstrijd oorspronkelijk was geplaatst op zondag 13 augustus om halftwee 's middags in het Beverley Hilton Hotel in Los Angeles. Tien uur 's morgens kreeg hij een telefoontje van de scheidsrechter van de wedstrijd, die zei dat de aanvangstijd was verschoven naar elf uur. Dit, zei hij, was om aan de wensen te voldoen van de voornaamste financier van de serie, mevrouw Jacqueline Piatigorsky, die er zeker van wilde zijn dat het spel op tijd zou zijn afgelopen, zodat zij een concert kon bijwonen dat haar echtgenoot, de cellist Gregor Piatigorsky, die avond zou geven. Bobby weigerde op zo'n vroeg uur te spelen en citeerde een clausule in zijn contract, die bepaalde dat speeltijd door hem aanvaard moest worden. Toen Bobby niet kwam opdagen, verklaarde de scheidsrechter uit Los Angeles het spel forfait ten gunste van Reshevsky. De stand van de serie was tot op dat ogenblik 5½ punt voor ieder. Het forfait plaatste Reshevsky als eerste, 6½ tegen 5½. Het volgende spel zou vier dagen later in New York gespeeld worden. Fischer weigerde de serie te vervolgen tenzij de Los Angeles-beslissing werd ongedaan gemaakt. Niemand in het New Yorks bestuur van de American Chess Foundation, sponsor van de serie, voelde voor de beslissing van de scheidsrechter uit Los | |
[pagina 169]
| |
Angeles en het was bijna zeker dat te gelegener tijd de forfaiture zou worden herroepen. Maar bestuursleden van de Chess Foundation waren gebelgd door Fischer's dreigement er mee op te houden. ‘Fischer houdt een revolver tegen onze hoofden,’ verklaarde voorzitter Walter Fried aan de New York Times. Toen het dertiende spel moest worden gespeeld, had de Chess Foundation nog altijd de verklaring uit Los Angeles niet herroepen en Fischer kwam niet opdagen. De gehele serie werd daarop een overwinning bij verzuim voor Reshevsky, en de trofee en het prijs-geld werden hem toegekend. ‘Wij konden geen ander besluit nemen, in overeenstemming met onze verantwoordelijkheid en ons zelfrespect,’ zei Fried later. Bobby vertelde me, dat hij in elk van deze gevallen alleen maar zijn ‘principes’ had ‘verdedigd’. Het is dit strakaanhouden van zijn principes - tot het punt van zelfdestructie - dat bijna al zijn moeilijkheden schijnt te karakteriseren. Het onderwerp van gesprek veranderde in kleren. ‘Ik verneem dat kleren heel wat voor je betekenen,’ zei ik. ‘Was er niet een tijd dat je jezelf nogal slordig kleedde? Werd je niet eens door Life over een volle pagina afgebeeld simultaan spelend tegen een groep oudere mannen, die respectabel waren aangekleed terwijl jij een hemd en spijkerbroek droeg?’ ‘Ja, ik ging slecht gekleed tot ongeveer mijn zestiende. Maar weet je, sommige mensen hadden gewoonweg geen respect voor me. En daar hield ik niet van, dus besloot ik dat ik ze moest laten zien dat ze geen haar beter waren dan ik, vat je? Ze deden een beetje trots op zichzelf. Ze zeiden, dat ik ze dan misschien met schaken wel versloeg, maar dat ik dan toch maar een lomp jongetje was. Dus besloot ik me goed te gaan kleden.’ Ik merkte op dat Bobby een groene das met verticale strepen droeg, een wit overhemd en een bruingeruit pak met smalle broekspijpen. Hij zag er zeer verzorgd uit, maar zijn kleren vertoonden geen eigen persoonlijkheid. ‘Waar koop je je kleren?’ vroeg ik. ‘Ik laat ze voor me maken.’ ‘Waar?’ ‘Verschillend. Dit liet ik in Duitsland maken.’ ‘Heb je soms een vooroordeel tegen confectie-pakken?’ ‘O, die zou ik niet aanraken. Ik heb mijn schoenen op maat, mijn hemden, alles. Ik houd ervan topklasse gekleed te gaan. Ik heb nu zeventien kostuums, alle met de hand gemaakt.’ ‘Kleren zijn dus een beetje je zwakte?’ ‘Nee, alleen maar sterkte.’ Hij lachte. ‘Ik weet het niet. Ik heb pakken laten maken in Argentinië, Trinidad, Engeland, New York, Californië, Oost-Duitsland, West-Duitsland en, nu ja, dat is geloof ik alles. Als je zeventien pakken hebt, kun je nogal eens wisselen. En ze gaan zo langer mee. Dat is het waar de arme man zijn achterstand heeft. Zijn kleren gaan spoedig op en hij heeft nooit een garderobe om uit te kiezen.’ ‘Je zei dat je schoenen ook met de hand gemaakt worden?’ ‘Ja, de een of andere Hongaar hier in de stad maakt ze. Ze kosten honderd dollar per paar. Ik heb vijf paar nu, niet meegeteld de schoenen uit de winkel, die ik toch niet meer draag.’ ‘En overhemden, waar koop je die?’ ‘Die zaak die Sy's heet; ze kosten per stuk vijfentwintig dollar. 't Is | |
[pagina 170]
| |
dezelfde zaak waar Kennedy zijn overhemden ook laat maken. Ik heb ontdekt waar Kennedy's Engelse kleermaker is. Daar zou ik ook heen kunnen gaan.’ ‘Hou je van Kennedy? Zou je hem gekozen hebben?’ ‘Dat denk ik niet. Ik houd er niet van daar miljonairs te zien. Hij heeft het te goed gehad, weet je. Ik geloof niet dat hij ooit in moeilijke omstandigheden heeft verkeerd. Bovendien heeft hij helemaal geen klasse. Hij stopt zijn handen in zijn jaszakken. God, dat is verschrikkelijk!’ ‘Waar laat je je was doen?’ ‘Dit overhemd dat ik aan heb stuurde ik naar de een of andere domme wasserij in New York. Ze hebben het geruïneerd. Ik sleepte de overhemden helemaal mee van Brooklyn. Sjonge, wat ben ik daar kwaad om. Op weg naar Joegoslavië, volgende week, stap ik af in Italië om wat overhemden er voor in de plaats te kopen. Ik heb gehoord dat ze in Milaan maar tien dollar kosten. Weet je dat ze zeggen dat je het verval van een land kunt zien wanneer de mensen er belangstelling voor hun kleren beginnen te verliezen? Als je je tegenwoordig goed kleedt, denken de mensen dat je een dandy bent. In de oude tijd waren het juist de meest viriele mannen die zich het beste kleedden.’ Daarop vroeg ik Bobby of hij nog andere belangstellingen had buiten schaken en kleren. Blijkbaar niet. Hij wilde kortgeleden judo leren, maar na een inspectie van New Yorkse judo-scholen ontdekte hij dat ze van ‘te lage klasse waren voor me met teveel gajes en geen plek om je kleren op te hangen’, dus gaf hij het idee op. Een tijdlang was hij geïnteresseerd in ‘occulte onderwerpen’, in het bijzonder handlijnkunde. ‘Handlijnkunde is absoluut een wetenschap,’ zei hij. ‘Het is niet zomaar wat onzin, zoals astrologie.’ Zijn eigen handpalmen, zei hij, vertoonden een flexibele geest en een ziel, verhard door de harde tegenslagen van het leven. ‘Alsof ik niet zo'n edele of zachte persoonlijkheid ben, als de wereld me niet had veranderd.’ Bobby luistert af en toe naar kortegolfradio, vooral wanneer een schaakwedstrijd wordt uitgezonden door de Stem van Moskou. Hij zegt dat zijn favoriete acteur Marlon Brando is, maar voegt er aan toe dat ‘ze in Hollywood zeggen dat hij enorm over het paard getild is.’ Hij kijkt niet vaak naar televisie. Hij is, zoals hij zegt, ‘een voorzichtig persoon’ en hij las ergens dat je ‘elke keer, als je naar de televisie kijkt wat uitstraling krijgt,’ dus blijft hij ver van televisie. Bobby gelooft niet in God. ‘Ik las laatst een boek van Nietzsche en die zegt dat godsdienst er alleen maar is om de zintuigen van mensen af te stompen. Daar ben ik het mee eens.’ Hij had kortgeleden gelezen over Dr Fu Manchu, Hitler, en Caryl Chessman. ‘Dat was een heel naar ding dat ze Chessman hebben gedood. Daar voelde ik me heel slecht bij.’ Hij heeft ook Errol Flynn's My Wicked, Wicked Ways gelezen, een boek dat een diepe indruk op hem schijnt te hebben gemaakt. ‘Heeft het soort leven, dat Flynn leidde, aantrekkingskracht voor je?’ ‘Nou, ja, wel een beetje. Ja, ik zou ook wel rond willen reizen, een internationale playboy willen zijn. Ze hebben al dat geld, ze kunnen het echt goed maken. Kijk maar eens naar Flynn.’ ‘Bedoel je dat hij al die meiden had?’ | |
[pagina 171]
| |
Bobby lachte. ‘Nee, ik bedoel al dat geld.’ ‘Heb je een vriendin?’ ‘Nee, ik hou niet van Amerikaanse meisjes. Ze zijn erg verwaand, weet je. In Europa zijn ze veel aardiger. Schaak wordt daar hoog aangeslagen. Soms schrijven meisjes me ook. Een meisje in Joegoslavië stuurde me een hele reeks liefdesbrieven. Ik weet niet hoe ze aan mijn adres kwam. Ze stond in een menigte naar mijn spel te kijken. Ze zegt, dat toen ik daar wegging de sterren boven Joegoslavië uit de hemel vielen, of zoiets.’ We lachten beiden hartelijk. ‘Ben je niet bang naar Joegoslavië terug te gaan?’ ‘Nee hoor,’ antwoordde hij, nog steeds lachend. ‘Waarom is schaken in Joegoslavië zoveel populairder dan in Amerika?’ ‘Nou, weet je, in Amerika is iedereen geïnteresseerd in vlug geld verdienen. In Joegoslavië, hoe je je ook haast, je kunt er toch niet rijk worden, dus kun je net zo goed gaan schaken.’ We hadden bijna vijf uur gepraat, en het werd tijd voor mij om Bobby naar huis te rijden. ‘Maar voordat we dit tot een einde brengen, zou ik je toch nog één vraag willen stellen,’ zei ik. ‘Je hebt een heleboel mensen vandaag op de vingers getikt. Ik zou willen weten wat voor soort mensen, hoe 'n kleine groep ook, je zonder enig voorbehoud bewondert. Ik bedoel, denk je dat er mensen bestaan die niet onhandig en lomp zijn, helemaal respektabel, intelligent, en jouw bewondering volkomen waard?’ Een lange pauze. ‘Wel, ik... eh... ik weet het niet.’ Bobby keek schaapachtig naar me op. ‘Wacht eens! Ze bestaan: de aristocraten! Ja, ik bewonder de aristocraten. Weet je, miljonairs, en miljonairs zoals ze dat horen te zijn, niet de manier waarop ze dat zijn. Dat zijn de Europese miljonairs. De Fransen, weet je. Niet zoals de Amerikaanse miljonairs. Hier kun je ze niet eens van andere mensen onderscheiden. Sommigen rijden zelfs in Chevrolets rond. Ze kleden zich gewoon aan en zo; het is alsof ze bang zijn dat ze er op aangekeken worden. Zij zouden de standaard voor andere mensen moeten vastleggen. In plaats daarvan kleden ze zich als landlopers, weet je.’ ‘Heb je ooit die Europese aristocraten wel eens ontmoet? Weet je zeker dat ze bestaan?’ ‘Ik heb er nog geen enkele ontmoet. Maar ik heb over ze gelezen... zoals in Charles Dickens' A Tale Of Two Cities.’ Het interview was achter de rug. Een paar dingen over hem waren duidelijk geworden. Ten eerste, waar het schaken voor de meeste mensen maar een spel is, een afleiding in het leven, is voor Bobby Fischer schaken het leven, en alles wat buiten het schaakbord gebeurt afleiding. Ten tweede, hoewel Bobby misschien de grootste schaker aller tijden is, is hij in de meeste andere opzichten geen genie (noch, tussen haakjes, de meeste andere schaakmeesters ter wereld). Ten derde, hoewel Fischer negentien jaar is, vertoont hij soms de karaktertrekken van veel jongere kinderen, die geloven dat de wereld rondom alleen bestaat om hun beloften te vervullen. Tenslotte, hoewel het gemakkelijk is te zien hoe Bobby mensen met zijn vérstrekkende uitlatingen kan beledigen, hij vertoont geen gemeenheid. Wat zijn eigen gevoel betreft, is hij vriendelijk, schuw, bijna verle- | |
[pagina 172]
| |
gen. Bobby is, zoals zijn zuster me later vertelde, ‘een jongen die een extra hoeveelheid begrip nodig heeft’. Misschien is dit onvermijdelijk voor een jongen die zonder vader opgroeide. Op weg naar mijn auto, nadat wij mijn kantoor verlaten hadden, hielden we twee keer stil. De eerste keer was bij een pocketboekenwinkel waar Bobby een boek wilde kopen. Hij bekeek Commandant of Auschwitz en Bridge over the River Kwai en besloot uiteindelijk tot de aankoop van Bernard Baruch's My Own Story. Hij bleek voornamelijk onder de indruk van de foto's van oude Wall Street-reuzen. ‘Ze zagen er in die tijd wel heel lekker uit,’ zei hij. ‘Kijk 's hoe elegant ze zijn, echte gentlemen.’ We hielden vervolgens stil bij een luxe espresso-bar om iets te eten. Bobby bestelde een stuk roomtaart, daarbij wat boterkoekjes en een uitgebreide bevroren ananas-drank. Toen hij zijn taart op had, merkte ik op dat de zaak de reputatie had te worden beheerd en gedreven door homoseksuelen. Bobby schrok enorm en bekeek de kelners wantrouwig. ‘Zeg, je zou denken dat een zaak er onder door zou gaan met zo'n reputatie.’ Hij bekeek aandachtig zijn drankje. ‘Misschien hebben ze er wel iets in gestopt. Ik zal het maar niet drinken.’ Hij raakte zijn drank niet meer aan. Hij at ook niet meer van zijn koekjes. We reden naar Bobby's woning, gelegen op de rand van Brooklyn's Bedford-Stuyvesant wijk waar de moord- en misdaadstatistieken het hoogste zijn van de stad. Het huis telt vier verdiepingen zonder lift, op de begane grond een kapper en een snoepwinkel. Hij vertelde me dat zijn appartement van vier kamers een bibliotheek van tweehonderd schaakboeken telde, een stapel schaaktijdschriften, en een ingelegde schaaktafel, voor hem op bestelling in Zwitserland gemaakt. Er zijn drie bedden in het appartement, elk met een schaakspel er naast, en Bobby slaapt afwisselend in elk van de bedden. Het was een hete augustus-avond en mannen zaten in hun hemd op de stoepen in de hele straat. Halfnaakte blanke en neger-kinderen speelden verstoppertje en rock 'n roll-muziek blèrde uit de jukebox in een bar. De goot lag bestrooid met pizza-korsten, ijsverpakkingen en lege bierblikjes. In zijn met de hand gemaakte pak stapte Bobby uit mijn auto, en stak zijn hoofd door het raam om afscheid te nemen. Ik vroeg hem wat hij van plan was te gaan doen als hij in staat zou zijn Botwinnik te verslaan en wereldkampioen te worden. ‘Ten eerste,’ zei hij, ‘zal ik een trip over de hele wereld maken, om voorstellingen te geven. Ik vraag enorme bedragen. Ik zal een nieuwe standaard vastleggen. Ik zal ze duizenden laten betalen. Dan kom ik op een luxe schip weer thuis. Eerste klasse. Ik laat een rok voor me maken in Engeland om aan diners te dragen. Als ik thuiskom zal ik een paar schaakboeken schrijven en het hele spel beginnen te reorganiseren. Ik zal mijn eigen club leiden. De Bobby Fischer... eh, de Robert J. Fischer Schaak Club. Een club met klasse. Toernooien waar iedereen goedgekleed gaat. Geen landlopers binnen. Je zal boven de achttien moeten zijn, wil je binnenkomen, tenzij je een bijzondere toestemming hebt gekregen omdat je speciaal talent hebt of zoiets. In een buurt van de stad, die nog steeds behoorlijk is, zoals Up- | |
[pagina 173]
| |
per East Side. En ik zal grote internationale toernooien organiseren in mijn club met grote geldprijzen. En ik zal alle miljonairs uit de schaakwereld gooien tenzij ze met meer geld opkomen. Dan ga ik een auto kopen, zodat ik niet meer de ondergrondse hoef te nemen. Die ondergrondse maakt me ziek. Het wordt een Mercedes-Benz. Beter nog, een Rolls-Royce, een van die vijftigduizend-dollarwagens op bestelling, in mijn eigen maat gemaakt. Misschien koop ik wel een van die straalvliegtuigen, waarmee ze adverteren voor de zakenman. En een jacht. Flynn had een jacht. Dan laat ik me wat meer pakken maken. Ik zou graag een van de tien best-geklede mannen willen zijn. Dat zou pas wat zijn. Ik las dat Duke Snyder op de lijst voorkwam. Dan ga ik een huis voor mezelf bouwen. Ik weet niet waar, maar zeker niet in Greenwich Village. Het zijn daar allemaal vuile, vieze beesten. Misschien bouw ik het wel in Hong Kong. Iedereen die daar geweest is, zegt dat het geweldig is. Art Linkletter, die er geweest is, zei dat voor de radio. En ze hebben daar kostuums, schoonheden, voor maar twintig dollar. Of misschien bouw ik het in Beverly Hills. De mensen zijn daar wel wat square, maar het klimaat is er wel fijn en het is zo dichtbij Vegas, Mexico, Hawaii en dat soort plaatsen. Ik heb vaststaande ideeën over mijn huis. Ik ga de beste architect huren en laat het hem in de vorm van een schaakkasteel bouwen. Ja, dat is het voor mij. Klasse. Trappen in de vorm van een spiraal, borstweringen, van alles. Ik wil de rest van mijn leven wonen in een huis dat precies zo gebouwd is als een schaakkasteel.’ |
|