| |
| |
| |
Wim Meewis
Kort brevier voor kosmonauten
1
Dat de catastrofe alleen het opduiken is, het doorbreken naar een heldere winderige wereld met sporadische verdichtingen van adem en vingerspel, met zeldzame blokvorming, soms eensklaps een loden onevenwicht, maar verder een klaarlichte, een te licht te torsen wereld, een vlies tussen de vingers dat lijdt en scheurt in zijn nerven, - dat geeft te denken, dat geeft een ieder te denken die zich ooit tot de grond toe verloren, verstrikt waande in zijn spiralen en uit de wet der spiraal geen smalle gilhoorn boog, geen gillende uiteindelijke mond in het oor van wie meende even diep verloren, grondig verstrikt te zijn. Al wie meende te moeten aarzelen in het labyrint dat zijn kleed en wijdste ruimte was, een vleermuisvleugel klapperend in zijn gerekt gebaar, al wie meende dat nu de toppunten zich zouden ontvouwen, wapperen en handenwuivend zwichten, nu hem opviel hoe gewichtloos daartegenover zijn catastrofaal verleden bleek.
| |
2
Eeuwen vingen hun bloed op in dit albinowezen gekweekt in de glazen kassen van hun schouderblad, broos en schuw voor zon, gewet op hun versteende dorst, een schuwe roze vinger tot in hun blinde vruchtbare glimlach, schelpen blauw en bruin over hun doffe adem. Eeuwen wilden sterven, uitlopen in deze kruin die, voor hen onbekend, hikte, bralde, zich zelf kwetste in hun ge- | |
| |
schenken, hun zaad in zich uitstortte, op ving in zijn takken, greep naar niets dan zijn ingewand.
| |
3
Paniek van trappen, van vergeelde ladders. Wie niet toekijkt, struikelt over het verre geluid van hartslag. Verga, zo gij niet overhoudt wat gij ontgint aan elke grondslag. Verneem het sein aan starre oren. Iedereen begint het lied langs zijn omvang en zijn lauwe tred: noodtoegang voor de panische mens van eeuwigdurend.
| |
4
Zij liepen overmoedig vooruit op de snelle gang van verband en bevrijding. Lafenis was het woord van wacht en stilstand. Toen men ze vroeg hoever, hoeveel, hoe groot de waarde van ontbinding en naspel, handelden ze kinderlijk heftig en nadrukkelijk. Overmoedig hun snel begrip voor relatie en verbazing. Niettegenstaande de even vlugge verschuiving. Niettegenstaande razend verval, dolle afglijding naar perioden van diep gravende stoornis en misvorming.
| |
5
Wegens verholen nadering aangeklampt. Ondanks het verloop van voorname gevolgen, ondanks verstandhouding, ondanks betwisting, verblinding, verzuim, absenteïsme, ondanks het lege getik van flitsberichten - geen ratel verlangt bekende deuntjes - verlaat geen lezer zijn post onder het even lege maar razend groeiende licht. De papieren zwever waarop wij, de wereld, de wegen van melk en water, schrijlings zitten, roert geen vin, zijn kieuwen ademen zich dicht. Alleen zijn lucht onder hem, bloedeigen lucht geworden, stampvoet, lijdt, schreit, vreet haar ledematen af, verlost zich, vangt zich in elke nieuwe val.
| |
6
Want voorsprong neemt alleen het krioelen op de hand van verkild wortelvlees. De stenen tanden bijten zich ijzerhoudend in de
| |
| |
wonde kleur in de wonde rondom de explosievelden in het vlees van melk en woede, ros, rot, gevild, nutteloos.
| |
7
Niemand weegt koepels van lafheid en vlucht af aan de vuurhouten arm van vraag en vraatzuchtig antwoord; laat hen toe tot de gemeenschap der eenzaten; verlang geen eindpunt; eens vangt de verwisseling aan. Wees dan zo sterk in de zwakheid als een vloeistof, een meer naast de horizon.
| |
8
a te moremus, te maliekaat, a ik kan, ik kan naar mijn hand, wat gal en bruin en bitter vouw is, de verstoring maleficiat dendorum kan ik deze ene sprong rijmen met maagplooi en plexus, zodat ik o te porphiris
| |
9
(Een kleine kramp vernietigt wat men wil stellen tegenover het woordje ‘luizig’. Een kleine kramp, een korte maar complete terugval, een neerstorting in het haastig oververzadigde kristal, een nutteloze duw binnen de snelheid van een stalagmiet.
Wil men stellen ‘luizig’ tegenover alles wat zich afkeert van vlezige neerslag, ophoping van nutteloze uitdeining die terugschommelt tot in het kreunen van een lichtsignaal.
Wil men stellen ‘luizig’ tegenover
zo strijken insekten neer op uitgestoken ledematen vordert de beet tot in de regionen die altijd eerlijk altijd groots en evenwichtig
die altijd zuiver beducht voor paniek, armoedevrees, uitholling zijn geweest.
Komt die éne kleine kramp
in de buurt van de maag
ontij verraden en het opbouwen van een vlugge broze structuur in het veld van eer
op de plaats waar het woord ‘luizig’ nog alles verwacht.)
| |
| |
| |
10
Stilaan nabijer, hoewel dit onmogelijk is, want gesproken uit verschillende mond, een strenge koepel (tout cela se désagrège si gentiment) trekt wetten in onze lenden, een koepel herfst en winter bouwt in haar takken vergeten wrevel, stijgbeugels breken in haar geraamte, ergens doorboort reeds een altijd voorradige stilstand het gerafelde touw van de getuigeslinger (eppur si muove). Nochtans stilaan nabijer, geloof me, uit mijn flank spreekt een vrije mond zijn parallellen uit: gij trekt uw lijnen elders enigmatisch, zoals ik zwijg wanneer gij luistert, maar ik brul in u, ik ga te keer in uw holen en barsten en wentel ik u uit uw spoor, lacht gij uw ingewanden toe als een laatste toevlucht, geef ik u de ruimte vrij, de ijlingse baan der geredden.
| |
11
(Namen eertijds daarentegen de kronkelende waaghalzen bezit van hun lafhartige, nameloze moedervlek die als olie dreef en groter werd, zonder te denken aan het begrip voor klankarme handen die geen regen duldden, geen regel te weinig. Toen het kind zich nog schudde als een poedel, het langdurig verdoken vocht nog aards uit de poriën drong, opvloog, verdampte, een wolk geurige stoom, namen de eerloze messenhaters zich voor, de palm van voorheen op te delven als een oorlogsbijl.)
| |
12
Overgeleverd aan een laatste vingerwijzing. Nu kent ge geen gouden negatieven meer. Indien dit ultieme kruid ergens wies om zich te handhaven in een eeuwennacht, in een nacht rokende puinen, dan voorwaar zonder mededogen. Elke kronologische ochtend tast de dag zijn kansen aan, danst hij ten voeten uit zijn gesust verleden. Voldoende is nu nog steeds ergens een kleine breuk en het roepen van witte voortekens.
|
|