| |
| |
| |
W.L. Brugsma
De-staliniseer het Westen
De geliefdste mystificatie der Westelijke diplomatie ligt in scherven. Het was de stelling, dat de Westelijke alliantie in het Sovjet-blok een monolith tegenover zich vond, een reusachtige stoomwals, die op iedere fluitstoot van de man in het Kremlin naar believen her- en derwaarts kon rollen. Het Kremlin - zo redeneerden vele Westelijke politici en diplomaten half geschokt, half naijverig - hoefde met niets en niemand rekening te houden. Niet met een parlement, niet met een vrije pers, niet met enigerlei moraal. Met de Leninistisch-Marxistische gebruiksaanwijzing in de hand, met een door slaafse zetbazen geleid blok van een miljard menselijke mieren achter zich, met onvoorwaardelijk loyale vijfde kolonnes in het buitenland, kon het Kremlin met ieder nieuw initiatief een nieuwe werkelijkheid scheppen.
Het beeld was geliefd omdat de Westelijke leiders er hun door vrijheid en welvaart verwende volken mee konden aansporen tot groter eenheid en groter krachtsinspanning. Maar ook omdat zij er hun diplomatieke nederlagen mee konden verontschuldigen.
Zelfs toen het ezelsbruggetje al onder de last van de werkelijkheid begon te bezwijken, klampte men er zich nog aan vast. Na Stalins dood bleek reeds in 1956 dat het Sovjetblok slechts een pseudo-monolith was, bijeengehouden door de ijzeren banden van zijn dwang. De eerste de-stalinisatiegolf werd gevolgd door ‘de Poolse Oktober’ waarin Gomoelka het recht verwierf ‘een Poolse weg naar het socialisme’ te bewandelen. ‘Tactische manoeuvres’, zeiden de minnaars van de stoomwalsnachtmerrie in het Westen, ‘straks draait hij de klok weer terug’. De Hongaarse opstand kwam en werd in bloed gesmoord. ‘Zie je wel’, zeiden de Kremlinologen, ‘er is niets veranderd’. Zij schonken gemakshalve geen aandacht aan het feit, dat met Kadar een uitgesproken antistalinist op de troon kwam. De eerste scheuren in de as Moskou-Peking werden zichtbaar. ‘Een schijn-twist’, zeiden Westelijke specialisten, ‘Chroesjtsjow wil ons een rad voor de ogen draaien. Hij hoopt ons naar de conferentietafel te lokken en ons tot concessies te verleiden, ons voorspiegelend dat hij het, uit angst voor China, met ons op een akkoordje wil gooien.’
Uiteraard hebben de Sovjet-leiders ijverig meegeholpen de monolithmythe in stand te houden. Naar buiten toe opereerden zij met een verbazingwekkende eensgezindheid, in de uno kon Chroesjtsjow zich gedragen als Sjors van de rebellenclub. Zo bleef door ongekende Oost-Westelijke samenwerking het monolithisch beeld overeind. Het Sovjet-blok wilde er in dóen geloven. De vrije wereld wilde gemakshalve niets liever dan er ín geloven. Het
| |
| |
bespaarde veel nadenken. Maar nu in de communistische beweging de ‘afschaffing van de persoonsver-heerlijking’ opnieuw aan de orde is gekomen, kan het Westen op zijn beurt moeilijk aan een eigen de-stalinisatie ontsnappen. Het is zaak dat het zich bevrijdt van zijn ‘Stalinists-in-reverse’, die zich zo in de Stalinistische methodiek hebben vastgebeten, dat zij zelf omgekeerd Stalinistisch zijn gaan denken. Zij geloofden met Stalin dat men de werkelijkheid kan overwinnen, en formuleerden op grond daarvan het politieke antwoord op de uitdaging van de nu tweemaal overleden maarschalk. Dat antwoord is bezig een slag in de lucht te worden, een reactie op een verdwijnende politiek. Het gaat er nu om de ontwikkelingen in de communistische wereld een slag voor te blijven.
Het kan geen zinnig mens ontgaan, dat er zich voor, op en na het 22ste congres van de communistische partij der Sovjet-Unie diepgaande meningsverschillen en menigvuldige botsende tendenzen hebben geopenbaard, die zelfs een pseudo-monolithische voorstelling van het Sovjet-blok binnenkort niet meer zullen rechtvaardigen. Zeker, zij manifesteren zich vooral op ideologisch terrein. Die ideologische geschillen doen ons onwezenlijk aan. Maar zij zijn dat niet, integendeel, de ideologie is het opperste bezit van het communisme, de tot wetenschap verheven politiek. Een botsing tussen agrarische en industriële belangen vindt in een communistisch land geen compromis in een zakelijke bespreking tussen de secretarissen-generaal van landbouw, industrie en economische zaken. Het conflict wordt getransponeerd naar het ideologische plan. Daar wordt een leerstellige oplossing uitgewerkt, althans de praktische oplossing wordt er leerstellig geheiligd. Pas dan keert het probleem naar de praktijk terug.
Zo zijn de ideologische discussies de graadmeter van alle werkelijke problemen en conflicten in de communistische wereld. Dat zij in het Leninistisch-Marxistisch jargon wordt gevoerd, dat voor oningewijden bijna een geheimtaal is, maakt ze moeilijk begrijpelijk maar niet minder belangrijk. Die onbegrijpelijkheid wordt nog verhoogd door nationale eigenaardigheden. Het tot in het schijnbaar absurde opruimen van alle fysieke vormen van Stalins nagedachtenis komt ons West-europeanen ridicuul voor. Maar Westeuropa is Rusland niet. Chroesjtsjow heeft in Rusland, vaderland der persoonsverheerlijking, een de-ikonisering ten uitvoer gelegd. Misschien begrijpen de Russen zijn beweegredenen niet; de betekenis is hun ten volle duidelijk.
De historische betekenis van het proces dat men gemakshalve de-stalinisatie noemt - maar dat veel méér is - is het Westen overigens ook nog niet duidelijk. Sommige onzer omgekeerde Stalinisten beginnen hun onhoudbaar gebleken stelling van de communistische monolith in te ruilen voor een nieuwe: het uiteenvallen, de Balkanisering van de communistische beweging staat voor de deur. Die veronderstelde desintegratie zal dan worden toegeschreven aan hun eigen recept van Westelijke eensgezindheid, die van het namaak-paard uit het circus met twee mannetjes erin. Zij zullen erop aandringen de passieve fermheid, het kranige nietsdoen, nog
| |
| |
even vol te houden, tot het communisme geheel verpulveriseerd is. Nu, er zijn gekkere dingen gebeurd, maar men kan er niet op rékenen van een verkeerd uitgangspunt via een verkeerde analyse en een verkeerde handelwijze tot een goed resultaat te geraken.
Uit het inzicht dat inderdaad liberaliserende tendenzen in het communisme zich beginnen te openbaren, kan een andere conclusie worden getrokken. Namelijk dat zo'n liberaal-communisme voor ons veel gevaarlijker is dan het Stalinistische. Men zou dan vanwege de concurrentie ideologische tariefmuren op gaan richten tegen een ideologische handelswaar, die wij volstrekt niet te vrezen hebben, als wij doen wat wij zeggen, onze daden met onze democratische principes in overeenstemming brengen, onze democratie de-staliniseren!
Zo onjuist als het monolithisch beeld was, zo onwaarschijnlijk is inmiddels de desintegratie van de communistische beweging. Men mag veel eerder aannemen dat het communisme zich - uiterst moeizaam overigens - zal gaan bewegen in de richting van:
a. diversificatie: het enkelvoudig concept, de uniforme toepassing van het Sovjet-voorbeeld zal gaandeweg vervangen worden door het door de Italiaanse communisten begeerde ‘polycentrisme’. Een aanpassing van de leer aan nationale en regionale realiteiten. Moskou's woord zal niet langer per se wet blijven. In plaats van de van bovenaf gedicteerde eenheid der communistische partijen en landen komt er een lossere, niet noodzakelijk zwakkere band. De landen en partijen groeperen zich om een aantal hoofdpunten, maar krijgen tactische en praktische armslag. Een vorm van eenheid dus, die al begint te lijken op die van de Westelijke alliantie, waarin onder het craquelé van de verdeeldheid wel degelijk een bewustzijn ligt van de grootste gemene deler van onze wensen en verworvenheden;
b. een herziening van de ‘dictatuur van het proletariaat’. Door Lenin slechts voor een korte periode voorzien, door Stalin tot in het oneindige misbruikt, heeft deze geleid tot een methodiek van terreur, die het nu geconsolideerde communisme eerder remt dan helpt. Het is een hopeloos verouderd middel om er een moderne, hoog ontwikkelde staat mee te drijven, de angst verlamt ieder initiatief. Het staat de zending van het communisme in de weg. Waarom zouden de arbeiders in het Westen zekere welvaart plus persoonlijke vrijheid inruilen voor problematische welvaart en zekere onvrijheid? En zelfs in Afrika, Azië en Zuidamerika offeren hongerigen slechts schoorvoetend de kans op individuele vrijheid voor de kortere weg naar de opbouw van een nationale economie. Zowel uit praktische als uit ideologische overwegingen zal het communisme zich gedwongen zien het accent te leggen op zijn humanistische aspecten. Het zal moeten democratiseren en liberaliseren om zijn woorden gelóófd te krijgen, wil het niet de geschiedenis ingaan als een nachtmerrie van terreur, een Franse revolutie die men zich alleen wegens haar guillotine zou herinneren.
Dit zijn geen prognoses die alleen op hoop berusten. Al deze argumenten zijn de hoofdelementen geweest in de ideologische discussies
| |
| |
rond het partijcongres. Die discussie zette zich voort in een steeds wijder en dieper debat, dat wel eens zou kunnen uitgroeien tot een volledig gewetensonderzoek van de communistische beweging. Zeker, men heeft deze discussie gemakshalve opgehangen aan de kapstok van de dode maarschalk. Maar als Chroesjtsjow mocht hebben gedacht dat hij het probleem met zijn de-ikonisering heeft afgedaan, vergist hij zich.
Professor Adam Schaff, lid van het centrale comité der Poolse partij en huisfilosoof van Gomoelka, zei mij onlangs: ‘Chroesjtsjow heeft alleen maar nóg een paar dozijn van Stalins massamoorden geopenbaard. Gomoelka heeft een analyse gegeven waarin hij voornamelijk Stalins slechte karakter verantwoordelijk stelde. Welnu, dat zijn geen Marxistische analyses. Wij Leninisten-Marxisten hebben de pretentie, de verhouding van mens tot maatschappij en de maatschappelijke ontwikkeling wetenschappelijk te doorgronden en dus te kunnen leiden en voorspellen. Wij kunnen, als het communisme wil voortbestaan, onmogelijk aankomen met de verontschuldiging dat de opbouw van een nieuwe en betere wereld tijdelijk is verstoord door een zó toevallige omstandigheid als het slechte karakter van Joseph Stalin. Wij zullen een grondig sociologisch onderzoek moeten instellen naar de vraag: Hoe is dit alles in een socialistische maatschappij mogelijk geweest, hoe kan het voortbestaan voorkomen worden?’.
De Italiaanse partij heeft professor Schaffs vraag inmiddels in een officiële brief aan Chroesjtsjow gesteld. De twijfel, het gewetensonderzoek, is in Togliatti's hoofdkwartier tot partijpolitiek verheven. En de God der dialectiek mag weten, wat er bij dat onderzoek uit de bus zal komen. Zeker zullen zelfs liberaal-communisten als Chroesjtsjow en Gomoelka proberen dat onderzoek te beperken. Zij hebben ook nog lánden te regeren, zijn slechts in hun vrije tijd ideoloog. Maar zoals gezegd, de ideologie blijft het opperste bezit van de beweging. Het is voor een democratisch politicus veel gemakkelijker zich ondemocratisch te gedragen dan voor een communist om lak te hebben aan de leer.
Naast de stemmen van de Italianen en van leidende leden in de Poolse partij, als ook naast het verbazend onafhankelijk geluid dat Janosz Kadar jegens Moskou heeft laten horen, zullen binnenkort andere klinken. De anti-stalinistische groepen in de nog door stalinisten gedomineerde partijen krijgen nu een door Moskou gemachtigde kans. De Stalinistische leiders missen plotsklaps hun centrale punt en dreigen vazallen zonder leenheer te worden. Het debat is geopend, de discussie kan wel teruggedrongen worden, maar niet meer gestopt. De sluisdeur staat op een kier, dicht krijgt men haar niet meer. De stalinistische ratten in Oostduitsland, Tsjecho-slowakije, Bulgarije, Roemenië, Frankrijk, Nederland, mogen talrijk zijn, zij moeten beseffen dat tegen hen werkt datgene waarin zij boven alles heten te geloven: de historische onvermijdelijkheid, het wiel van de vooruitgang.
Waarom heeft Chroesjtsjow dit debat geopend, althans het de kans gegeven? Waarom heeft hij in een periode van internationale spanning verwarring gezaaid in de harten van trouwe communisten, scheuren geriskeerd in de eenheid van zijn blok?
| |
| |
Het is eigenlijk een vraag voor politieke romantici, twintigste eeuwse Bonapartisten, mensen die geloven dat alleen De Gaulle Frankrijk kan redden, dat zonder Adenauer de wereld vergaat. Zeker is Chroesjtsjow een groot politicus. Maar die grootheid ligt niet in het forceren van de realiteit, wel in het aanvoelen van naderend grondtij, van stromingen die straks onweerstaanbaar zullen zijn. Zijn politieke intuïtie, zijn persoonlijke moed, zijn lust voor berekende risico's zowel als zijn enigszins naïeve geloof in de superioriteit van het communisme brengen hem ertoe zich aan het hoofd van die tendenzen te stellen. Al probeert hij dan ze door een voorzichtig gedoseerde verwezenlijking tot bedaren te brengen, te kanaliseren.
Chroesjtsjow moet de onafwendbaarheid van een communistische reformatie hebben gevoeld. Hij kan de economische superioriteit van het Sovjet-stelsel niet bewijzen, zijn 20 jarenplan niet vervullen, met een apparaat dat verlamd wordt door een generatie van angstige en vleiende bureaucraten, die aan hun stoelen kleven en de marxistische rozekrans afprevelen. Van dat soort heeft hij er sinds 1956 al meer dan een miljoen op wachtgeld gezet. Als hij de ontpauselijking van het communisme té geleidelijk laat verlopen, dreigt hij gewipt te worden, misschien geliquideerd door de stalinistische coalitie, de Chinezen, de oude zetbazen, de vijfde kolonne in de Sovjet-Unie zelf, de onbekwamen die hem haten en vrezen.
Of het inzicht, dat er jarenlang een verkeerde weg gevolgd is, al eerder heeft postgevat bij de voormalige herdersjongen en mijnwerker, die met gewillige hardnekkigheid in de partij is opgeklommen, is een vraag. Maar het lijkt nu baan te breken bij deze eerste arbeider, die ooit een wereldrijk heeft bestuurd, die zijn idealen heeft gecompromitteerd ook door gewilligheid in het bloedvergieten. Het is zeer voorstelbaar dat dit lid van een gecompromitteerde generatie zich als taak stelt een overgang mogelijk te maken, een nieuwe weg te openen voor de derde generatie in de Sovjet-Unie, de onbesmeurde, die zich een heel andere voorstelling van het socialisme maakt dan de verachtelijke uithoorders en verklikkers, het geslacht dat ongeneeslijk door het stalinisme is besmet en op wiens uitsterven nu het wachten is.
Zo gaat het wereldcommunisme met het zelfkritisch onderzoek, dat nu geopend is, langzaam maar zeker een ideologische louteringsperiode in. Of die ongestoord zal verlopen en hoe snel zij zich in praktische hervormingen zal manifesteren, zijn vragen die minder door ideologische dan wel door feitelijke omstandigheden zullen worden bepaald. Vooral door de krachtsverhoudingen binnen het blok en misschien meer nog door die tussen Oost en West.
Een van de redenen waarom Chroesjtsjow het huidige tijdstip heeft uitgezocht om de stabiliteit van de communistische alliantie bloot te stellen aan de schok van een tweede de-stalinisatie, ligt in het feit dat de Sovjet-Unie nu nog daadwerkelijk sterker is dan de struikelende reus, die niet alleen haar ideologische, maar ook geo-politieke rivaal is: China. Of die machtsvoorsprong nog lang groot genoeg zal blijven, is zeer de vraag. Als China
| |
| |
zijn eigen nucleaire wapens ontwikkelt - en de Sovjet-Unie vermijdt angstvallig iedere steun daaraan - is het met Moskou's feitelijke hegemonie in het communistische blok gedaan. De Russen die vrezen dat een met kernwapens uitgerust West-duitsland de nato in een avontuur zou kunnen meeslepen, duchten om precies dezelfde reden door China in een wereldconflict gesleurd te worden. Beide landen hebben immers als ‘herenigingswensen’ gecamoufleerde territoriale ambities.
Ook dat praktisch-strategische probleem wordt binnen de communistische wereld op het ideologische plan getransponeerd en wel in een strijd om de interpretatie van Lenins woorden: ‘Een aantal verschrikkelijke conflicten tussen de Sovjet-republiek en burgerlijke staten is onvermijdelijk’. De Sovjets achten deze meestal verkeerd geciteerde uitspraak (waaruit het Westen communistische aanvalswensen leest) verouderd, omdat Lenin noch de alles verwoestende wapens, noch de snelle uitbreiding van het communistische blok kon voorzien. Zelfs als men aan geen van Chroesjtsjows woorden enige oprechtheid wil toekennen, dan nog valt niet te ontzenuwen dat zijn 20 jarenplan noodzakelijk moet uitgaan van een vredesveronderstelling, althans van de mógelijkheid tot vrede.
Achter de formalistische Lenin-interpretatie van de Chinezen schuilt daarentegen de nationaal-egoïstische overweging dat China's kansen om op vredelievende manier tot wereldmacht no. één op te klimmen in de afzienbare toekomst nihil zijn. Na een atoomoorlog zou volgens een anti-Darwinistisch principe (survival of the weakest, or the most numerous) China vrijwel automatisch in die positie geraken. Wanneer een rechtzinnige uitleg van de leer hand in hand gaat met eigenbelang, dan ontstaat de heiliger-dangij houding die ons bij Nederlandse Calvinisten ook zoveel hoofdbrekens kost.
Chroesjtsjow moet dus gebruik maken van de voorsprong in tijd en macht, die hem op de Chinezen rest, om voor zijn exegese algemene erkenning te vinden. Dat betekent ook haar op het internationale plan als vreedzame coëxistentie vastleggen in een Oost-West vergelijk. Nu kan dat nog. China is zo zwak, dat het zich geen volledige breuk met Moskou kan permitteren. Het kan vele grote monden opzetten, maar die moeten ook worden gevoed. En Moskou heeft al een paar keer de schroef aangedraaid om te laten voelen wie er het voedsel en daarmee voorlopig de lakens uitdeelt.
Toch blijft Chroesjtsjows ‘nouvelle vague anti-stalinienne’ gezien de numerieke krachtsverhoudingen een stoutmoedige operatie. Waarschijnlijk heeft hij in de Sovjet-Unie de massa en de modernistische groepen van technocraten en managers achter zich, maar de partij is nog verdeeld. In het Sovjet-blok kan hij slechts rekenen op Polen en Hongarije, de andere zetbazen bewijzen slechts lippendienst. Buiten het blok heeft hij de leerstellig zwaar gecompromitteerde Tito in reserve. Van de partij-apparaten in de kapitalistische landen wordt alleen het Italiaanse niet door Stalinistische kaders gedomineerd. En hoewel de Italianen trappelen van ongeduld om te destaliniseren en over te gaan tot het poly-centrisme (dat al aardig overhelt naar nationaal-communis- | |
| |
me ofwel titoïsme) verwijten Togliatti c.s. Chroesjtsjow dat hij hen bij verrassing voor voldongen feiten heeft gesteld. Een neo-stalinistisch trekje in de de-stalinisatie dus: de communist wikt, maar Moskou beschikt.
Om het omstreden doel te halen, resten Chroesjtsjow dus twee mogelijkheden: machtsmiddelen, waarvan hij slechts een beperkt gebruik kan maken omdat zijn reformatie juist een zekere verwerping van die middelen inhoudt; en aanwijsbaar succes, dat harde empirische criterium dat uiteindelijk niet alleen over het lot van democratische maar ook over dat van communistische politici beschikt, wanneer zij zich niet uitsluitend op dwang verlaten.
Die noodzakelijke successen moeten worden behaald zowel op binnenlands als buitenlands terrein, zowel ten bate van de Sovjet-burger als van de Sovjet-Unie. Het levenspeil binnen de grenzen moet worden verhoogd, de grenzen zelf moeten worden veilig gesteld. Die oogmerken liggen vervat in Chroesjtsjow's 20 jaren-plan en in wat hij de vreedzame co-existentie noemt. Hoe men het keert of wendt, voor dat beleid is een modus vivendi met het Westen een onmisbare voorwaarde.
De vraag is nu: heeft het Westen belang bij zo'n modus vivendi, die op z'n minst aanzienlijke wederzijdse concessies zal vergen? Het gaat daarbij uiteraard niet om sympathie of antipathie voor de sterfelijke persoon van de zich niet sparende, 67-jarige Chroesjtsjow. Wanneer het Westen zonder veel schade aan lijf en ziel het communisme van de kaart zou kunnen vegen, zou het niet hoeven te aarzelen. Maar waar die simpele mogelijkheid zich niet voordoet, gaat het er om de voor ons gunstigste tendentie in het Sovjet-blok op te zoeken.
Het is mogelijk dat een nog liberaler richting dan de lijn-Chroesjtsjow zich in het Sovjet-blok zal manifesteren. Het is onwaarschijnlijk dat die zich zonder opstand zou kunnen doen gelden. Zo'n opstand, in Oostduitsland bijvoorbeeld, zou ernstige oorlogskansen met zich meebrengen. Het veel waarschijnlijker alternatief voor het mislukken van Chroesjtsjows politiek zou een terugkeer tot een harder, Stalinistischer lijn zijn, die in het Chinavan-straks zijn huiveringwekkendste belichaming zou vinden. Nu kan men betogen dat het Westen er belang bij heeft een breuk tussen China en de Sovjet-Unie te forceren door Chroesjtsjow géén concessies te doen en hem zodoende te dwingen uit nationale angst voor China met Sovjet-Unie en al van kamp te wisselen en een onoverwinnelijke coalitie met het Westen aan te gaan. Dit va banque-spel is verleidelijk, maar het houdt een ontzaglijk risico in. Tussen Moskou en Peking zijn de redenen tot binding zo goed als zeker sterker dan die tot óntbinding, het bondgenootschap van de socialistische landen is geen wassen neus. Wanneer de Chroesjtsjow-lijn vruchteloos zou blijken, is niet een kampwisseling waarschijnlijk maar een re-alignement van Moskou op Peking, een re-stalinisatie onder dwang en tenslotte de verwezenlijking van Lenins profetie van de onvermijdelijke oorlog. Dat risico kan geen basis voor een politiek zijn.
Zo ontkomt men tenslotte niet aan de vraag of het Westen niet moet streven naar een accommodatie met Moskou, een vergelijk in de uit- | |
| |
staande problemen, een stabilisatie van de krachtsverhoudingen voor de komende 15 of 20 jaar. Dat vergelijk zou een oplossing van de Duitse kwestie, een reorganisatie van de uno en een begin van ontwapening moeten inhouden. Het zou neerkomen op een overeenkomst tussen de twee grootmachten, de vs en de ussr, die nu nog de mogelijkheid hebben zo'n akkoord aan de wereld op te leggen. Die mogelijkheid zal immers afnemen door de verschijning van een derde gigant: China, die een nieuwe splitsing van de wereld in blank en gekleurd met zich mee zou brengen.
Een poging om tot een vergelijk met de Sovjet-Unie te komen kan voorlopig nooit verder gaan dan het vaststellen van de grenzen waarbinnen en de middelen waarmee de concurrentie tussen Oost en West wordt uitgevochten. Misschien zullen ooit de twee systemen naar elkaar toegroeien. Maar zo ver is het nog niet. Het gaat er voorlopig om te voorkomen dat vriend en vijand elkaar in een nucleaire omhelzing vernietigen. En vervolgens om de condities te scheppen die een normalisering, een zelf-bevrijding van het Sovjet-systeem mogelijk maken.
Zelfs met die begrensde doelen stuit iedere poging tot een vergelijk op ontzaglijke praktische en principiële obstakels van beide kanten. Het eerste obstakel is dat het begin van verzachting in de binnenlandse Sovjet-politiek volstrekt niet gepaard zal gaan met een corresponderende verzachting van het buitenlands beleid. Integendeel, nu Chroesjtsjow het risico neemt van experimenten binnen het bolwerk, moeten de buitenmuren hard blijven. De Berlijnse muur, de super-bommen, de druk op Finland tonen aan dat Chroesjtsjow zich tegenover de Stalinistische coalitie niet week wil tonen, dat hij niet doende is aan het Westen uitverkoop te houden van de socialistische verworvenheden.
Een soortgelijk obstakel ligt in de verdeeldheid van het Westen. De Gaulle weigert met Moskou te praten, omdat hij een voortdurende spanning in Europa nodig heeft om het Franse leger regeringsgetrouw te maken. Hij kan het nu voorhouden, dat de verdediging van het Christelijke avondland tegen het bolsjewisme belangrijker is dan het lot van een miljoen Fransen in Algerije. Men kan hem dat kwalijk nemen, het feit blijft dat een geslaagde fascistische putsch - het Westelijke omgekeerde Stalinisme in zijn extreemste vorm - een oplossing van de Oost-West problemen niet zou bevorderen. Niet voordat Frankrijk gesaneerd is, kan West-europa een deelnemer van gewicht in het Oost-West gesprek zijn. Dat argument moet overigens niet gebruikt worden om het Oost-West overleg steeds weer uit te stellen, maar om Westeuropa te saneren. Het uitstel kent overigens andere vormen dan niét praten. Een veelgebruikte methode is het praten op basis van kunstig geconstrueerde voorstellenpakketten, waarvan men tevoren weet dat zij voor de tegenstander volstrekt onaanvaardbaar zijn. De Geneefse ministersconferentie van 1959 heeft zes weken lang op die manier de thuisfronten de volstrekt valse indruk gegeven, dat men iets aan het doen was.
Naast de praktische obstakels zijn er de principiële. Bij ons groeien zij
| |
| |
op de voedingsbodem van het geloof dat de Westelijke beschaving niet alleen absoluut superieur maar ook universeel is. Men erkent misschien het tijdelijk bestaan van een zo essentieel kwaad als het communisme, maar men weigert het te bevestigen door een vergelijk. Op een of andere manier - hoe, dat is minder duidelijk - zal het eens uit zichzelf verdwijnen, omdat het immers kwaad is en het Westen een vast geloof heeft in happy endings na veel doorstane ellende.
Zo is de gedachte dat men de positie van het communisme, niet alleen in de Sovjet-Unie, maar ook in Oost-Europa, zou consolideren door een compromis - en dat zou inderdaad voorlopig het geval zijn - onverteerbaar voor hen die Oost- Europa eens willen bevrijden. Toch is die wens minder basis voor een politiek dan voor een kruistocht. En kruistochten worden niet meer met schild en zwaard maar met waterstofbommen uitgevochten. Hetgeen de morele gegevens van het probleem zó verandert, dat de kruisridders zich moeten bepalen tot het ingooien van ambassaderuiten.
Dat er zelfbedrog ligt in de leuze der bevrijding van de Oosteuropese landen, wordt men gewaar wanneer men de moeite neemt het oordeel te vragen van hen die bevrijd zouden moeten worden: Polen, Tsjechen, Hongaren. Zij, die dagelijks met de grauwe realiteit van het communisme te maken hebben - niet de emigranten dus - dringen op een andere bevrijdingsmethode aan: ontspanning tussen Oost en West. Zij redeneren dat de Sovjet-Unie haar greep op het Oosteuropese glacis pas kan doen verslappen, wanneer zij de volledige zekerheid heeft, dat er in Centraal Europa geen Oostwaartse avonturen meer mogelijk zijn. Dan zouden de Oosteuropese volken veel meer hun eigen weg kunnen gaan (hetgeen Chroesjtsjow onlangs jegens de Westduitse ambassadeur Kroll onderstreepte), die van een geliberaliseerd nationaal communisme, mogelijk zelfs van een sociale democratie. Deze redenatie geeft geen enkele garantie, maar zij heeft wel de verdienste van de logica, hetgeen moeilijk gezegd kan worden van de Westelijke these dat Oost-Europa bevrijd zal kunnen worden zonder atoomoorlog, zonder te zeggen hóe!
Toch verwekt de kruisridder-retoriek morele constipatie in het Westen. Wanneer de Sovjet-Unie in de Finse binnenlandse politiek intervenieert dan heet dat schande. Wanneer de Amerikanen een invasie in Cuba op touw zetten, dan heet het bescherming van de democratie. Wanneer de Sovjets de Hongaarse nationale opstand in bloed smoren dan heet het massamoord. Wanneer de Fransen een half miljoen Algerijnse nationalisten om hals brengen dan heet het ‘Frankrijks moeilijke probleem’. Wanneer iemand zegt, dat dit alles meten met twee maten is, dan heet hij fellow-traveller.
In feite zijn al deze handelingen schandelijk. Maar een moderne internationale politiek, die het samenleven der volken draaglijker wil maken, bereikt men eerder met objectieve werkelijkheidszin dan met gratuite verontwaardiging.
Zo een werkelijkheidszin eist bijvoorbeeld het inzicht dat de huidige Duitsland-politiek van het Westen op een essentiële leugen berust. Dat inzicht is ook nodig omdat het
| |
| |
Duitse probleem het terrein vormt waarop de eerste stappen voor een modus vivendi tussen Oost en West gezet zouden moeten worden. Ter vermijding van de morele constipatie kan men de Duitse kwestie tijdelijk ontdoen van de ideologische aspecten, die zij natuurlijk wel heeft. Als er één onderdeel is van de Sovjet-politiek, dat door alle volken achter het IJzeren Gordijn wordt ervaren als nationale politiek, dan is het Moskou's streven naar ontmachting van Duitsland. Door handhaving en formalisering van de deling óf door neutralisering en demilitarisering van een toekomstig herenigd Duitsland.
De Oosteuropese volken redeneren als volgt: Duitsland is het enige land in Europa dat nog territoriale ambities heeft, Oost-Duitsland, de gebieden achter Polens Oder-Neisse-grens (een derde deel van het huidige Polen) en, wie weet, ook nog het Sudetenland. Het is een land waar de uitdrukking ‘Drang nach Osten’ is uitgevonden. Tegenover de Westelijke verzekering dat Adenauers neo-democraten het écht nooit meer zullen doen, staan historische feiten. Niet alleen Polens zes miljoen doden maar ook de serie Oostwaartse uitspraken van Bismarck en Hitler, van democraten als Stresemann en Adenauer. De Oosteuropese landen zijn derhalve zo vrij het zekere voor het onzekere te nemen.
Zij kennen wel het Westelijke argument dat West-Duitslands integratie in de Noordatlantische en Europese allianties nieuwe avonturen op eigen houtje uitsluit. Maar zij geloven het niet. Zij zien West-Duitsland met de dag economisch sterker worden en leiden daaruit, niet onlogisch, af dat Bonns politieke stem in het kapittel daarmee corresponderend zal stijgen. Zij geloven dat West-Duitsland, binnen afzienbare tijd de materieel sterkste macht in West-Europa, er geen genoegen mee zal nemen de, zij het in luxe levende, politieke gevangene van het Westen te blijven. Zij geven legio voorbeelden van de wassende Duitse druk op de Westelijke politiek, de Duitse eis bijvoorbeeld dat er bij de wapendistributie in nato niet tegen West-Duitsland gediscrimineerd wordt. Achter die vriendelijke formule lezen zij de Duitse wens om atoomwapens in eigen beheer te hebben. Zij zouden het Westen voor krankzinnig verklaren wanneer wij de Duitsers in staat zouden stellen zélf of indirect via nato op de atoomknop te drukken. Voor Moskou, dat op kernwapengebied wel degelijk tegen China discrimineert, zou dit een casus belli kunnen zijn, een aanleiding tot oorlog. De Sovjet-Unie zou niet wachten tot zij wordt aangevallen of onder druk komt te staan. Zij zou zelf de eerste klap kunnen uitdelen.
Wie de vrees voor Duitsland in Oost-Europa als paranoia wil beschouwen, doet er goed aan na te gaan welke volstrekt tegenstrijdige beloftes het Westen aan Duitsland heeft gedaan. Te weten: hereniging zonder oorlog, opneming van geheel Duitsland in de Westelijke alliantie. Zelden zijn er in de wereldgeschiedenis zoveel volstrekt onmogelijke contradicties in zo weinig woorden vervat, tenzij men ervan wil uitgaan, dat Chroesjtsjow een zelfmoordenaar zou zijn. Hoe weinig politieke intelligentie er in de Duitse traditie mag liggen, de leugen achter deze belofte moet in West- | |
| |
Duitsland één keer aan het licht komen. Hij begint trouwens uit te lekken sinds de 13de augustus, de dag waarop in Berlijn ongehinderd de muur verrees.
Achter de onwaarachtige tegenstrijdigheid van het geproclameerde Westelijke doel gaat uiteraard een ander oogmerk schuil. Onder het rookgordijn der herenigingsbelofte proberen wij West-Duitsland zo vast in het Westen te verankeren, dat het er nooit meer uit kan. Die poging wordt ingegeven door een diepe vrees, die met de naam Rapallo wordt aangeduid. Sedert twee eeuwen is er een constante in de Duitse politiek: het zoeken naar accommodatie met Rusland na ieder conflict met Rusland. Vanwege die vrees leidt het Westen West-Duitsland om de tuin. Het is ogenschijnlijke slimheid. Eens zal het de Duitsers duidelijk worden, dat zij moeten kiezen of delen. Of hun huidige welvaart, hun integratie in het Westen en afzien van de hereniging tot de kalveren op het ijs dansen, óf de onzekere toekomst van een hereniging in een geneutraliseerd en gedemilitariseerd Duitsland.
Bij de tegenstanders van een Oost-West vergelijk neemt de Rapallovrees overigens ook paranoidale vormen aan. Zij redeneren: zo'n vergelijk zou onherroepelijk ten koste van Duitse ambities gaan. Hetgeen waar is, Duitsland zou zestien jaar na dato de rekening gepresenteerd krijgen voor de tweede wereldoorlog, waarvan het door de twist tussen de Stalinistische Sovjet-Unie en het Westen uitstel van betaling kreeg. Zou dat de Duitsers niet verleiden het op een akkoordje met Moskou te gooien, zich te neutraliseren, in ruil voor de hereniging zijn industriële potentieel in de schaal van het Sovjet-blok te gooien en daarmee de krachtsverhoudingen in de wereld ten gunste van Moskou te doen verkeren?
Inderdaad, wat zou hun letten? Westelijke mácht misschien. Maar Duitse Rapalloneigingen zijn op den duur tóch onafwendbaar wanneer de essentiële leugen van de Westelijke Duitsland-politiek duidelijk wordt. Als het besef wint, dat niet het Westen, maar de Sovjet-Unie de prijs in handen houdt die Duitsland begeert. Dan zou de Rapalloneiging levensgevaarlijk worden, West-Duitsland zou op eigen houtje met Moskou gaan marchanderen, tegen de wens van het Westen in. Wanneer daarentegen een natuurlijke mate van Duits-Russische toenadering onderdeel zou vormen van een algemeen Oost-West vergelijk, is het gevaar niet alleen gering, maar zou zij zelfs tot ontspanning kunnen bijdragen.
Op al deze gronden lijkt het moment niet meer veraf waarop - zoals Walter Lippmann in de New York Herald Tribune, André Fontaine in Le Monde en leidende Britse commentators aanbevelen - aan onderhandelingen met de Sovjet-Unie zou moeten worden begonnen. Het doel: op basis van wederzijdse concessies tot een formele stabilisatie van de Oost-West grens in Centraal Europa te komen, vergelijk dat op zijn beurt een begin van ontwapening zou kunnen inleiden. Omdat wanneer de oorzaken van spanning zijn verminderd, ook de middelen ter beslechting van de controverse beperkt kunnen worden.
Een Amerikaanse diplomaat, wérkelijk specialist in Oosteuropese aangelegenheden, zei mij onlangs:
| |
| |
‘Het is met geen mogelijkheid te zien hoe uitstel van onderhandelingen onze moeilijke positie in Berlijn verbeteren kan, zeer gemakkelijk daarentegen hoe zij op een dozijn manieren erdoor verslechterd kan worden’. Hij beval als eerste stap in Oost-West onderhandelingen een verklaring aan, dat het Westen bij een toekomstige vredesconferentie met Duitsland de Poolse aanspraken op de Oder-Neisse-grens zou steunen. Het zou een bewijs zijn, dat de Westelijke politiek niet door Bonn wordt gedicteerd, een garantie dat het Westen geen Oostwaartse avonturen van Duitsland zou toelaten, een aanduiding voor de Oost-europese volken dat zij voor hun nationale voortbestaan niet alléén op Moskou zijn aangewezen.
Een tweede stap zou vermoedelijk een de facto-erkenning van Oost-Duitsland worden, tenzij men een herenigd, maar geneutraliseerd Duitsland zou prefereren. Het is een bittere pil, een Stalinistisch gedrocht als het Ulbricht-regime te erkennen. Maar wie de vertrouwelijke opinies van Poolse en Russische diplomaten heeft gehoord, weet dat Ulbricht voornamelijk overeind wordt gehouden door de huidige spanning.
De prijs van Chroesjtsjows destalinisatie is, dat hij niet langer met een knip van de vingers zetbazen kan liquideren. Van de de-moscovisering van het Sovjet-blok profiteren figuren als Ulbricht, die door de Polen ‘een abominabel restant van het Stalinistische stenen tijdperk’ wordt genoemd en die de Russen beschouwen als een ‘penibele smet op ons blazoen’. En dit waren citéten. Zo gauw de Oostduitse grens stáát, zal Ulbricht beginnen te vallen onder de druk van de-destalinisatie, die op haar beurt alleen verder kan gaan bij internationale ontspanning.
Zo sluit zich de cirkel van deze gedachtengang. Het zou onbescheiden zijn hem als een wondermiddel aan te prijzen, waardoor alle stukjes van de internationale legpuzzel ineens op hun plaats vallen. Tal van onvoorziene factoren kunnen hem verstoren. Maar hij lijkt een alternatief uitgangspunt te bieden voor de huidige verstarring waarin de twee blokken tegenover elkaar zitten als kinderen, die elkaar aanstaren om te zien wie er het eerst met zijn ogen knippert.
De hierboven geschetste benadering houdt ontegenzeglijk risico's in. Het voornaamste is dat de Sovjet-Unie Westelijke concessies als evenzovele gratis winstpunten in ontvangst zou nemen, als aanduidingen van haar superioriteit en haar uiteindelijke overwinning. Dat is een Stalinistische conceptie, die trouwens door onze omgekeerde Stalinisten wordt gedeeld.
Het opstaan uit de onbeweeglijkheid, het oefenen van verbeeldingskracht, het nemen van initiatieven op onbekend terrein, vraagt meer morele moed dan het zich vastklampen aan de status quo. Maar ook als men de hypothese van een uit ontspanning voortvloeiende liberalisering van het communisme als te stoutmoedig zou willen beschouwen, dan nog blijft onmiskenbaar dat een modus vivendi met het Westen een reëel-politiekenoodzaak voor het welslagen van Chroesjtsjows beleid is. Lippmann die Metternich-aspecten aan hem bespeurde, duidt aan dat Chroesjtsjow begrijpt dat hij niets voor niets krijgt, hoe een ijzerharde onderhandelaar hij ook mag zijn.
| |
| |
De in dit stuk geschetste benadering heeft het voordeel dat men de risico's kan doséren. Men valt Chroesjtsjow niet ontroerd in de armen, maar probeert met eindeloos taai geduld stap voor stap voorwaarts te komen, inmiddels nauwkeurig de resultaten in het oog houdend. Want wat is het alternatief anders dan het voortzetten van de koude oorlog, de uitzichtloze verstarring waarin het risico uiteindelijk niét te doseren valt. Waarin één verkeerde stap een catastrofe betekent, die in geen enkele verhouding tot de conflictstof staat, waarin de ondraaglijk wordende belasting zelf tot zulke verkeerde stappen kan leiden.
Een radicale ommekeer van de Westelijke politiek is niet mogelijk en ook niet nodig. Niet dat de tijdsruimte onbeperkt is, nu 600 miljoen Chinezen achter de horizon aan atoomwapens knutselen. Wél nodig is een reëler, opener blik van het Westen op de historische processen in het Sovjet-blok, die straks een reëler, opener politiek mogelijk kan maken. Dat is de de-stalinisatie die het Westen nodig heeft, Nederland misschien het zeerst. Waarom gaat de Noorse minister Lange, overigens geducht van zich afbijtend, wel in Moskou en Warschau op bezoek en minister Luns niet? Omdat hij het debat schuwt? Omdat hij een land vertegenwoordigt dat aardig op weg lijkt het Albanië van de nato te worden?
|
|