Raam. Jaargang 1975
(1975)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
Beter een kneuterig boek dan een kneuterige broek
| |
[pagina 78]
| |
inwijdingsriten van corpsstudenten leest. Dit fraais bv.: ‘En je was het waard. Je had op de meeste vragen een bevredigend antwoord gegeven. Je had je suggestie gedaan voor een krankzinnig-vermetele studentengrap. Je had je met lijf en leden ten dienste gesteld van het genootschap. Je had ook met succes de bierproef doorstaan en met elk van de aanwezigen een glas ad fundum gedronken. En dan vielen alle vermommingen weg. Je herkende iedereen, de nachtelijke zwervers die je onderdak verleenden, de kerels waar je 's morgens, vóór de cursussen begonnen, al de stad mee introk, de fidelen, de commilitiones, de broeders. En je ondertekende met je bloed de eed van trouw, voor eeuwig, en iedereen omarmde je. Er was geen pose in de extase van dat moment en niet alleen het bier was het, dat sommigen deed wenen. Er ontstond een groot gevoel van verbondenheid en je zag de stad anders, wanneer je uren later de trap weer afstommelde. Je bevond je vlakbij de steeg waar ze je geblinddoekt hadden. De tocht met de wagen was slechts nodig geweest om je op een dwaalspoor te brengen. En je aanvaardde alles, omdat je zelf aanvaard was in een geduchte sekte, waarover veel verhalen de ronde deden maar die slechts voor uitverkorenen openging. Je bezocht naderhand dezelfde kroegen, zong dezelfde liederen als vroeger, maar de blikken van de anderen kregen een veel grotere betekenis. Blikken van een diepe verwantschap. Wie geen Truand was, was voortaan een derde en bijna een vreemde.’ (pg. 18). Nu hoef je onze revolutionair Schouwenaars natuurlijk niet te verwijten geen revolutionair te zijn geweest, wel dat hij zijn jeugd nòg zo kritiekloos verheerlijkt. Genant wordt het bijna als Schouwenaars vervolgt: ‘Michel. Roger. Truands van het eerste uur. (...) Die kale kamer met de oude meubelen waarin ik nu te rotten lig, doet mij een beetje denken aan die ruime mansarde boven het kot van Michel. Die mansarde werd niet verhuurd en wij slopen er 's nachts heen, zonder dat de hospita er wat van merkte. Het was een ideaal, gratis onderkomen. Natuurlijk hebben wij alles zelf verbrod, toen wij op een keer niet konden nalaten minutenlang op de kamerdeur te gaan bonzen van Michel, die met de vrouw van een bekend advocaat in bed lag. Zijn massaal bloot lijf verscheen in de deuropening en hij brulde uitzinnig heel het huis wakker. De vrouw zat naakt op een stoel te rillen van angst. Maar wij waren Truands. Er bleef, enkele uren later, van Michels woede geen spoor over. Hij schonk Nescafé voor Roger en mij, de nachtelijke plaaggeesten, vertelde ons “comment elle était toute aspergée de sperme”, verdween en keerde terug met een fles Bols. Kater te lijf gaan. Gearmd trokken wij alweer door de stad, nog vóor de burgers aan hun middageten zaten.’ (pg. 19). Genant? Het is zum kotzen (term van Schouwenaars; zie verderop). Over dit soort dingen zwijg je de rest van je leven beschaamd, ook al was je broek geborsteld. Een ander facet dat in dit soort werk vaak opduikt is de verheffing van de ‘kunstenaar’ (en heus niet alleen van de revolutionaire student) t.a.v. de gewóne mensen. Uit het hele boek spreekt niets dan minachting voor ‘de burgers’ etc. Schouwenaars windt zich er bv. over op dat die burgers zich zo druk maken over Eddie Merckx, terwijl: ‘Maar waar bleven in het nieuws de Venezolaanse betogers, neergeknald door de politie omdat zij tegen Rockefeller demonstreerden? Waarom waren de 42 doden van Memorial Day minutenlang minder belangrijk? En de achttien terdoodveroordeelden in Biafra? Ik kan mij zo al de blokletters in de ochtendkranten voorstellen: Hij (= Eddie Merckx) werd het slachtoffer van lafhartige praktijken. En alle gesprekken in fabrieken, kantoren, winkels, trams, scholen, kerken, kroegen en bordelen. Een vaderlandse beroering. Zum kotzen’ (pg. 29). Je vraagt je dan echter wel af, wanneer en hoe die schríj- | |
[pagina 79]
| |
ver zich dan wel zo druk maakt om de belangrijker zaken ter wereld. Iemand wiens eigen moeizame leventje uitsluitend bestaat uit drank en eenzaamheid, en die een boek schrijft dat over niets anders gaat, moet over ongeinteresseerde burgers zijn mond maar houden. Daar komt bij dat zelfs die eenzaamheid een valse indruk maakt. De eenzaamheid van de schrijver, dat is de eenzaamheid door het woord, en nu mag men van Schouwenaars gezien zijn productie best geloven dat hij, als een ‘echte schrijver’, een slaaf van het woord is, feit is wel dat hij erin slaagt zelfs dit ongeloofwaardig te maken. ‘Het leven schrijven in plaats van het leven leven’, het is voor velen inderdaad een serieus probleem, en er is dan ook ontelbare malen serieus en goed over geschreven - maar het is ook een mode-probleem. En in die sfeer komt het bij Schouwenaars terecht. Het heilige moeten als modieuze afwijking. Wie bv. Zonder trommels en trompetten van Jeroen Brouwers kent krijgt de rillingen bij de volgende ontboezeming van Schouwenaars: ‘Is het in deze omstandigheden wel gerechtvaardigd dat ik mij al die verlammende katers blijf permitteren? Mijn leven verloopt nu echter eenmaal zo: zwalpen door alle dagen en nachten heen, zien, luisteren, voelen en dan schrijven.Ga naar voetnoot1) Schrijven over wat ik liefheb en verafschuw, schrijven tot het absurde toe, want beseffend dat ik daardoor niets aan de wereld verander. Zelfs niet aan mijn onmiddellijke omgeving. “Dat heb je goed geschreven”, zegt een man aan de tapkast, en zabbert gelaten verder aan zijn pint. “Prachtig”, zucht een bakvis, verliefd geworden door een van mijn gedichten.Ga naar voetnoot2) Wereldschokkend. Verder kan ik niet eens verhinderen dat ze doorgaan met het uitroeien van bomen en het planten van televisie-antennes, of dat Amelinckx huurkazernes van eiwitschuim blijft optrekken, en dan zwijg ik maar over dé fundamentele misdaden, omdat ik niet het watermerk van sociaalgeëngageerde wil dragen, doch alleen het veel dieper brandmerk van humanist.Ga naar voetnoot3) Neen, ik kraam geen prietpraat uit.Ga naar voetnoot4) Voor mij bezit dit woord nog zijn authentieke betekenis. Ik moet mij, als geestelijk potent individu,Ga naar voetnoot5) staande houden temidden van de massa, voortdurend op mijn hoede voor de vijand vermomd in democratische tooisels, de moderne inquisitie.Ga naar voetnoot6) Slechts in koppige verborgenheid kan ik mij nog ongevaarlijk beroezen aan vrouw, muziek en drank. Dit is geen vlucht uit de werkelijkheid, maar het uitslaan van een levende gloed die ik voortdurend in mij omdraag.Ga naar voetnoot7) Ik zeg het, al wat wij doen is belangrijk, zelfs ons bezuipen, als het maar vanuit een innerlijk bewustzijn gebeurt. Drinken uit dorst is een behoefte, drinken uit woede of vervoering is een daad (...). Het heeft geen zin hier te liggen piekeren over wat ik van dit leven had kunnen maken. Ik ben schrijver en dát is mijn leven, mijn taak, mijn noodlot, mijn waanzin, mijn ondergang, of noem het maar zoals je wilt.’ (pg. 35/36). Weet u wat ik hiervan vind? Zum kotzen.
J.J. Wesselo |
|