Raam. Jaargang 1974
(1974)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
R.A. Cornets de Groot
| |
Zestien III
Van het meisje van zestien jaar
zijn dit de borsten; neem ze maar
zegt ze, je handen dorsten er naar;
en mij is het even wonderbaar:
hoe door mij heen een verte valt
met een zoetheid zonder oponthoud,
die zich tot firmament versmalt
's nachts buiten mijn raam.
Goed. Er is een innerlijke gewaarwording: een verte, identiek met die van het firmament, die het meisje door zich heen voelt vallen met een bepaalde zoetheid. Geen sprake van de kosmische duizeling der surrealisten, waarin heerszucht en kwellende onmacht de belevingsfactoren zijn. Zoet is hier blijkbaar synoniem met ‘zalig’: de gevoelswaarde ervan is groot: de ervaring vervult het meisje (opmerking: in Foxtrott is er in dat meisje wèl dat gevoel van grandeur en misère, eigen aan deze duizeling; daar staat dan ook ‘leeg van geluk’).
Uit Rok citeer ik de derde strofe:
Zij heeft de spangen afgelegd,
De elastieken kousenbanden.
Een zoete knel, die zich ontspande
in dijen, heup en rug.
Een strofe vol fetisjistische symbolenGa naar voetnoot1). ‘Fetisjisme heeft’ zegt de zesde druk van de Winkler Prins encyclopedie, ‘ten doel zich van de partner te distanciëren, zich van hem te ontdoen, soms die te vernederen’. En: ‘De eerste seksuele opwinding wordt door de waarneming van geur gewektGa naar voetnoot2). Die bewogenheid wordt steeds terug gezocht. Zo ontstaat fetisjisme’. En ten slotte: ‘De fetisj heeft een verborgen symbolische betekenis’. Bekende voorbeelden zijn de schoen en de voet, waarbij het eerste de vagina, het tweede de penis symboliseert (de Typiste uit het gedicht van die naam | |
[pagina 42]
| |
verspreidt haar sterk erotische sfeer door de onbewuste uitwerking van die symboliek in de derde strofe). Maar ik had het over Rok. En de fetisjsymbolen daar zijn ‘spangen’ en ‘kousenbanden’. Om erachter te komen welke symboliek er schuil gaat in deze zaken kunnen we aan Freud voorbij gaan. Beide woorden zijn immers beelden, metonymia, die door een deel te noemen het geheel bedoelen. ‘Kousenbanden’ bedoelt de kousen; ‘spangen’ de riem, de ceintuur of gordel. Naar functie en vorm vertonen kousenbanden en gordel overeenkomst, en op grond daarvan mag men besluiten dat ‘spangen’ ook doelt op de rok die los wordt gemaakt. De metonymia houdt beeld en bedoeling in dezelfde voorstellingskring; het bijeenliggende en analoge verbinden, associëren door contiguïteit, de stapsgewijze voortgang en logische opbouw - dat zijn de principes die deze beeldspraak beheersen. In de regel is de bedoeling van de metonymia duidelijk door de samenhang van beeld en zaak in ruimte (‘dit is mijn huid’ = dit is heel mijn wezen), tijd (zestien = meisje) of oorzakelijkheid (kleine piano van mijn ziel’ = van mijn onbewuste). Aangezien ook het ‘fetisjistisch denken’ op associatie door contiguïteit berust, kan het heuristische waarde hebben te vragen of het beeld soms een fetisj is. Ik ben daar inmiddels al van uit gegaan, en het wordt nu tijd om ter zake te komen. De gordel ‘smeedt’ de rok om het lichaam, de kousenband veroorzaakt een ‘knel’; het afdoen van beide brengt ontspanning te weeg ‘in dijen, heup en rug’: symbolisch bevrijdt het meisje zich hier van de ‘kuisheidsgordel’. Het lustprincipe triomfeert over de eisen van de gemeenschap, waaraan het meisje uit plichtsbesef en door de kracht van redenering beantwoordde. Dat kuisheidssymbolen fetisj kunnen zijn, schreeuwen de sexwinkelramen ons toe: de knelGa naar voetnoot3) zelf is hier fetisj. Taalkundig is het een metonymia die op de zelfgewilde gehoorzaamheid doelt. ‘Zoet’ heeft hier twee functies: voor de verteller van dit verhaal betekent het ‘lief’, ‘beminnelijk’ in de meer sensationele betekenis van het woord. Voor het meisje is de ‘zoete knel’: de officiële moraal zonder tegenstreven te hebben geduld. ‘Zoet’ = lijdzaam. | |
Kraakbeen
Je hebt je van mij losgemaakt
met elleboog en schouderblad.
Het zoete been heeft zacht gekraakt
en ook mijn armen deden dat,
alsof ik brak tot deze twee,
die in mij waren zoek geraakt.
Zou een ander woord dan dit gedicht tot titel draagt de scheiding der twee geliefden even treffend tot uitdrukking kunnen brengen? Aan dit woord in dit gebruik, zien we pas hoe niet de definitie, maar totaal andere gedachten en associaties lading geven aan de inhoud ervan; hoe dit gebruik ons weg voert van encyclopedische kennis, en ons integendeel van dit samenzijn de breekbaarheid openbaart. ‘Het zoete been’, synoniem van het ‘kraakbeen’ uit de titel, en dát kraakbeen is breuk. De dichter zegt het: ‘Het zoete been heeft zacht gekraakt alsof ik brak’. ‘Zoet’ typeert hier het edele en voortreffelijke en daardoor te weke in de meegaandheid van het been, dat de twee-eenheid niet blijvend verbinden kon.
Foxtrott begint met de regel: ‘Zoet als het bloed is deze foxtrott’. Lectuur van het hele gedicht doet ons besluiten dat ook in dit geval de definitie van het woord uit de titel verdreven wordt door de letterlijke betekenis ervan: zoet is het bloed van de prooi waar | |
[pagina 43]
| |
de vos op jaagt. ‘Zoet’ = verlokkend. Bloed is een fetisj. Taalkundig is het een metonymia, hier (om de bedoelde zaak te verbergen) met ‘zoet’ verbonden door het lidwoord ‘het’. Vervanging van ‘het’ door ‘uw’ verraadt de bedoeling, - ten dele: ‘uw’ beperkt de betekenis van de regel.
De laatste helft van de eerste strofe van Sprookje gaat zo:
Een zoete dwang, een redeloos verzoek,
een eerste wil onmachtig te verduren,
stapten wij door de bladen in het boek.
Uit dit fragment valt af te leiden dat het ‘realiteitsprincipe’ zijn gelding verloren heeft over de sprookjesverteller en zijn luisteraarster. De dwang, het kan niet anders, gaat uit van het lustprincipe: een dwang die niet doet gehoorzamen, maar die onderwerpt. Dat ze in het boek stappen is niet het gevolg van plichtsbesef (integendeel) of redelijk overleg, maar van een breuk met de geldende conventies. En omdat die breuk hier van harte gaat, is ‘zoet’ hier synoniem met ‘plezierig’.
Morgen. De stad ontstaat.
Ik loop in haar geboorte
met zoete ruggegraat.
Dat is de eerste strofe uit Typiste. Belangrijk is dat dit gedicht in zeker opzicht de tegenhanger is van Kraakbeen. Immers: hier is de typiste, de slotstrofe in acht genomen, met de dichter één. Dienovereenkomstig is haar baas te identificeren met het onbewuste van de poëet. Waar in Kraakbeen de twee-eenheid uiteen viel, is hier een eenheid van tegenstellingen ontstaan, onverbrekelijk verbonden. Het zoete been - zoete ruggegraat. Je zou toch denken: verschil is er niet! Maar de ruggegraat houdt de typiste overeind, - anders dan in Kraakbeen. ‘Zoet’ betekent hier: volgzaam, buigzaam, gehoorzaam. Het kraakbeen is veerkrachtig geworden. In Typiste is Zestien volgroeid.
Het woord ‘zoet’ komt bij Achterberg voor in combinaties die op zijn minst zo onconventioneel zijn, dat hij er nieuwe facetten van kan doen oplichten. ‘Zoet’ als synoniem van ‘edel maar week’ is nieuw - of niet soms? ‘Zoet’ in de betekenis van ‘volgzaam’ komt in hoofdzaak in staande uitdrukkingen voor: ‘Zoete kinderen’. Nieuw is vooral de toepassing van het woord ‘zoetheid’, die de kosmische beleving van het eigen wezen van alle misère berooft. Opvallend is dat in het eerste hier besproken gedicht (Zestien III) het woord ‘zoetheid’ op het stuk van de gevoelswaarde de hoogste score maakt. Het wordt door het meisje gezegd. Ook in het laatste gedicht (Typiste) is het woord ‘zoet’ van het meisje afkomstig. En van de dichter, die immers één met haar is. Alle andere vier de keren is het de dichter alleen, die het woord gebruikt. De geliefde laat het woord vallen, de minnaar vat het op, speelt en combineert ermee, en zo soepel leent het zich voor tal van betekenissen, dat het karakteristiek wordt voor de intimiteit van hun taal, die voor buitenstaanders gesloten is. De taal der liefde is een taal voor twee. |
|