| |
| |
| |
Geert van Beek
Van je familie moet je 't hebben
(Aspecten van literatuur)
Alles heeft een naam 1.
mijn grootvader van vaderszijde
alle dingen gaf hij een naam
gevoelige vingers kneedde
hij deze twee tot een innig geheel
dat hij fluitend vuurrood
naar het werk zijner handen.
| |
het spreekwoordelijk orakel 2.
mijn grootvader van moederszijde
was dichter zeldzaam geëerd
achter weerbarstige lippen vandaan
uit schapewolken riep hij
zon uit een zilveren lijn
warm avondrood aan de horizon
wentelde hij door het donker
hing er een kring om de maan
krijste een meeuw op het dak
sloot hij zorgvuldig de luiken
voorzag hij met eksterogen
zijn naam ging van mond tot mond
als hij vruchten sprak aan de bomen
nog amper blad aan de takken
de taal van bloemen en bijen
plukte bij hoog en bij laag
de oorsprong van appels bloot
spuwde genadig in 't gras
menigte de gedenkwaardige
woorden ‘bij god de oogst
besliste aldus over lachen of wenen
ooit door een tak doorboord
vervangen was door een ovalen
helderziend tastte hij blind
| |
| |
| |
de raadselachtige welsprekendheid van het zwijgen 3.
gedachten nauwelijks klank
joegen de schrik op het lijf
of nodigden uit tot een liedje
van zijn indrukwekkend karig
vocabularium is slechts één citaat
voor zijn nageslacht bewaard
thuiskomend van het bureau
sprak hij niet te verwonderen
slapenderwijs een fijne dood
nam hij afscheid van niemand
slapenderwijs moet hij de laatste
hoewel niemand dit heeft geconstateerd
de afwezige geneesheer niet
die in zijn laatste stond
fluisterde slaapt vader nou
| |
verzachtende omstandigheden 4.
mijn moeder was dichteres
het krakend tweepersoons ledikant
poepen de grote boodschap
met het woord op de vlucht
tot op de graad gezuiverd
blaffende honden beten haar
van één kraanvogel winter
met de mooiste keerzijde boven
waarschijnlijk ligt hier de reden
dat zij zoveel heeft geschreid
| |
| |
| |
produktiviteit 5.
mijn grootmoeders van beide zijden
jaarlijks jongleerden zij
geïnspireerd door de heilige geest
nadat negen maanden voorheen
de een bracht het tot acht
toevertrouwd aan de gretige
de ander maakte het streefgetal
bij de twaalfde eerste kreet
| |
deernis met retoriek 6.
mijn enige oom die heer was
was dichter bij de gratie gods
uit hymnen en dithyramben
opving in zijn rechteroor
zijn naam vindt men anoniem
vereeuwigd tekst en melodie
als redenaar genoot hij de faam
dat hij op elke retorische vraag
het antwoord schuldig bleef
beheerste kortom alle stijlfiguren
uitgezonderd de zelfcorrectie
van zijn dichterschap was
dat geen mens naar hem luisterde
zijn laatste zang gezongen bekoelde
zijn ijver voor verdoolde
schapen werd zijn taal effectief
bevend brood brekend op een stoeltje
aan de vijver van een gesticht
schiep hij met verstikkende stem
| |
| |
| |
een lied uit het hart van het volk 7.
mijn moeders dierbaarste broer
was een ietwat ruw besnaarde
troubadour met een zwak hart
met een klaaglijke harmonica
vulden de dorpspleinen zich
met vrouwen en kinderen hoofdzakelijk
improviserend de ogen ten hemel
alle goeds komt van boven
sneed zijn stem jaloerse echtgenoten
de keel af, stak kapitale
verkrachte jongemeisjes in dicht
struikgewas, stuwde rivieren
hun bedding uit, verkoolde
kinderen onder eenzame bomen
stond vanaf zijn geboorte
omdat hij verdriet niet verdroeg
zong hij steeds een vrolijk liedje toe
dan bleef de bron van veler
befaamd was zijn hoofs gebaar
nooit in het openbaar zijn schaars
als tragische bijzonderheid zij vermeld
dat een toenmalige stoomtram
daar had hij geen woorden
| |
semantisch overspel 8.
mijn meest zachtaardige tante
van het mannelijk geslacht
en ook den ruigbehaarden borst
met woorden, met een verholen lach
een platenspeler bijvoorbeeld
zij kon tegen een stootje
en met haar meesterschap over de taal
de meeste mánnen van onze clan
valt haar welluidende naam
op haar betreurenswaardig
sobere grafsteen kan men nog vaag
| |
| |
| |
ars poetica 9.
de chute in het middenrif
geladen van oeroude metaforen
| |
taalbetuttelaar 10.
mijn neef was méér dan dichter
riep hij roeiers adviezen toe
tuinslakken gevoelige dieren
gewapend met loep en lancet
zijn voorgefloten gekweel
straal negeerden hem luchtig bescheten
zijn zelfontworpen vignet
| |
| |
| |
over de waanzin der mystiek 11.
niet zonder enige twijfel
op jeugdige leeftijd aangerand
in het diepst van haar ziel
omhelsde zij een bruidegom
die op het feest onzichtbaar bleef
de vreugde was er niet minder om
vanaf die dag zong zij uitsluitend
vlijde zij zich zingend neer
twee welpen van een gazel
haar lippen een purperen band
bij haar spaarzaam maandelijks bad
zong zij de ogen gesloten
van korenaren gegrendelde hoven
zat zij op een kwalijke dag
huilend achter een bordje
wazige bloemkool stamelde
verdroogde bron van salomon
tedere zorg kon niet voorkomen
dat haar nek door een zwartglanzend
bungelde een onbemand kruis
| |
over de verwondering 12.
mijn tweelingbroer is dichter
snuift hij aan boomschors
proeft sneeuw op zijn tong
vangt bliksem op celluloid
zijn bedje gespreid met papavers
wacht tot het weer licht wordt
mijn bloedeigen tweelingbroer
| |
| |
| |
de mens speelt een klassiek drama 13.
voegden eenzame monologen
op bospaden doodse boulevards
met de mond en het hart gesproken
dankzij innige coöperatie
het jongste is 1 jaar oud
hebben wij nooit overschreden
elke dag is zonnegloednieuw
wij verrichten met overgave
lijf aan lijf altijd eindigend
slijpt het zwaard de schede
och de intrige lijkt simpel
met een ring om je vinger
waarbij je maar één lichaam meer ziet
| |
| |
| |
literatuur is engagement 14.
op school twee keer gedoubleerd
door gebrek aan interesse
Het bestand in Vietnam kwam tot stand
onder het genot van een kopje Angola-koffie
kijk lieveling het weer is weer
genoeg om kaarsen te kneden
het vuil dat ik van je lippen lik
ik slik het wel in bij de rest
hang de vlag maar voorzichtig
nu hengsten geen vrouwen meer vierendelen
nu kinderen blind de riolen
verlaten en bloemen argwanend
tot in 't diepst van hun ziel
hun hart op een kier durven zetten
want zelfs een gegeven woord
en een vos aan de voordeur verjaagd
heeft genoeg aan een keldergat
nee schenk mij geen koffie
bij een plantage zien staan
uit kelen van tropische vogels
van kreten in muurvaste cellen vernomen
hebben we 't nog nooit gegeten
‘vieren we dan geen feest
als je niet in je hemd wilt staan
en maakt met je tepeltjes
in mijn welwillende handen
dié schok doet geen pijn’
| |
| |
| |
geen teken lost het raadsel op 15.
dan staat mijn schoonvader
- in het huis der bejaarden
daar zet de één met paarse
nagels een zeilschip van lucifers
tegen beter weten in op stapel
lichtgewicht met verdroogde tong
glimlachend in een schrift
van grillige cryptogrammen
ach zo dicht bij het uitgangspunt
de taal gekrompen tot stamelen
als zijn horizonwijde blik
het enige raadsel dat hem benauwt:
‘heeft de allerlaatste verticale
vanaf mijn stille hoopje aarde
een raakpunt in het eeuwige blauw?’
zachte prijsjes heeft hij behaald
maar laatst liet hij zich koppig
omdat hij voor ‘gestorven’
geen equivalent van 4 letters
| |
over het nut van het lezen 16.
een droomtapijt een rijbewijs
reisde schoonmoeder de wereld af
letterlijk thuis in het alfabet
hoeveel landen heeft zij aldus
die haar tent 't liefst opsloeg
bewoonde ontkleed een alkoof
waar het vuur werd gedoofd
het avontuur het wereldleed
beleefde zij met haar ogen
dat een spin zich in weefsel vergiste
geen woede dan die om te lezen
vraatzuchtig boeken verslindend
op haar huid verweerd tot perkament
schreven wij met zachte vingers
grote druk kon zij tot 't laatst toe aan
over het netvlies glijden
zuchtte zij zich van leven naar dood
oude verhalen dreven rusteloos
wij openden haar laatste wens
‘lees van mijn wit gezicht
| |
| |
| |
literatuur is wetenschap 17.
in onze familiekring opgenomen
technisch tekenaar tegelijk
wat wij schrijvend beleven
verandert onder zijn handen
de curven van zijn diagrammen
en archimedes richt zich op
hoeveel woorden een roman telt
mompelend zonderlinge termen
dichters breiden de taalschat uit
wij houden veel van ons maatje
| |
het hartveroverend landschap van het lichaam (natuurpoëzie) 18.
zoals ik leer op de akademie?’
en binnen het raam van haar kamer
neemt zij, een droom van een vriendin,
en strijkt met langzame gebaren
twee bundels hooi goudkleurig gras
los of de wind erin waait
op twee ovalen meren blauw
dat voorheen niet bestond
tenzij in sprookjes van vroeger
bedrieglijke folders saffieren
die vonken spatten rondom
ach hoe knap is dat getekend
met een rijtje rietstengels
fijntjes aangestipt langs de oevers
‘hier diep binnen deze twee
rode wallen ligt een weekdier verscholen
ademloos wachtend achter ivoor
komt het soepel te voorschijn
speels van plezier zeer innemend
links en rechts in de nok
hangt zij vogelnestjes op
| |
| |
twee heuveltjes vrij door het zonlicht
beschenen, heeft zij hier even?
en op roestkleurige weitjes
tipt ze, voorzichtig de vingers,
twee torentjes op de uitkijk
- dit komt niet zo nauw -
veegt ze bedaard een laagvlakte open
goed begaanbaar, in het midden
geslagen door het voorgeslacht
met diepe bindingen onder de aarde
zoals verwacht onverwacht
in bosjes rondom een spelonk
wordt de hevigste dorst gelest
‘ho ho daar mag niet iedereen binnen
met mijn hartebloed ondertekend
in beperkte mate voorradig?
Ik wil een Boom van een Man’
het staat niet eens op poten’
| |
publiciteitsmanie 19.
ik twijfel of mijn jongste broer die
een fotoboek waar zijn kont
of mijn jongste broer die
|
|