[Nummer 94]
Redactie
Het culturele belang van literatuur
De historisch georiënteerde literatuurwetenschap is ‘opgevolgd’ door een strikt ergocentrische studie: de zoon is naast de vader aan tafel komen zitten met zo'n breed gebaar van ellebogen en in beslag nemen, dat de vader schijnt aanbevolen maar liefst op te staan en uit wandelen te gaan. Het gelijk van de ergocentristen is zo vanzelfsprekend, dat het verwondering moest wekken, als de geschiedschrijvers het nooit hadden waargenomen. Temeer omdat zij zelf gesproten waren uit een stugge generatie ergocentrische geleerden, die hun stamboom moeten vervolgen tot de Peri Poiètikès, oftewel het begin van alle literatuurstudie. Die studie begint bij de analyse van de tekst en de vergelijking van teksten.
Twijfel aan de exclusieve rechten van ergocentrische onderzoekers is, ook na opkomst en schijnbaar verval van de historici, altijd levend gebleven. En na 1968 sterk gesteund door maatschappijkritische onderzoekers. Het waarde-oordeel is ook binnen het wetenschappelijk onderzoek niet langer te vermijden. Om met Gerard Knuvelder te spreken: ‘Wie als geschiedschrijver alléén maar gehoorzaamheid aan de canon van het object betrachten wil - dus: verstaan van de tekst - en niet méér, doet het werk, de lezers, en zichzelf tekort’. De slotzin van zijn overzicht van de huidige literatuurwetenschap, ‘In de vuurlinie’ (Liber Amicorum Dr G. Knuvelder, Raam, oktober 1972).
Dat overzicht had iets programmatisch, dat in deze aflevering van Raam nader wordt gedetailleerd. Van Kruithof, Wesselo en Willems volgen hier bijdragen die enige argumenten bijdragen tot de discussie over het culturele belang van literatuur en de implicaties daarvan voor de literatuurstudie.