Raam. Jaargang 1973
(1973)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Alziend oogTelkens als ik naar de televisie kijk, betrap ik mij erop dat ik denk de werkelijkheid zelf te zien. Het kost mij een geweldige inspanning die vergissing te overwinnen en het beeld te zien als wat het is: een beeld. Dat is zo moeilijk, dat ik het bijna niet kan uitleggen. Wat ik niet bedoel is gemakkelijker te zeggen, dus daarmee zal ik beginnen. De vergissing heeft geen betrekking op de nogal primitieve verwarring tussen verzinsel en werkelijkheid. Bij de meest spannende detective of het meest aangrijpende drama komt het eenvoudig niet bij me op te denken, dat er werkelijk iemand vermoord wordt of dat er hartverscheurend leed doorstaan wordt. Het is niet moeilijk dit beeld van elke werkelijkheid te onderscheiden. Dit onderscheid is een van de redenen waarom we kunnen genieten van beelden, terwijl we van de daarin aangeduide werkelijkheid helemaal niet zouden genieten. Dat is een bekend verschijnsel. De moeilijkheid ligt niet in de fictie, maar in datgene wat als werkelijkheid gepresenteerd wordt bv. nieuws en reportages. Hiertegenover moet ik dan met enige moeite mijn stelling handhaven, dat het ook in dit geval om een beeld gaat, zij het niet om een fictie. Ik moet dat vooral doen omdat ik met de hand op mijn hart kan verklaren dat ik van de aangeduide werkelijkheid gruw. Elk beeld gaat als fictie werken. Het gevaar van de vergissing waar ik het over heb, is dat zij de mogelijkheid lijkt te scheppen om van de realiteit zelf te genieten zodra die een beetje fotogeniek wordt. Het is beklemmend genoeg te zien, hoe elk jaar de meest gruwelijke foto's als artistieke prestatie bekroond worden en aanleiding geven tot recepties, pijlsnelle carrières etc. Wie zou nog ooit kunnen slapen als hij geloofde de werkelijkheid zelf te zien? Foto en journaal zijn niet de werkelijkheid, maar in een heel beperkte zin een beeld daarvan. Niet alleen zijn zij een selectie uit het beschikbare nieuws. Dat is met geschreven berichten ook het geval, maar hier is het veel sterker en ingrijpender, omdat het gefilmde nieuws de aanwezigheid van technisch materiaal, een camera en een ordening van alles wat zichtbaar is vereist. Er is op zijn minst een verwachting die de gebeurtenissen structureert. Als televisiekijker betrap ik mij dikwijls op de illusie van de alomtegenwoordige camera en kijk ik dus alsof het journaal gebeurtenissen uit de wereld toont, doorgestuurd vanaf een plaats waar alles direct waargenomen en ieder ogenblik uitgezonden kan worden. Er is een groot oog dat alles registreert. In deze tijdelijke naïveteit stel ik dus waarneembaarheid gelijk met feitelijke waarneming en die weer met verfilming. Ik zie bijvoorbeeld op het journaal dat een gebouw bezet wordt. Zoiets is een zichtbare gebeurtenis; zij kan dus in principe verfilmd worden. De illusie van de alomtegenwoordige camera geeft mij dan de gedachte in, dat deze zichtbaarheid gewoon vanuit een centrum doorgegeven wordt en dat ik door het scherm, als door een kijkgat, de gebeurtenissen waarneem. Ik zet dus de televisie aan om te kijken wat er in de wereld aan de gang is. Het duurt even voordat ik besef dat het een beeld is waarnaar ik kijk. Dat houdt in, dat de bezetters afspraken gemaakt hebben met de filmers, de datum in overleg vastgesteld hebben, de rollen verdeeld, kortom een hele organisatie. De camera registreert wel gebeurtenissen, maar die gebeurtenissen regelen zich naar de camera, om niet te zeggen dat ze erdoor geregisseerd of zelfs gecreëerd worden. Zonder de camera zou de bezetting misschien niet of veel later plaats vinden, zou de burgemeester niet met een jacquet aan in het nieuwe zwembad springen en zouden de werkende jongeren waarschijnlijk geen spandoeken meebrengen naar een besloten ruimte. Het blijft mogelijk te denken dat alles wat we zien ook zonder camera zou gebeuren. Maar het is onmogelijk te berekenen wat de camera aan gebeurtenissen, gebaren, woorden en gedrag uitlokt en dus: welk percentage van het nieuws gemaakt wordt door de nieuwsmedia zelf. Het zal hoogst zelden gebeuren dat de camera en alle ingewikkelde apparatuur toevallig daar was waar belangrijke dingen gebeuren, in elk geval te zeldzaam om te geloven dat het regel is. Vandaar dus mijn moeizame gevecht tegen de naïveteit.
Corn. Verhoeven | |
[pagina 2]
| |
DomelaZe is onlangs gestorven, zij die mij het mooiste verhaal over het socialisme kon vertellen. Ze had vanaf haar vijfde jaar geweten dat Domela Nieuwenhuis arm was en indrukwekkend, want ze woonde naast hem in de Haarlemmerstraat te Amsterdam. Indrukwekkend met zijn baard en met zijn hoge hoed, wanneer hij naar Den Haag ging als kamerlid (tot 1891). De armoede herkende zij nog in de herinnering aan de kale mouwen van een geklede jas. Maar vooral door een detail dat de politieke geschiedschrijving moet zijn ontgaan. Domela had een dochtertje. En het was toen mode dat kleine meisjes onder hun rokjes een heel mooi broekje droegen. Maar het nog kleinere meisje had gezien dat Domela Nieuwenhuis' dochtertje een heel armoedig broekje droeg. Het was gemaakt van een stof die het buurmeisje weer herkende als van de oude mantel van Moeder Domela Nieuwenhuis. Maar zovaak mij dit verhaal werd verteld, even zo vele malen volgde er op het detail van de verknipte oude mantel een andere bijzonderheid: dat het dochtertje van Domela Nieuwenhuis toch zulk mooi, lang, golvend haar had. Ach, de solidariteit van hele kleine meisjes...
Jan Bakker | |
Zei NathanBij de verrukkelijke serie wandtapijten uit het Musée de Cluny, tot maart tentoongesteld in het Rijksmuseum te Amsterdam, was een voorbeeldige toelichting verzorgd: vóór ieder tapijt een witte kubus met een foto van dat tapijt en daarbij dan teksten die details verklaarden. Alleen de stijl daarvan gaf soms te denken. Op een keurig wit vlak begon een tekst aldus: ‘Zetten rijken brood voor...’, of: ‘Stond David op...’. Let wel: dit zijn geen bijzinnen, maar hoofdzinnen en ook geen vragende zinnen. Bij tapijt nr. 7: ‘Zei David tot Nathan’ en ‘Zei Nathan...’. Hier wordt de geschiedenis van David en Bathseba verhaald in de trant waarmee Max Tailleur zijn moppen vertelt. Wel toepasselijk, denk je, toch vreemd. Plotseling een mogelijke verklaring: de toelichtende teksten zijn koud gesneden citaten uit de bijbel. Inderdaad, in Samuel 12-7 staat: ‘Toen zeide Nathan tot David’. Men heeft dus alleen het absoluut onmisbare woordmateriaal afgedrukt en het woordje toen weggelaten. Maar zorgvuldig lezend in de Statenvertaling ontdek je, dat ze tóch geknoeid hebben. Want in Sam. 12-5 staat niet: ‘Zei David tot Nathan’, maar: ‘zei hij tot Nathan’. Terwille van de begrijpelijkheid kon hij dus nog wel vervangen worden door David, maar de ongein van de H.P.-stijl moest per se en tegen de begrijpelijkheid in gehandhaafd blijven ten overstaan van de bijbel en tapijten uit de 11de eeuw, onder het valse mom van onverbiddelijk letterlijk citeren. Kunsthistorici willen ook wel eens populariseren, maar anti-elitair blijkt voor sommigen slechts een gespeelde houding.
Jan Bakker | |
De 16e in de 20ste eeuwWe moesten iets vieren. Daarom zaten we met bakken bier met zo'n twintig man uit het dorp bij elkaar. Al gauw begonnen de liederen te schallen, alles wat carnaval had opgeleverd en erin had gedreund. Tot één aanving met een blijkbaar zeer bekende maar ook zeer oude deun, traag en schaamteloos sentimenteel als een straatlied. Tijdens dit lied gebeurde er iets onwaarschijnlijks, maar geen der zangers was zich ervan bewust. Het gezang was gevorderd tot het voorlaatste couplet. Toen riep Thomas, de zoon van Piet-de-heiboer, met luide stem het commando: ‘Prinsee! Prinsee!’ en collectief voltooide men het lied. Ook bij andere oude liederen vervulde Thomas dit ritueel. Er werd pas doorgezongen als zijn prinsee had geklonken. Zijn enige verklaring voor deze interruptie was: ‘Dat hoort zo’, en ik ben er zeker van dat hij ook werkelijk niets meer ter opheldering kon aanvoeren; de feiten wezen uit dat de anderen zijn | |
[pagina 3]
| |
mening zonder aarzeling of bedenken deelden. Daar zit je dan met een stel dorpelingen - boerenzoons, bouwvakkers, ongeschoolden - en tijdens hun zingen schalt door de kamer van een premiewoning een rederijkerswoord: Prince. En dat woord is in functie, niet bij de ondervraging op een eindexamen, maar luidkeels en bij veel bier! Op 10 km van waar Gerard Knuvelder woont, blijkt het ritueel van een rederijkersgedicht te zijn overgeleverd tot in deze tijd. Waarom Prince? Dat hoort zo in Leende.
Jan Bakker | |
Lucifertjes1Hermans. In het schoolblad van zijn middelbare school, het Barlaeusgymnasium te Amsterdam, schreef W.F. Hermans naar hij zelf in zijn Fotobiografie zegt ‘slechte verhalen, gelukkig anonieme gedichten en slechte esseejs.’ Punt. Eén van deze gedichten moet zijn geweest Mayerling en de toen achttienjarige auteur zag het in de schoolkrant Suum cuique van 7 oktober 1939 gepubliceerd. Het beschrijft het drama dat in 1889 te Mayerling plaatsvond, waar Rudolf, zoon van keizer Frans Josef, eerst zijn minnares Maria von Vetsera doodde en daarna zelfmoord pleegde. Nog geen jaar na de publicatie van dit gedicht, op 14 mei 1940, liet Hermans' zuster zich door haar neef en minnaar doodschieten waarna deze zichzelf doodde (zie o.a. Hermans in een interview met I. Meijer in HP-magazine 28 oktober 1970). Is de leerstoel parapsychologie aan de Universiteit van Utrecht weer bezet? | |
2Aafjes. Bertus Aafjes, de dichter Bertus Aafjes, is naar Japan geweest. Het heeft zijn hele handel veranderd - kijk maar in de boekwinkel. ‘Gek, de enige poëzie die ik nog goed aanvoel is de haiku-versvorm - alle andere gedichten, zeker die van mezelf, laten me koud. Ik begrijp ze niet meer’, zei de 57-jarige dichter op een tijdstip dat in Nederland de haiku-mode (Croiset, Hussem) al tien jaar voorbij was (interview met I. Meijer in Het Parool 12 juni 1971). Als een journalistiek bezoek aan Japan een heel dichterschap kan omvergooien, is Aafjes nooit dichter geweest. En dan: wij zijn allen gebakken in onze Westeuropese cultuur - kan een (niet-wetenschappelijke) belangstelling voor andere culturen op iets anders dan op misverstand gebaseerd zijn? | |
3Von Dänaiken. Een Nederlands katholiek historicus bestudeert een handschrift, een kerkelijke kroniek uit de Lage Landen uit de vijftiende eeuw. Hij moet vijf eeuwen overbruggen om de tekst te lezen, dat wil zeggen, trachten de tekst te lezen zoals een tijdgenoot die las. Mijn mediaevist heeft veel mee: hij is katholiek, hij is Nederlander, hij is specialist. Zijn taak wordt vergemakkelijkt door een cultuurhistorische, geografische en (relatief) chronologische nabijheid ten opzichte van zijn tekst. Toch zit hij op vele plaatsen in de tekst vast, weet niet hoe hij moet interpreteren wat er staat. Hetzelfde geldt voor zijn collega de kunsthistoricus die ook ‘nabije’ vormen en tekens niet meer kan begrijpen. Erich von Dänaiken moet wel een genie zijn - hij interpreteert moeiteloos uitingen van de meest uiteenlopende (geografisch en chronologisch) culturen, hij moet tientallen specialismen beheersen. Goethe zou erbij verbleken. | |
4Bomans. Godfried Bomans heeft via Michel van der Plas zijn lezers op een beschouwing vergast over zijn onpartijdigheid (in Elseviers Magazine 18 april 1970, herdrukt in zijn aforismenbundel Korte berichten, p. 15-18). ‘Ik luister en ik hoor van de ene zowel als van de andere partij goede dingen en geef ze weer, maar onafhankelijk. () Wat is het zeldzaam geworden: dat een hardop denkend mens alle kanten van een zaak bekijkt. () Van de hardop denkenden wordt onpartijdigheid voor domheid, of lafheid uitgemaakt.’ Ik laat het probleem van de mogelijkheid van het bekijken van alle kanten van een zaak maar rusten. Maar er klopt nog iets niet in de redenering. Ik geloof name- | |
[pagina 4]
| |
lijk niet dat Bomans in allerlei zaken onpartijdig is geweest. Hij was het bv. zeker niet ten opzichte van de gebeurtenissen in de jaren 1933-1945, hij was het zeker niet ten opzichte van de vervolgingen onder Stalin. ‘Dat waren geen “zaken”, dat waren misdaden’, roept iemand mij toe. Goed; ik ga verder, met de sociale toestanden als racisme (in zijn concrete vormen), Vietnam, etc., kortom de actuele politieke zaken, en het zijn nu juist dit soort zaken waartegenover Bomans zich onpartijdig wilde opstellen, waarvan hij alle kanten wilde bekijken. Zijn onpartijdigheid is dus geen principiële en algemene onpartijdigheid, maar een selectieve: hij selecteert zaken waar hij geen partij in kiest. En dat is wat elke Nederlandse brave burger met zijn ‘onpartijdigheid’ doet: zijn partijdigheid verhullen. | |
5Curieus. Dr. F.W. van Heerikhuizen opende in een vakblad (De nieuwe taalgids 61, 1968, p. 289) een literair-historisch artikel over Potgieter met deze zin, die mij het verder lezen verhinderde: ‘Het curieuze feit dat Prof. Dr. W.A.P. Smit na vijf jaar op een aanval mijnerzijds heeft gereageerd, gericht tegen een artikel van hem dat nog weer vijf jaar eerder was verschenen, heeft mij, vooral ook door de aard van zijn reactie, bijzonder veel genoegen gedaan.’ Welk feit is nu eigenlijk curieus?: 1. dat Smit heeft gereageerd? (de grote, beroemde, Prof. dr. W.A.P.); 2. dat Smit na vijf jaar heeft gereageerd? (hij reageert altijd onmiddellijk, of nooit, of na meer dan vijf jaar); 3. dat Smit op een aanval heeft gereageerd? (hij reageert nooit op aanvallen); 4. dat Smit op een aanval mijnerzijds heeft gereageerd? (hij heeft voortdurend op allerlei aanvallen gereageerd, maar nooit op de mijne); 5. dat Smit heeft gereageerd op een aanval op een artikel van hem dat nog weer vijf jaar eerder was verschenen? (hij komt nooit terug op zaken die hij tien jaar geleden heeft geschreven). Men moest aan Van Heerikhuizen kunnen vragen wat hij met deze zin bedoelde en aan Smit wat hij erin gelezen heeft. | |
6Wetenschap. In de schriftelijke neerslag van een radiocauserie van Jo Smit over de filosoof Nauta lees ik (in 40 +. Literaire radioportretten, Boekenweek 1969, p. 17): ‘“In de konfrontatie met een kunstwerk wordt de mens vollediger aangesproken dan in menige andere situatie”. Deze zin uit “De mens als vreemdeling”, het proefschrift dat Lolle Nauta tot Dr. L.W. Nauta maakte, is meer dan enkel een wetenschappelijke mening. De uitlating geeft een diepe overtuiging van de auteur weer en is dus zeker waar als men daarin “de mens” vervangt door L.W. Nauta.’ De geciteerde zin is, zegt Smit, allereerst een wetenschappelijke mening. Wetenschap heeft, vind ik, altijd iets met controleerbaarheid te maken. Bovendien is het citaat nietszeggend omdat ik niet weet wat ik mij bij ‘menige andere situatie’ moet voorstellen. Smit holt echter verder en gaat een onderscheid maken tussen een wetenschappelijke mening en een ‘meer dan enkel een wetenschappelijke mening’ en dat laatste wordt nader gespecificeerd in de laatste zin: het is een mening die de diepe overtuiging van de auteur weergeeft en alleen die mening heeft recht op het predicaat ‘waar’. Zo zit dat met de problematiek van wetenschap en waarheid. | |
7De pil. Het verdient aanbeveling dat er een instrument uitgevonden wordt dat eraan herinnert dat de pil ingenomen moet worden. Heeft je geliefde de pil, zit je nog elke maand in de zenuwen omdat ze hem wel eens vergeet. Zo'n pilherinneraar lijkt me eenvoudig te realiseren. Het is het omgekeerde van een biljartballen-mechanisme. Dat ding gaat vreselijk lawaai maken als je er de ballen niet vóór een bepaalde, af te stellen, tijd oplegt; de pilherinneraar gaat lawaai maken als je de pil er niet vóór een bepaalde, af te stellen, tijd afneemt. Een enorme technische apparatuur maakt het mogelijk dat we op de maan kunnen rondlopen, maar een eenvoudig instrumentje dat veel sores helpt voorkomen, is er niet. | |
8Groot-Nederland. Wie het Centraal Station te Amsterdam verlaat, tussen 1881 en 1889 in kneuterige stijl gebouwd door P.J.H. Cuypers, en enige uren later het geweldig grote, barokkige Centraal Station van Antwerpen, tussen 1895 en 1905 door L. Delacenserie gebouwd, | |
[pagina 5]
| |
binnenrijdt, weet het: er zijn misschien wel geen Belgen, maar er zijn wel Vlamingen. Wie Antwerpen binnenkomt, komt in een andere cultuur. Wie niet op de stationsgebouwen gelet heeft, vergelijkt dan maar het tussen 1876 en 1885 door Cuypers gebouwde koekebakkers-marsepein-paleis het Rijksmuseum met het pompeuze Antwerpse Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, door de architecten J.J. Winders en F. van Dijck omstreeks dezelfde jaren in neo-classisistische stijl opgetrokken: de rij enorm hoge pilaren die de voorgevel vormt, slaat je meteen weer achteruit. Vier eeuwen politieke en dus ook maatschappelijke en culturele scheiding (nog afgezien van de vraag hoe men de mate van eenheid vóór ca. 1570 moet omschrijven) laten zich niet elimineren, ook al heb je daarginds geen woordenboek nodig.
Frans A. Janssen | |
Het prozaHet proza
zijn rivieren
door vertellers
bevaren
de poëzie
emmertjes water
door dichters
omgekieperd
gootwater
bronwater
afwaswater
slootwater
grondwater
regenwater
doopwater
awater
waswater
wijwater
leidingwater
vuurwater
zoetwater
en ik
roerloos aan zee.
J.J. Wesselo |
|