Raam. Jaargang 1973
(1973)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Raymund Bruning
| |
2Volgens Koenen-Endepols betekent oorspronkelijk wanneer het gebruikt wordt met betrekking tot personen: geen anderen navolgend, zelfstandig; met betrekking tot zaken betekent het onder anderen: het eerste in een opeenvolgende reeks. Iemand is dus oorspronkelijk, wanneer hij geen anderen navolgt. Maar dat zijn oorspronkelijkheid uitsluitend zou bestaan uit het niet navolgen van anderen, is niet aannemelijk, want dan zou het een zin- en inhoudsloze oorspronkelijkheid zijn. Een oorspronkelijke persoon wordt in eerste instantie opgemerkt dank zij het feit, dat hij iets opmerkelijks heeft gepresteerd of zich tot iets opmerkelijks heeft ontwikkeld; pas in tweede instantie komt het woord oorspronkelijk ter sprake, namelijk wanneer is geconstateerd, dat hij dat opmerkelijke op eigen gelegenheid, zonder daarbij een ander te hebben nagevolgd, heeft gerealiseerd. Wanneer iemand iets opmerkelijks heeft gepresteerd zonder daarbij een ander na te volgen, waar zal het idee dat hij heeft gerealiseerd dan anders vandaan zijn gekomen dan uit zijn innerlijk? Wanneer iemand zijn eigen weg is gegaan, dan heeft hij zijn richting bepaald aan de hand van een in hemzelf aanwezig principe. Zo iemand is zelfstandig; hij staat op zichzelf en heeft dus iets in zichzelf waarop hij kan staan. Kortom, de oorsprong van de oorspronkelijkheid van een oorspronkelijk persoon is in die persoon zelf te zoeken of men moet oorspronkelijkheid als een aan geen enkele realiteit beantwoordend begrip uit zijn vocabulaire schrappenGa naar voetnoot3). | |
[pagina 30]
| |
Wanneer oorspronkelijk betekent: ‘geen anderen navolgend’, dan is een oorspronkelijk persoon wat zijn oorspronkelijkheid betreft onnavolgbaar, want wie hem daarin probeert na te volgen, volgt na en is daarmee het tegengestelde van oorspronkelijk. Maar omdat alles, wat een oorspronkelijk persoon als zodanig heeft gerealiseerd, een rechtstreeks uitvloeisel en een verdere uitgroei is van die oorspronkelijkheid, is ook dat onnavolgbaar, tenzij iemand zich vergenoegt met het imiteren van een onbegrepen buitenkant. Dan geldt, dat ‘mimicry een kikker niet in een groen blad verandert’Ga naar voetnoot4). Een oorspronkelijk persoon is niet alleen voor zover het zijn oorspronkelijkheid betreft, maar àls oorspronkelijk persoon onnavolgbaar. De vraag is, of oorspronkelijkheid zich beperkt tot een klein aantal grote persoonlijkheden. Of valt hun oorspronkelijkheid slechts zo sterk op, omdat deze zich bij hen in zulk uitzonderlijke vorm manifesteert en is oorspronkelijkheid in feite misschien een normaal, maar bij de meesten niet tot zulk een opvallende ontwikkeling gekomen kenmerk van de mens? Een wiskundeleraar legt een leerling uit, waarom de drie hoeken van een driehoek samen 180° zijn. Gebruik makend van de kennis die het kind reeds bezit betreffende hoeken, lijnen, evenwijdige lijnen etc., bouwt hij successievelijk het bewijs op. Het kind laat alles goed tot zich doordringen en als de leraar klaar is, breekt bij het kind het inzicht door. Maar dat dit uiteindelijk iets is, waarop de leraar met heel zijn uitleg geen invloed kan uitoefenen, blijkt uit zijn vraag: ‘En, heb je het nu begrepen?’, en uit zijn wanhoop, wanneer het kind antwoordt er nog steeds niets van te begrijpen. Een computer kan misschien, als hij de juiste instructies heeft gekregen, uit eigen beweging het hele bewijs produceren, maar dat gaat automatisch, er komt geen begrip aan te pas. Hij zal dan ook aan het bewijs niet spontaan toevoegen: ‘Nu weet ik zeker, dat die drie hoeken samen 180° zijn’, tenzij dat zinnetje apart bij hem is voorgeprogrammeerd. De computer weet niets en snapt niets, hij weet zelfs niet, dat wat als oplossing uit hem te voorschijn rolt, het doel was van heel zijn electronische en mechanische activiteit. Evenmin als een klok die half drie wijst, wèèt dat het half drie is en dat hij dàt aanwijst. Het kind ziet in, dat wat bewezen moest worden, bewezen is. Het neemt dat niet aan in het voetspoor van de grote wiskundigen die beweerd hebben, dat het zo is, noch omdat men al eeuwen aanneemt dat het zo is, noch omdat de leraar beweert, dat het zo is. Zelfs als dat allemaal eens niet het geval was en de leraar plotseling in het niet zou verdwijnen, zou het kind op grond van eigen inzicht, zonder iemand na te volgen of na te praten, er zeker van zijn, dat de drie hoeken samen 180° zijn. Kortom, wanneer iemand iets begrijpt, dan gaat hij daarbij onbewust af op iets in zichzelf, dan volgt hij daarbij geen anderen na, dan is hij oorspronkelijk. Steekt iemand zijn hand in water en zegt dan: ‘Wat is dat koud!’, dan komt ook die uitspraak voort uit een innerlijke reactie op wat hij ervaart, van navolging van anderen is daarbij geen sprake en ook dat is dus een oorspronkelijke uitspraak. Oorspronkelijkheid in deze vorm is allerminst opvallend, maar het ìs oorspronkelijkheid. En het blijkt zo vrijwel onmogelijk zich een mens voor te stellen, die nìet oorspronkelijk zou zijn. | |
[pagina 31]
| |
3Wanneer oorspronkelijk gedefinieerd wordt als ‘geen anderen navolgend’, dan is Nietzsche zich niet alleen van zijn oorspronkelijkheid bewust geweest, maar was hij daar zelfs groots op, zoals blijkt uit de twee eerste regels van het volgende kwatrijn en uit de plaats waar hij dit kwatrijn in gedachten wilde aanbrengen. Uit de twee laatste regels blijkt, dat er bij hem tevens ‘een flink stuk zelfcritiek was ingebouwd’: Ich wohne in meinem eignen Haus,
Hab niemandem nie nichts nachgemacht
Und - lachte noch jeden Meister aus,
Der nicht sich selber ausgelacht.
Ueber meiner HaustürGa naar voetnoot5)
Een oorspronkelijk persoon is onnavolgbaar, omdat hij zelf niemand heeft nagevolgd. Dat besefte Nietzsche en daarom geeft hij hen, die hem willen navolgen, de enige raad die dan nog mogelijk is:
Vademecum - Vadetecum
Es lockt dich meine Art und Sprach,
Du folgest mir, du gehst mir nach?
Geh nur dir selber treulich nach: -
So folgst du mir - gemach! gemach!Ga naar voetnoot6)
Anders geformuleerd:
Nachahmer. - A: ‘Wie? Du willst keine
Nachahmer?’ B: ‘Ich will nicht, dass man
mir etwas nachmache; ich will, dass jeder
sich etwas vormache: dasselbe, was ich
tue.’ A: ‘Also -?’Ga naar voetnoot7)
Also: werkelijk navolgen bestaat uit nietnavolgen. Tot deze paradoxale, bijna oosterse uitspraak leidt het denken over de vraag hoe een oorspronkelijk persoon nagevolgd kan worden. Gaat het meer speciaal om het volgen van de gedachten van een oorspronkelijk denker, dan blijkt het probleem zich voor te doen, dat diens gedachten niet zomaar te volgen zijn. En wil een dergelijk denker zijn gedachten dan verduidelijken, dan blijkt, dat zijn oorspronkelijkheid, zijn onnavolgbaarheid, hem parten blijven spelen en dat de oplossing daarom in dezelfde richting gezocht moet worden als in de beide vorige citaten werd aangeduid:
Interpretation
Leg ich mich aus, so leg ich mich hinein:
Ich kann nicht selbst mein Interprete sein.
Doch wer nur steigt auf seiner eignen Bahn,
Trägt auch mein Bild zu hellerm Licht hinan.Ga naar voetnoot8)
| |
4Nietzsche geeft zich hier nog vrolijk, onbekommerd en vol goede moed rekenschap van de consequenties van de oorspronkelijkheid. De jaren 1881, 1882 vormen dan ook een hoogtepunt in zijn leven: hij vond rijn grote waarheid, de Ewige-Wiederkunfts-Gedanke, die hij, evenals deze vier citaten, heeft vastgelegd in ‘Die fröhliche Wissenschaft’ ofwel ‘la gaya scienza’, ‘die hundert Anzeichen der Nähe von etwas Unvergleichlichem hat’, namelijk van de Zarathustra, die hij onmiddellijk na dit boek heeft voortgebrachtGa naar voetnoot9). Over 1882 schrijft Nietzsche later als het jaar, ‘wo das jasagende Pathos par excellence, von mir das tragische Pathos genannt, im höchsten Grade mir innewohnte’Ga naar voetnoot10). Deze jaren rijn tevens te be- | |
[pagina 32]
| |
schouwen als een caesuur in zijn leven. De periode die aan deze jaren voorafging, is voor een belangrijk deel de tijd, waarin Nietzsche afrekende met vrijwel alles, waarin zijn omgeving, waarin Europa toen geloofde. ‘Es bleibt nichts übrig von bestehenden Idealen, Werten, Wahrheiten, Wirklichkeiten, wenn man Nietzsche bis zu Ende folgt’, zoals Jaspers opmerktGa naar voetnoot11). Nietzsche was achteraf van mening, dat hij deze fase noodzakelijk heeft moeten doormaken om zijn waarheid te kunnen vinden: ‘Ich erst habe die Wahrheit entdeckt, dadurch dass ich zuerst die Lüge als Lüge empfand - roch... Mein Genie ist in meinen Nüstern’...Ga naar voetnoot12). Wat was de positieve kant van dit op het eerste gezicht negatieve proces van afwijzen en verwerpen? Zolang iemand de overtuigingen van zijn omgeving nog critiekloos overneemt, is hij onzelfstandig. Komt hij door een of andere aanleiding tot nadenken over een van die overtuigingen en moet hij die waarheid of waarde, waarom het gaat, uiteindelijk verwerpen als iets, waar hij niet meer achter kan staan, dan volgt hij in dit opzicht zijn omgeving niet meer klakkeloos na, dan is hij in dit opzicht zelfstandig, oorspronkelijk geworden. Is hem dit één keer overkomen, dan kan hij daardoor gereserveerd en critisch komen te staan tegenover de andere overtuigingen die hij met zijn omgeving deelde. Misschien zal hij deze dan ook aan een critisch onderzoek gaan onderwerpen en naarmate hij er dan op grond van eigen inzicht meer en meer van zal moeten afwijzen als niet voor hem aanvaardbaar, zal hij steeds minder geneigd zijn als waar aan te nemen wat zijn omgeving als waar beschouwt, zal hij steeds meer op zichzelf gaan vertrouwen en zal zijn zelfstandigheid of zijn oorspronkelijkheid steeds krachtiger worden. Dat is er de positieve kant van. Bij het afwijzen van de algemeen aanvaarde waarden en waarheden volgde Nietzsche geen anderen na; hij deed het op grond van eigen inzicht, hij volgde daarbij slechts zichzelf: daaruit bestond toen zijn oorspronkelijkheid en ook dèze oorspronkelijkheid is onnavolgbaar. Het is natuurlijk mogelijk, dat iemand op gezag van en in bewondering voor Nietzsche eens flink afgeeft op alle moraal, op de democratie, op Duitsland, op Wagner of op het Christendom, maar dan volgt hij Nietzsche niet wèrkelijk na. Dat zou pas het geval zijn, wanneer hij, alleen op zichzelf vertrouwend, alleen zijn eigen inzicht volgend en zich in niets om Nietzsche bekommerend, al deze zaken als voor hem van geen betekenis zou laten vallen. Dan zou hij Nietzsche navolgen, door hem nìet na te volgen. ‘Geh nur dir selber treulich nach: so folgst du mir...’ Dit zichzelf rekenschap geven van algemeen aanvaarde waarheden en waarden en deze zonodig op grond van eigen inzicht verwerpen, is, evenals het tot inzicht komen in de oplossing van een wiskundevraagstuk, een kwestie van geen-anderen-navolgen, van oorspronkelijkheid. In het laatste geval - van de wiskundevraagstukken e.d. - leidt de oorspronkelijkheid eerder tot aanpassing dan tot vervreemding van de menselijke omgeving. Begrijpen van alles wat hij volgens zijn omgeving nu eenmaal dient te begrijpen, maakt iemand tot een steeds beter functionerend elementje in de samenleving. In het eerste geval blijkt het vaak noodzakelijk zich successievelijk los te maken van de overtuigingen die men tot op dat moment critiekloos van zijn omgeving als juist overnam. Dat leidt tot een geleidelijk aan vervreemden van de menselijke omgeving: het aantal mensen bij wie men gehoor kan vinden voor de nieuw verworven opvat- | |
[pagina 33]
| |
tingen zal verminderen en de eenzaamheid groeien. Deze toenemende eenzaamheid en de noodzaak vertrouwde en vaak geruststellende zekerheden te moeten prijsgeven enerzijds en anderzijds het innerlijk verzet daartegen en de steeds sterkere bekoring om voor eigen gemak en rust bepaalde inzichten maar liever te negeren en om liefst de hele aandrift om zich voortdurend tegenover de bestaande opinies en waarheden critisch te blijven opstellen, maar te laten schieten, maken de oorspronkelijkheid nu niet direct tot een aangelegenheid met alleen maar aangename kanten. Wie verblind wordt door het aanzien, dat een oorspronkelijk persoon ten deel valt - wanneer hij toevallig als zodanig erkenning heeft gevonden -, ziet slechts wat eventueel het weinig wezenlijke gevolg van oorspronkelijkheid kan zijn en niet, dat oorspronkelijkheid meer heeft van het door een demon bezeten zijn. Niet voor niets constateert Nietzsche: ‘Jede Errungenschaft, jeder Schritt vorwärts in der Erkenntniss folgt aus dem Mut, aus der Härte gegen sich, aus der Sauberkeit gegen sich...’Ga naar voetnoot13). ‘Die Sauberkeit gegen sich’, daar gaat het om. Geen loopje nemen met zichzelf. Alleen afgaan op eigen inzicht, zich van meningen die de omgeving opdringt, niets aantrekken. Bij het vormen van een oordeel alle argumenten zo volledig mogelijk tot zich laten doordringen, aan het innerlijk tribunaal voorleggen, en zich dan uitsluitend en geheel conformeren aan de uitspraak van dit tribunaal. De naam die Nietzsche voor dit tribunaal gebruikt: ‘dein Gewissen’. Het enige dat Nietzsche bij wijze van spreken nìet voor zichzelf ter discussie stelt, is het feit, dat hij voor zijn denken en (handelen uitsluitend zijn ‘Gewissen’ tot richtsnoer neemt. Niets verplicht iemand daartoe; toch deed Nietzsche het tot de uiterste consequenties: hij bereikte een summum van ‘Sauberkeit gegen sich’. ‘Sauberkeit gegen sich’ betrachten betekent: alleen naar de stem van het eigen geweten luisteren. Alleen naar de stem van het eigen geweten luisteren impliceert nìet-luisteren naar anderen, geen anderen navolgen, oorspronkelijk zijn. ‘Das Gewissen’ is daarom het vermogen, waaraan wij de mogelijkheid te danken hebben oorspronkelijk te zijn. Door voortdurend gehoor te geven aan ‘das Gewissen’ en als gevolg daarvan alle waarden, waarheden en idealen, waarop het negatief reageert, over boord te zetten, maar van de andere kant te behouden, wat een positieve reactie van ‘das Gewissen’ oproept, is er een proces op gang gekomen, waardoor iemand steeds zelfstandiger wordt. Wat hij tenslotte aan zekerheden overhoudt, zullen zekerheden zijn, waarvoor hij helemaal zal instaan, zekerheden, die werkelijk van hemzelf zijn. De factor die dit proces beheerst en richting geeft is ‘das Gewissen’. Maar wat is het uiteindelijke doel of resultaat van dit proces? Waarheen stuurt ‘das Gewissen’ de mens op deze manier? Dat vat Nietzsche samen in een der ‘granitnen Sätze, mit denen sich ein Schicksal für alle Zeiten zum ersten Male in Formeln fasst’: Was sagt dein Gewissen? - ‘Du sollst der werden, der du bist’.Ga naar voetnoot14) | |
5Augustus 1881, Sils-Maria. Nietzsche ontdekt zijn waarheid, de Ewige-Wiederkunfts-Gedanke, een ervaring, die hij in het aforisme ‘Das grösste Schwergewicht’ onder woorden heeft gebrachtGa naar voetnoot15). Wat heeft deze gedachte, waarheid of ervaring met oorspronkelijkheid te maken? Om te beginnen heeft de E.W.G. in zoverre met oorspronkelijkheid te maken, dat Nietz- | |
[pagina 34]
| |
sche onnavolgbaar is in de manier waarop hij deze gedachte kreeg. De eeuwige wederkeer als een niet-onbekend filosofisch thema zal hij voordien vaker hebben overdacht, maar die keer in augustus 1881 werd deze gedachte voor Nietzsche onverwacht de aanleiding tot een fundamentele geestelijke ervaring; deze gedachte gaf hem toen plotseling een flitsende blik in de diepte, zoals hem tevoren niet was overkomen, en dat gebeurde, zonder dat hij er in de verste verte op bedacht was. Iemand echter, die op zoek gaat naar de betekenis van de E.W.G., kan niet meer op die manier verrast worden, want hij is immers bij voorbaat al op de hoogte van het bestaan van de E.W.G. èn ervan overtuigd, dat het een belangrijke gedachte is. Dat was nu bij Nietzsche juist nìet het geval: die wist tevoren niet, dat het overdenken van de eeuwige wederkeer tot een bijzonder inzicht aanleiding zou geven, de mògelijkheid van het komen tot dit inzicht was hem zelfs onbekend en daarom kon hij onmogelijk bewust proberen tot dit inzicht te komen; hij vond iets, zonder dat hij ernaar op zoek was, zonder dat hij van het bestaan ervan op de hoogte was, dus zonder dat hij ernaar op zoek kòn zijn. Daarin schuilt de oorspronkelijkheid en onnavolgbaarheid van Nietzsche: dat hij zonder enig besef van wat hem te wachten stond en dus, wat dat betreft, zonder enige ‘doelbewustheid’, het idee van de eeuwige wederkeer, toen het in hem opkwam, niet als een reeds lang afgedaan filosofisch probleem van zich afschoof, maar het opnieuw volkomen serieus nam en tot zich liet doordringen, en dat, toen dit hem tot een nieuw inzicht bracht, hij onmiddellijk de fundamentele betekenis van dit inzicht inzag. Dàt is oorspronkelijkheid. ‘Originalität. - Was ist Originalität? Etwas sehen, das noch keinen Namen trägt, noch nicht genannt werden kann, ob es gleich vor aller Augen liegt. Wie die Menschen gewöhnlich sind, macht ihnen erst der Name ein Ding überhaupt sichtbar. - Die Originalen sind zumeist auch die Namengeber gewesen.’Ga naar voetnoot16). Vervolgens. Het geestelijk proces, dat zich bij Sils-Maria in Nietzsche voltrok, is te omschrijven als een doordringen tot in de diepste duisternis, tot in het meest vèrgaande nihilisme, en dan een, daardoorheen, dòòrdringen tot het helderste licht, de allerkrachtigste ‘Lebensbejahung’. Vóór deze tweede fase in dit proces was aangebroken, dus toen Nietzsche met zijn voorstelling van de werkelijkheid als een eeuwigdurende en zinloze herhaling tot het diepste punt van het nihilisme was afgedaald en niets hem er ook maar het geringste vermoeden van kon geven, dat er nog iets anders zou zijn dan dit dieptepunt, dat er nog een voorbìj dit dieptepunt kon zijn, op dàt moment besefte Nietzsche, dat hij met deze visie op de werkelijkheid bij niemand weerklank zou vinden, dat niemand hem erom vroeg door te gaan met zich van deze visie rekenschap te geven, dat àls hij dat toch deed, hij dat helemaal en alleen zèlf moest weten, en dat hij zich daarmee alleen maar verder van zijn omgeving zou vervreemden. Nietzsche was tot deze visie kunnen doordringen en kon zich er alleen in handhaven door zich van niemands mening iets aan te trekken; de keerzijde was, dat hij met deze visie volledig alleen was komen te staan: dit proces had hem in zijn ‘einsamste Einsamkeit’ gedrevenGa naar voetnoot17). Nietzsche hàd op dat moment deze verpletterende gedachte - ‘er würde dich, wie du bist, (..) vielleicht zermalmen’Ga naar voetnoot18) - van zich af kunnen zetten, zich van haar bevrijden, hij had er meteen mee kunnen ophouden zich verder van deze visie rekenschap te geven, | |
[pagina 35]
| |
zich daarbij geruststellend door te bedenken, dat hij onmiddellijk ieders instemming zou verwerven voor de opvatting, dat het met de werkelijkheid onmogelijk zò absurd gesteld zou kunnen zijn. Uit de angstaanjagende duisternis had hij kunnen wegvluchten in de sterke, beschermende en hem met open armen ontvangende veste van de communis opinio. Dat deed Nietzsche niet, hij sloot zijn ogen niet voor wat hij zag; op dit critieke moment, toen niets er op wees, dat zijn vasthoudendheid enig positief resultaat zou opleveren, weigerde Nietzsche zichzelf ontrouw te worden: hij bleef de uiterste ‘Sauberkeit gegen sich’ betrachten. De enige gids die hij in deze diepste eenzaamheid, waarin hij niemand kòn volgen omdat nog niemand hem daarin voorgegaan was, bleef volgen, was zijn ‘Gewissen’.
Einsamkeit, Sauberkeit gegen sich, Gewissen, deze drie factoren die kenmerkend bleken voor dìe oorspronkelijkheid welke nog slechts bestond uit het àfwijzen van algemeen aanvaarde waarden en waarheden, spelen dus eveneens een rol in het proces, dat Nietzsche uiteindelijk zijn fundamentele waarheid heeft opgeleverd; in dit proces ging het zelfs om een ‘Einsamkeit’, een ‘Sauberkeit gegen sich’ en een trouw blijven aan het ‘Gewissen’ in extremo. Was Nietzsche in de voorgaande periode van zijn leven steeds meer zichzelf geworden door zich uitsluitend te richten naar de uitspraken van zijn ‘Gewissen’ en was hij toen steeds verder gevorderd in de richting van wat het ‘Gewissen’ eist: ‘Du sollst der werden der du bist’ door alles af te wijzen wat hij niet zìjn bezit, zìjn geestelijk eigendom kon noemen, in de twèède fase van de E.W.G. werd Nietzsche niet zichzelf door iets af te wijzen, maar door - in reactie op zijn ‘Gewissen’ dat plotseling volledig positief uitsloeg op het beeld van een zich eeuwigdurend herhalende werkelijkheid - zich te laten overmeesteren door liefde voor deze werkelijkheid, voor de aarde en haar schoonheid, een liefde die volmaakt gelukkig was met het leven en de aarde zoals zij in zichzelf zijn, zodat de behoefte aan een rechtvaardiging of zingeving van leven of aarde vanuit een ‘Jenseits’ als sneeuw voor de zon verdween. Nietzsche boorde in dat tweede moment van de E.W.G. in zichzelf de kern aan, waaruit de kracht ontsprong die hem dit leven en deze aarde met heel zijn ziel en al zijn krachten, totaal, deed beminnen. Het ‘Jasagende Pathos’, dat heel zijn verdere leven zou kunnen verteren, was in hem ontbrand. Zijn ‘Gewissen’ had hem gebracht op een punt in zijn leven, waarna hij nog slechts liefde zou kunnen zijn. Aan de imperatief: ‘Du sollst der werden der du bist’ had Nietzsche voldaan: hij was geworden die hij was. Tenslotte. Het inzicht, dat de in par. 2 genoemde leerling uiteindelijk krijgt met betrekking tot het totaal aantal graden van de drie hoeken van een driehoek, is iets oorspronkelijks: die leerling is zeker van zijn zaak, niet op grond van wat de leraar beweert, maar op grond van eigen inzicht; en toch is het tot stand komen van dit inzicht voorbereid en mogelijk gemaakt door de uitleg van de leraar. Zou de E.W.G. iemand niet op een overeenkomstige wijze kunnen worden uitgelegd, dus zò, dat zijn denken helemaal rijp wordt gemaakt voor dit inzicht en dit inzicht met een bijna even grote waarschijnlijkheid door zijn brein zal moeten flitsen als de bliksem door een met electriciteit geladen onweersatmosfeer? Dat is te betwijfelen op grond van een paar belangrijke verschillen. In het geval van de driehoek gaat het om een inzicht betreffende een eenvoudig gegeven, een driehoek, bestaande uit niet meer dan drie lijnen en drie hoeken. Bij de E.W.G. gaat het echter om een inzicht dat betrekking heeft op de totale werke- | |
[pagina 36]
| |
lijkheid, heelal, aarde, mensheid, geschiedenis, subject en object, kortom àlles inbegrepen. Het is minder eenvoudig dàt als een realiteit voor ogen te krijgen dan een driehoek. - De leraar gaat bij zijn bewijs uit van reeds bij het kind aanwezige kennis betreffende lijnen, hoeken, driehoeken, evenwijdige lijnen etc. en voortbouwend op deze kennis brengt hij het kind geleidelijk aan op het punt, waar het inzicht vrijwel zeker zal moeten doorbreken. Dat is bij de E.W.G. onmogelijk, omdat het daarbij gaat om een àllesomvattend inzicht, dat een standpunt daarbuiten, vanwaaruit men dan redenerenderwijs in de richting van inzicht in de E.W.G. zou kunnen komen, onmogelijk maakt. - Komt het kind tot het gewenste inzicht, dan betreft het een betrekkelijk rationeel inzicht èn een inzicht in iets dermate abstracts als een driehoek, gevormd door lijnen die officieel niet eens dikte hebben.
Het zal misschien blij zijn, dat het het bewijs begrijpt, omdat daardoor moeilijkheden bij een volgende repetitie voorkomen kunnen worden, maar een moment later is het alweer druk bezig met iets anders en hèèl het nieuw verworven inzicht bij wijze van spreken vergeten. Bij de E.W.G. ging het niet om een louter rationeel inzicht, noch om een inzicht waarbij Nietzsche zich slechts met een klein deel van zijn persoonlijkheid betrokken voelde noch om een inzicht dat slechts betrekking had op een fractie van de werkelijkheid. De E.W.G. was de volmaakt positieve reactie van Nietzsches persoon in zijn totaliteit op de werkelijkheid in haar totaliteit. Het was geen inzicht dat Nietzsche oppervlakkig beroerde, maar een inzicht dat, om het zo eens te zeggen, de hoofdtrap van zijn raket deed ontbranden en dat de nieuwe, enige en geheel toereikende dynamiek voor heel zijn verdere leven kon zijn: ‘Welcher Gedanke mir Grund, Bürgschaft und Süssigkeit alles weiteren Lebens sein soll!’Ga naar voetnoot19). Levend uit de kracht van deze oorspronkelijke gedachte zou geheel zijn leven kunnen openbloeien tot één grootse manifestatie van oorspronkelijkheid. Eén vraag blijft over met betrekking tot de E.W.G.: heeft de E.W.G. mèèr om het lijf dan wat frater Venantius aanraadt: ‘Zeg maar JA tegen het leven’? ‘Zeg maar JA tegen het leven’ is een aansporing, gegeven door iemand die zich door zijn verleden blijkbaar vanzelfsprekend als raadgever en leidsman beschouwt, die niet geplaagd wordt door de vraag, op grond waarvan hij zich capabel mag achten anderen te adviseren, die voorheen zijn gehoor op het belang van andere zaken wees, maar het nu - na het bankroet van het hiernamaals - bij gebrek aan beter en uit wanhoop aanbeveelt zijn heil maar te zoeken in het enige dat rest, namelijk het leven, want stelt men zich dààr niet positief tegenover op dan blijft er nìets over dat de moeite waard is en het goede humeur kan doen bewaren. - Descartes beproefde de bestaande waarheden en ontdekte, dat hij ze de een na de ander kon betwijfelen. Tenslotte bleek geen enkele waarheid tegen zijn twijfel bestand, maar juist op het moment waarop een absoluut scepticisme hem overviel en juist dank zij dat scepticisme, kon hij zijn eerste, fundamentele en door geen twijfel te ondermijnen waarheid vinden: ‘Je pense, donc je suis’. Nietzsche drong door tot de bodem van het nihilisme, maar juist op dàt moment en dank zij zijn onvervaard dòòrboren, boorde hij door die bodem heen en boorde hij de bron aan van een door niets meer te stuiten ‘jasagend Pathos’. Descartes en Nietzsche bereikten beiden dwars door het allernegatiefste heen het allerpositiefste. Bij Nietzsche was daarbij geen sprake van een houding van ‘bij ge- | |
[pagina 37]
| |
brek aan beter’ of van wanhoop: hij was boordevol geluk. Nietzsches E.W.G. begrijpen en deze de zijne kunnen noemen houdt in, dat deze gedachte opnieuw bij zo iemand ‘Grund, Bürgschaft und Süssigkeit’ van heel zijn verdere leven wordt. Dan is er pas sprake van werkelijk begrijpen. Immers, zoals Nietzsche van Balzac overneemt: ‘comprendre c'est égaler’Ga naar voetnoot20). | |
6Het volgende citaat laat zien, hoe Nietzsche oorspronkelijkheid, het zichzelf-zijn, als het belangrijkste beschouwt in de door hem toen nog bewonderde, later verguisde Wagner; opnieuw blijkt oorspronkelijkheid onnavolgbaar te zijn of slechts navolgbaar door haar niet na te volgen; tenslotte blijkt uit de laatste zin, dat oorspronkelijkheid en ‘die Unschuld des Werdens’ hetzelfde aanduiden. Bleiben wir Wagner in dem treu, was an ihm wahr und ursprünglich ist - und namentlich dadurch, dass wir, seine Jünger, uns selber in dem treu bleiben, was an uns wahr und ursprünglich ist. (..) Es liegt nichts daran, dass er als Denker so oft unrecht hat; Gerechtigkeit und Geduld sind nicht seine Sache. Genug, dass sein Leben vor sich selber recht hat und recht behält - dieses Leben, welches jedem von uns zuruft: ‘Sei ein Mann und folge mir nicht nach - sondern dir! Sondern dir!’ Auch unser Leben soll vor uns selber recht behalten! Auch wir sollen frei und furchtlos, in unschuldiger Selbstigkeit aus uns selber wachsen und blühen!’Ga naar voetnoot21). Direct hierop aansluitend roept Nietzsche in herinnering wat hij vroeger al eens naar aanleiding van Wagner had geschreven, o.a. ‘dass jeder, der frei werden will, es durch sich selber werden muss, und dass niemandem die Freiheit als ein Wundergeschenk in den Schoss fällt’Ga naar voetnoot22). | |
7Nietzsche is in de jaren volgend op de E.W.G. en zijn Zarathustra zeker niet ‘nur noch ein Jasagender’ geweest. Integendeel; hijzelf heeft dit deel van zijn leven als volgt gekarakteriseerd: ‘Nachdem der jasagende Teil meiner Aufgabe gelöst war, kam die neinsagende, neintuende Hälfte derselben an die Reihe: die Umwertung der bisherigen Werte selbst, der grosse Krieg - die Heraufbeschwörung eines Tags der Entscheidung’Ga naar voetnoot23). Waarom Nietzsche deze weg is ingeslagen, is een vraag die hier buiten beschouwing blijft. Welke betekenis het ‘werden der du bist’ in Nietzsches ogen had, blijkt uit het feit, dat hij een heel boek, zijn laatste, aan deze kwestie gewijd heeft. Zoals de ondertitel ervan aangeeft, beschrijft hij erin, hoe hij geworden is die hij is: ‘Wie man wird, was man ist’. Hij toont ons er het verloop en het resultaat van dit proces in, hij toont zichzelf: ‘Ecce homo’ (1888). Wat Nietzsche ertoe gebracht heeft zijn ‘Ecce homo’ te schrijven, geeft hij als volgt weer: ‘In Voraussicht, dass ich über kurzem mit der schwersten Forderung an die Menschheit herantreten muss, die je an sie gestellt wurde, scheint es mir unerlässlich, zu sagen, wer ich bin’. Het was geen exhibitionisme, dat Nietzsche dreef tot het schrijven van dit boek; integendeel, hij voelde het schrijven ervan als ‘eine Pflicht, gegen die im Grunde meine Gewohnheit, noch mehr der Stolz meiner Instinkte revoltiert, nämlich zu sagen: Hört mich! denn ich bin der und der. Verwechselt mich vor allem nicht!’Ga naar voetnoot24). Een kostbare tekst, zeker in het kader van dit | |
[pagina 38]
| |
artikel, is die, waarin Nietzsche een objectieve beschrijving tracht te geven van het proces van het ‘werden der du bist’ zoals zich dat aan hèm heeft voltrokken. Oorspronkelijk zijn, geen anderen navolgen, maar geleidelijk, in trouw aan en in eerlijkheid tegenover zichzelf, toegroeien naar dat wat je bent, zonder overigens nog te weten wàt je bent, dus zonder doelgerichtheid, vanzelf, kortom ‘die Unschuld des Werdens’ zoals deze in Nietzsche vlees en bloed is geworden, vindt hier de helderste verwoording. ‘An dieser Stelle ist nicht mehr zu umgehn, die eigentliche Antwort auf die Frage, wie man wird, was man ist, zu geben. Und damit berühre ich das Meisterstück in der Kunst der Selbsterhaltung - der Selbstsucht... Angenommen nämlich, dass die Aufgabe, die Bestimmung, das Schicksal der Aufgabe über ein durchschnittliches Mass bedeutend hinausliegt, so würde keine Gefahr grösser sein, als sich selbst mit dieser Aufgabe zu Gesicht zu bekommen. Dass man wird, was man ist, setzt voraus, dass man nicht im entferntesten ahnt, was man ist. Aus diesem Gesichtspunkte haben selbst die Fehlgriffe des Lebens ihren eignen Sinn und Wert, die zeitweiligen Nebenwege und Abwege, die Verzögerungen, die “Bescheidenheiten”, der Ernst, auf Aufgaben verschwendet, die jenseits der Aufgabe liegen. (..) - Man muss die ganze Oberfläche des Bewusstseins - Bewusstsein ist eine Oberfläche - rein erhalten von irgendeinem der grossen Imperative. Vorsicht selbst vor jedem grossen Worte, jeder grossen Attitüde! Lauter Gefahren, dass der Instinkt zu früh “sich versteht” -. Inzwischen wächst und wächst die organisierende, die zur Herrschaft berufne “Idee” in der Tiefe - sie beginnt zu befehlen, sie leitet langsam aus Nebenwegen und Abwegen zurück, sie bereitet einzelne Qualitäten und Tüchtigkeiten vor, die einmal als Mittel zum Ganzen sich unentbehrlich erweisen werden - sie bildet der Reihe nach alle dienenden Vermögen aus, bevor sie irgend etwas von der dominierenden Aufgabe, von “Ziel”, “Zweck”, “Sinn” verlauten lässt. - Nach dieser Seite hin betrachtet ist mein Leben einfach wundervoll. Zur Aufgabe einer Umwertung der Werte waren vielleicht mehr Vermögen nötig, als in einem einzelnen beieinander gewohnt haben, vor allem auch Gegensätze von Vermögen; Distanz; die Kunst zu trennen, ohne zu verfeinden; nichts vermischen, nichts “versöhnen”; eine ungeheure Vielheit, die trotzdem das Gegenstück des Chaos ist - dies war die Vorbedingung, die lange geheime Arbeit und Künstlerschaft meines Instinkts. Seine höhere Obhut zeigte sich in dem Masse stark, dass ich in keinem Falle auch nur geahnt habe, was in mir wächst - dass alle meine Fähigkeiten plötzlich reif, in ihrer letzten Vollkommenheit eines Tags hervorsprangen. Es fehlt in meiner Erinnerung, dass ich mich je bemüht hätte - es ist kein Zug von Ringen in meinem Leben nachweisbar, ich bin der Gegensatz einer heroischen Natur. Etwas “wollen”, nach etwas “streben”, einen “Zweck”, einen “Wunsch” im Auge haben - das kenne ich alles nicht aus Erfahrung. Noch in diesem Augenblick sehe ich auf meine Zukunft - eine weite Zukunft! - wie auf ein glattes Meer hinaus: kein Verlangen kräsuselt sich auf ihm. Ich will nicht im geringsten, dass etwas anders wird als es ist; ich selber will nicht anders werden... Aber so habe ich immer gelebt. Ich habe keinen Wunsch gehabt.(..)’Ga naar voetnoot25) Oorspronkelijk zijn, zichzelf zijn, houdt van de ene kant in: geen anderen navolgen, maar van de andere kant houdt het tevens in: zich niet anders, zich niet als mèèr voordoen aan de mensen dan men is. In de volgende paragraaf van ‘Ecce homo’ legt Nietzsche | |
[pagina 39]
| |
ook dienaangaande over zichzelf getuigenis af: ‘Man wird mir aus keinem Augenblick meines Lebens irgendeine anmassliche und pathetische Haltung nachweisen können. Das Pathos der Attitüde gehört nicht zur Grösse; wer Attitüden überhaupt nötig hat, ist falsch... Vorsicht vor allen pittoresken Menschen! - Das Leben ist mir leicht geworden, am leichtesten, wenn es das Schwerste von mir verlangte. Wer mich in den siebzig Tagen dieses Herbstes gesehn hat, wo ich, ohne Unterbrechung, lauter Sachen ersten Ranges gemacht habe, die kein Mensch mir nachmacht - oder vormacht, mit einer Verantwortlichkeit für alle Jahrtausende nach mir, wird keinen Zug von Spannung an mir wahrgenommen haben, um so mehr eine überströmende Frische und Heiterkeit.(..) - Ich kenne keine andre Art, mit grossen Aufgaben zu verkehren als das Spiel: dies ist, als Anzeichen der Grösse, eine wesentliche Voraussetzung. Der geringste Zwang, die düstre Miene, irgendein harter Ton im Halse sind alles Einwände gegen einen Menschen, um wieviel mehr gegen sein Werk!...Ga naar voetnoot26). | |
8‘Doch wer nur steigt auf seiner eignen Bahn, trägt auch mein Bild zu hellerm Licht hinan’: de problematiek gelegen in het begrijpen, het verstaan, van een oorspronkelijk denker is het onderwerp van deze en van de volgende en laatste paragraaf van dit artikel, zij het in elk van beide belicht vanuit een andere hoek. Vanaf zijn eerste studie, ‘Die Geburt der Tragödie’, zijn Nietzsches boeken de weerspiegeling van het proces, dat zich in hem heeft voltrokken, het proces waarin hij steeds meer is geworden die hij was. In de verschillende stadia van dat proces kon ook hìj voor andere denkers slechts een begrip opbrengen, dat overeenstemde met het door hemzelf op dat moment bereikte niveau. Dat is aannemelijk. Nietzsche beschrijft in zìjn geval echter een veel merkwaardiger gang van zaken. Hij zegt namelijk van zichzelf, dat hij aan het begin van zijn bestaan als schrijver en denker, in ‘Die Geburt der Tragödie’, en wel zonder zich daarvan bewust te zijn, zichzelf a.h.w. op het spoor is gekomen. Sindsdien zou hij in de schrijvers, denkers en kunstenaars van zijn voorkeur onbewust deze nog onbewuste kern van zichzelf naarbinnen geprojecteerd hebben en slechts deze, dus zichzelf, in hen hebben herkend. Tenslotte zou hij zich van deze kern bewust zijn geworden als zijn eigen kern en daarmee kon er een eind komen aan het zich projecteren in anderen. Dit kan met enige citaten worden duidelijk gemaakt. ‘Die Geburt der Tragödie’ betekende voor Nietzsche de ontdekking, zij het nog zonder zich dit bewust te zijn, van wat zijn eigen kern was. Dat heeft hij dan ook pas later, in zijn ‘Ecce homo’, kunnen constateren: ‘Ich hatte zu meiner innersten Erfahrung das einzige Gleichnis und Seitenstück, das die Geschichte hat, entdeckt -’Ga naar voetnoot27). Wat zou Nietzsche hier met zijn ‘innerste Erfahrung’ anders op het oog hebben dan zijn E.W.G.? De E.W.G. was immers de ervaring die voor Nietzsche de totale overwinning betekende op het nihilisme, of op het pessimisme zoals hij het ook wel noemt. Daarover gaat het precies in ‘Die Geburt der Tragödie’ en daarom zou een andere titel voor dit werk zelfs beter geweest zijn: ‘“Griechentum und Pessimismus”: das wäre ein unzweideutiger Titel gewesen: nämlich als erste Belehrung darüber, wie die Griechen fertig wurden mit dem Pessimismus - womit sie ihn überwanden... Die Tragödie gerade ist der Beweis dafür, dass die Griechen keine Pessimisten waren’Ga naar voetnoot28). | |
[pagina 40]
| |
‘Die zur herrschaft berufne “Idee”’ had aldus in Nietzsche wortel geschoten, maar leidde voorlopig een bestaan ergens ònder de oppervlakte van Nietzsches bewustzijn. Toch stond Nietzsche reeds onder de invloed van dit idee, want het werkte in hem als een criterium, dat hem bracht tot het afwijzen van algemeen aanvaarde waarden, waarheden en idealen: ‘Wer das Wort “dionysisch” (- het symbool, waarin “die äusserste Grenze der Bejahung erreicht ist” -) nicht nur begreift, sondern sich in dem Wort “dionysisch” begreift, hat keine Widerlegung Platos oder des Christentums oder Schopenhauers nötig - er riecht die Verwesung...’Ga naar voetnoot29). Beschrijft Nietzsche dit dus al als een soort instinktief, onbewust gebeuren, evenmin projecteerde hij deze kern bewùst in door hem bewonderde personen. Integendeel, het was zo, ‘dass ich instinktiv alles in den neuen Geist übersetzen und transfigurieren musste, den ich in mir trug’Ga naar voetnoot30). Een eerste voorbeeld hiervan is Wagner: ‘Der Beweis dafür, so stark als nur ein Beweis sein kann, ist meine Schrift “Wagner in Bayreuth”: an allen psychologisch entscheidenden Stellen ist nur von mir die Rede - man darf rücksichtslos meinen Namen oder das Wort “Zarathustra” hinstellen, wo der Text das Wort Wagner gibt’Ga naar voetnoot31). Nietzsches mening over dit merkwaardige verschijnsel: ‘Dies ist die fremdartigste “Objektivität”, die es geben kann: die absolute Gewissheit darüber, was ich bin, projizierte sich auf irgendeine zufällige Realität - die Wahrheit über mich redete aus einer schauervollen Tiefe’Ga naar voetnoot32). Hetzelfde verschijnsel wijst Nietzsche aan in zijn ‘Unzeitgemässe Betrachtungen’: ‘In der dritten und vierten Unzeitgemässen werden, als Fingerzeige zu einem höheren Begriff der Kultur, zur Wiederherstellung des Begriffs “Kultur”, zwei Bilder der härtesten Selbstsucht, Selbstzucht dagegen aufgestellt, unzeitgemässe Typen par excellence, voll souveräner Verachtung gegeen alles, was um sie herum “Reich”, “Bildung”, “Christentum”, “Bismarck”, “Erfolg” hiess - Schopenhauer und Wagner oder, mit einem Wort, Nietzsche...’ en even verder: ‘Jetzt, wo ich aus einiger Ferne auf jene Zustände zurückblicke, deren Zeugnis diese Schriften sind, möchte ich nicht verleugnen, dass sie im Grunde bloss von mir reden. Die Schrift “Wagner in Bayreuth” ist eine Vision meiner Zukunft; dagegen ist in “Schopenhauer als Erzieher” meine innerste Geschichte, mein Werden eingeschrieben. Vor allem mein Gelöbnis!... (..) Wie ich den Philosophen verstehe, als einen furchtbaren Explosionsstoff, vor dem alles in Gefahr ist, (..): darüber gibt diese Schrift eine unschätzbare Belehrung, zugegeben selbst dass hier im Grunde nicht “Schopenhauer als Erzieher”, sondern sein Gegensatz, “Nietzsche als Erzieher”, zu Worte kommt’Ga naar voetnoot33). ‘Menschliches, allzumenschliches’ is de weerslag van het langzamerhand tot zichzelf komen, het bewùst geestelijk zelfstandig worden van Nietzsche. ‘Was sich damals bei mir entschied, war nicht etwa ein Bruch mit Wagner - ich empfand eine Gesamt-Abirrung meines Instinkts, von der der einzelne Fehlgriff, heisse er nun Wagner oder Basler Professur, bloss ein Zeichen war. Eine Ungeduld mit mir überfiel mich; ich sah ein, dass es die höchste Zeit war, mich auf mich zurückzubesinnen’. ‘Damals entschied sich mein Instinkt unerbitterlich gegen ein noch längeres Nachgeben, Mitgehn, Mich-selbst-Verwechseln’. Nietzsche meent deze ontwikkeling grotendeels aan zijn ziekte te danken te hebben gehad: ‘sie erlaubte, sie gebot mir | |
[pagina 41]
| |
Vergessen; sie beschenkte mich mit der Nötigung zum Stilliegen, zum Müssiggang, zum Warten und Geduldigsein... Aber das heisst ja denken!... Meine Augen allein machten ein Ende mit aller Bücherwürmerei, auf deutsch Philologie: ich war vom ‘Buch’ erlöst, ich las jahrelang nichts mehr - die grösste Wohltat, die ich mir je erwiesen habe! - Jenes unterste Selbst, gleichsam verschüttet, gleichsam still geworden unter einem beständigen Hören-Müssen auf andre Selbste (- und das heisst ja lesen! -) erwachte langsam, schüchtern, zweifelhaft - aber endlich redete es wieder. Nie habe ich so viel Glück an mir gehabt als in den kränksten und schmerzhaftesten Zeiten meines Lebens: man hat nur die ‘Morgenröte’ oder etwa den ‘Wanderer und seinen Schatten’ sich anzusehn, um zu begreifen, was diese ‘Rückkehr zu mir’ war: eine höchste Art von Genesung selbst!...Ga naar voetnoot34). Ook in ‘Menschliches, allzumenschliches’ maakt Nietzsche ons attent op een overduidelijk voorbeeld van de manier, waarop hij zijn diepste, toen nog steeds onbewuste kern onbewust en instinktief in anderen projecteerde. ‘Wie ich damals (1876) über mich dachte, mit welcher ungeheuren Sicherheit ich meine Aufgabe und das Welthistorische an ihr in der Hand hielt, davon legt das ganze Buch, vor allem aber eine sehr ausdrückliche Stelle Zeugnis ab: nur dass ich, mit der bei mir instinktiven Arglist, auch hier wieder das Wörtchen “ich” umging und diesmal nicht Schopenhauer oder Wagner, sondern einen meiner Freunde, den ausgezeichneten Dr. Paul Rée, mit einer welthistorischen Glorie überstrahlte - zum Glück ein viel zu feines Tier, als dass... (..) Die Stelle lautet: Welches ist doch der Hauptsatz, zu dem einer der kühnsten und kältesten Denker, der Verfasser des Buchs “Ueber den Ursprung der moralischen Empfindungen” (lisez: Nietzsche, der erste Immoralist) vermöge seiner ein- und durchschneidenden Analysen des menschlichen Handelns gelangt ist? “Der moralische Mensch steht der intelligiblen Welt nicht näher als der physische - denn es gibt keine intelligible Welt...” Dieser Satz, hart und schneidig geworden unter dem Hammerschlag der historischen Erkenntnis (lisez: Umwertung aller Werte) kann vielleicht einmal, in irgendwelcher Zukunft - 1890! - als die Axt dienen, welche dem “metaphysischen Bedürfnis” der Menschheit an die Wurzel gelegt wird - ob mehr zum Segen oder zum Fluche der Menschheit, wer wüsste das zu sagen?’Ga naar voetnoot35). Wanneer Nietzsche zich door de E.W.G. eenmaal bewust is geworden van zijn eigenlijke en diepste kern en daardoor de volledige identiteit met zichzelf heeft kunnen bereiken, betekent dat tevens het einde van de behoefte of noodzaak zijn diepste wezen in anderen te projecteren. Toch doet hij op dat hoogtepunt van zijn leven iets soortgelijks, maar dan in optima forma: hij splitst zichzelf van zichzelf af, de ene is Nietzsche, de ander noemt hij Zarathustra. Hij beschrijft dit in de laatste twee regels van het gedicht Sils-Maria: Hier sass ich, wartend, wartend, - doch
auf nichts,
Jenseits von Gut und Böse, bald des Lichts
Geniessend, bald des Schattens, ganz nur
Spiel,
Ganz See, ganz Mittag, ganz Zeit ohne
Ziel.
| |
[pagina 42]
| |
Da, plötzlich, Freundin! wurde eins zu
zwei -
- Und Zarathustra ging an mir vorbei...Ga naar voetnoot36)
Dat Nietzsche en Zarathustra één en dezelfde zijn, bewijst ook de volgende passage uit de ‘Ecce homo’: ‘Man hat mich nicht gefragt, man hätte mich fragen sollen, was gerade in meinem Munde, im Munde des ersten Immoralisten der Name Zarathustra bedeutet: denn was die ungeheure Einzigkeit jenes Persers in der Geschichte ausmacht, ist gerade dazu das Gegenteil.(..): das Wichtigere ist, Zarathustra ist wahrhaftiger als sonst ein Denker. Seine Lehre, und sie allein, hat die Wahrhaftigkeit als oberste Tugend - das heisst den Gegensatz zur Feigheit des “Idealisten”, der vor der Realität die Flucht ergreift (..). Die Selbstüberwindung der Moral aus Wahrhaftigkeit, die Selbstüberwindung des Moralisten in seinen Gegensatz - in mich - das bedeutet in meinem Munde der Name Zarathustra’Ga naar voetnoot37). | |
9In de jaren 1881/1882 was Nietzsche nog optimistisch gestemd wat betreft de mogelijkheid door anderen begrepen te worden. In zijn ‘Ecce homo’ is er van dit optimisme weinig over. Met de onnavolgbaarheid, het niet-te-volgen-zijn, van een oorspronkelijk denker is hij dan inmiddels te onbarmhartig geconfronteerd om daar nog zo luchtigjes over te kunnen praten. Bitter, scherper, uitvoeriger geeft hij zich in dit boek nogmaals rekenschap van het gebrek aan begrip waarop zijn boeken allerwegen stuiten en beproeft daarvoor tenslotte nog een verklaring, die in feite neerkomt op: oorspronkelijkheid is onnavolgbaar. ‘Hier werde, bevor ich von ihnen selber rede, die Frage nach dem Verstanden- oder Nichtverstanden-werden dieser Schriften berührt. Ich tue es so nachlässig, als es sich irgendwie schickt: denn diese Frage ist durchaus noch nicht an der Zeit. Ich selber bin noch nicht an der Zeit, einige werden posthum geboren.(..) Aber es wäre ein vollkommner Widerspruch zu mir, wenn ich heute bereits Ohren und Hände für meine Wahrheiten erwartete: dass man heute nicht hört, dass man heute nicht von mir zu nehmen weiss, ist nicht nur begreiflich, es scheint mir selbst das Rechte. Ich will nicht verwechseit werden - dazu gehört, dass ich mich selber nicht verwechsle.(..) Als sich einmal der Doktor Heinrich von Stein ehrlich darüber beklagte, kein Wort aus meinem Zarathustra zu verstehn, sagte ich ihm, das sei in Ordnung: sechs Sätze daraus verstanden, das heisst: erlebt haben, hebe auf eine höhere Stufe der Sterblichen hinauf, als “moderne” Menschen erreichen könnten. (..) Umsomehr versuche ich eine Erklärung. - Zuletzt kann niemand aus den Dingen, die Bücher eingerechnet, mehr heraushören, als er bereits weiss. Wofür man vom Erlebnisse her keinen Zugang hat, dafür hat man kein Ohr. Denken wir uns nun einen äussersten Fall: dass ein Buch von lauter Erlebnissen redet, die gänzlich ausserhalb der Möglichkeit einer häufigen oder auch nur seltenen Erfahrung liegen - dass es die erste Sprache für eine neue Reihe von Erfahrungen ist. In diesem Falle wird einfach nichts gehört, mit der akustischen Täuschung, dass, wo nichts gehört wird, auch nichts da ist... Dies ist zuletzt meine durchschnittliche Erfahrung und, wenn man will, die Originalität meiner Erfahrung’Ga naar voetnoot38). Ironie van de oorspronkelijkheid! Wil iemand tot wezenlijk begrip van Nietzsche komen, dan zal dat pas mogelijk zijn, wanneer hij eerst, onafhankelijk van Nietz- | |
[pagina 43]
| |
sche, op eigen gelegenheid, tot de ervaring is gekomen van wat Nietzsche in zijn E.W.G. heeft ervaren. Alleen door oorspronkelijkheid kan oorspronkelijkheid geëvenaard en begrepen worden. Nietzsche in alles navolgen, zich als zijn leerling beschouwen, zijn uitingen tegengesteld aan oorspronkelijkheid en maken werkelijk begrip van Nietzsche onmogelijk. De laatste consequentie, waartoe een tot het einde toe volgehouden ‘Sauberkeit gegen sich’ met betrekking tot de onnavolgbaarheid van de oorspronkelijkheid of tot ‘die Unschuld des Werdens’ een oorspronkelijke persoonlijkheid drijft, heeft Nietzsche onder woorden gebracht in de aangrijpende toespraak van Zarathustra, welke Nietzsche - maar op deze plaats waarschijnlijk bedoeld voor hen, die zìjn volgelingen mochten willen zijn - citeert aan het eind van zijn voorwoord op de ‘Ecce homo’: Allein gehe ich nun, meine Jünger! Auch
ihr geht nun davon und allein! So
will ich es.
Geht fort von mir und wehrt euch gegen
Zarathustra! Und besser noch: schämt
euch seiner! Vielleicht betrog er euch.
Der Mensch der Erkenntnis muss nicht nur
seine Feinde lieben, er muss auch seine
Freunde hassen können.
Man vergilt einem Lehrer schlecht, wenn
man immer nur der Schüler bleibt. Und
warum wollt ihr nicht an meinem Kranze
rupfen?
Ihr verehrt mich: aber wie, wenn eure
Verehrung eines Tages umfällt?
Hütet euch, dass euch nicht eine Bild-
säule erschlage!
Ihr sagt, ihr glaubt an Zarathustra? Aber
was liegt an Zarathustra! Ihr seid meine
Gläubigen, aber was liegt an allen
Gläubigen!
Ihr hattet euch noch nicht gesucht: da
fandet ihr mich. So tun alle Gläubigen;
darum ist es so wenig mit allem Glau-
ben.
Nun heisse ich euch, mich verlieren und
euch finden; und erst, wenn ihr mich
alle verleugnet habt, will ich euch
wiederkehren...
Friedrich NietzscheGa naar voetnoot39) |
|