Raam. Jaargang 1973
(1973)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd1. Cantilene voor mijn hondIk heb een broeder die van vlinders leeft;
Ik heb een moeder die geen hinder heeft
Van duur of afstand.
Er is geen pijn die mij bekend is,
Er is geen trein die van cement is;
De tuin der doden heeft een grenen deur
En ik ben met de helm geboren.
Geen huur of onderpand
Houdt de kinderen uit het koren
Dat mak zijn boedel aan de vinder geeft.
Ik heb een zoon die op de duivel lijkt;
Ik heb een loon dat op een stuiver prijkt
Van drie per dosis;
Er is geen pijn die ik versmaad heb,
Noch taal met het karakter van een hoer.
Er is geen gein die ik gehaat heb,
Ik pruim de praxis voor geen moer.
De wekker heeft zijn eigen luimen.
Maar wie er boos is,
Nooit ik, die ben om op te ruimen
Als de kroon straks voor de duiven wijkt.
Ik ben van water dat geen ander schenkt;
Ik ken een pater die heel anders denkt
En blikken doden.
Er is geen datum te verslapen,
Droom en ochtend zijn als een agaat.
Er is geen parel op te rapen,
Mijn dochter doet verplicht spagaat,
De nacht heeft duizend poten.
Ik wil de mode
Van het dwangbuis uitvergroten
Tot Maarten mij zijn hele mantel schenkt.
| |
[pagina 24]
| |
Ik zeg een woord dat uit zijn letters stinkt;
Ik tel een moord die in zijn spetters blinkt
Als brood en spelen;
Er is geen oog dat transparant is,
Afdronk, droesem zijn van eender smaak.
Er is geen oom die thans galant is
Want niemand heeft de sleutel van de zaak.
De wereld staat op kiekjes.
Wie loochent stelen
Evenzeer als dank voor kliekjes
Van een maal waar slechts gekwetter klinkt?
Ik heb een tante die van slakken houdt;
Ik ken een land dat traant van bakken zout
En gure wolken.
Er is een goud dat nul karaat is,
De kloeke tucht is geel gekleurd.
En elke ouder die paraat is
Is, vloek en zucht, geheel verbeurd -
Probleem is wie het maken.
In dure volken
Tiert een oedeem om in te maken
Alsof je kranten in de akker vouwt.
| |
[pagina 25]
| |
2. Mardi grasDemon, engel, vakman, underdog,
was al uw vredestichten dan bedrog?
Heeft wie zijn bede zag verhoord
de machtiging weer snel verstoord?
Was soms het klokhuis van het woord
medeplichtig aan zijn eigen moord?
De danser op het slappe koord
rouwt om de stofwolk in zijn zog
van demon, engel, vakman, underdog -
gevallen met hun allen.
| |
[pagina 26]
| |
3. De slangZo de wereld eens een oksel had,
Wou ik dat die in mijn kelder zat.
Dan kietelde ik hem zo wreed
Dat zij de kosmos onder scheet.
Zo de rups nog ooit een vlinder wordt
Krijgt ieder stuifmeel op zijn bord.
Die kan men prakken tot puree,
En men voelt zich als een rups tevree.
Tempo, tempo, op uw fiets.
Tempo, want het baat u niets:
De Slang staat voor de deur.
Zo de merel eens geen snavel had
Was de poes al snel op het slechte pad.
Zij werd dan pijnloos eeuwig als Jahweh,
En daar vangt niemand merels mee.
Tempo, tempo, op uw fiets.
Tempo, want het baat u niets:
De Slang staat voor de deur.
| |
[pagina 27]
| |
4. WiegeliedjeJij met je weerloze kopje
was je hart
maar zo zwart
als een dropje;
dan wist je minstens aan den lijve
wat op je netvlies zal beklijven
van een leven als de nacht.
Jij met je eerloze handje,
was je nek
maar zo lek
als een mandje;
dan hoefde je niet met listen
de stille waarheid te betwisten
dat leugen het geheugen stijft.
Jij met je heerloze mondje,
was je staar
maar zo klaar
als een klontje;
dan had je door terug te keren
de eindelijke gratie kunnen leren
van het gesmade oppervlak.
O, jij met je wangen van gember,
je ogen van angst voor september,
ons scheidt een lichte ruit
die niet bestaat
van het wederzijds geluid
dat kiezels haat
als krik van het gedender,
geritsel en de hik
naar sobere praat en lange blik.
| |
[pagina 28]
| |
Jij met je meerloze lach,
was je arm
maar zo warm
als je verwachting van de dag;
want heus,
je hebt geen keus
dan bovenkomen en verdrinken tegelijk
totdat je op der sterren stil gepinikel lijkt,
en simultaan.
|
|