Lotje? Want even verder lezen we, dat hij denkt te moeten leven ‘zonder ballast van herinneringen die het leven als vliegen doorkruisen...’ (167).
Zijn die herinneringen o.a. die aan het droombeeld Lotje, aan het meisje Liselotte en de hysterische manieren van Laura?
Zoals boven reeds gezegd is, wordt deel 2 ingeleid en beëindigd met o.a. het werkwoord schuiven. Dit deel is een verslag van een diep gesuf of gedroom van Joris Ockeloen, die waarschijnlijk bevangen is door de emoties en ook door de hitte in de tuin. In een droom komen meestal elementen voor in betrekking met, vaak recente, gebeurtenissen, belevingen en gedachten uit het reële leven, al of niet vervormd. Dat hier sprake is van een soort droom blijkt dan ook uit de vele parallellen tussen deel 1 en deel 2, parallellen waarop al gewezen is o.a. door C.J.E. Dinaux (Auteurs van Nu, p. 152), maar zonder dat hij ze in verband bracht met de relatie werkelijkheid-droom. Van de vele tientallen parallellen wil ik er hier slechts enige aanduiden:
De krant met het bericht over de feestweek in de stad A (7) verschijnt weer op blz. 40 en vinden we uitvoerig terug (vanaf 72). De Abeelenhof (8) keert terug en volop vanaf 89. De chirurg Bilderdijk begint zijn rol op p. 13 en komt weer op als geneesheer-direkteur op p. 41. De heer met zwarte aktentas en hoed, die later in de droom Overtoom heet en die Ockeloen in de lift ontmoet, vult in het tweede deel een heel stuk van de droom (70-79 en 133-135 nu met een zwarte oogdoek!). Over de manier van praten van zuster Jezualda denkt Ockeloen eerst: ‘...hoe toonloos ze spreekt’ (11) en in zijn droom: ‘Iedere intonatie ontbreekt in haar falsetstem.’ (34) Nog een voorbeeld dat van groot belang is om te bewijzen, dat het tweede deel de weergave is van een droom: ‘kaarsrecht doorsnijden de asfaltenpaden de tuin. De uit de grond stekende bakstenen die de paden bezomen zijn tanden.’ (33, vlak voor het begin van de droom). Op het einde van de droom (en de droomfiguur Overtoom is nog aanwezig, 165) laat de auteur zijn hoofdfiguur het volgende waarnemen: ‘Achter de heer Overtoom strekken zich kaarsrechte, met bakstenen bezoomde, asfalten paden uit.’ - Ook allerlei motieven uit het eerste deel vinden we terug in het tweede: de vliegen, het doodsmotief, de merel, het meisje Lotje, etc.
Allerlei zaken uit de realiteit komen al of niet vervormd terug. Ook de onrealistische (bijna surrealistische) scène met als attributen de modellen van vrouwenbekkens, en flessen met foetussen, wijst duidelijk naar een droom, waarin Bilderdijk en de verpleegster aan Joris nogal onwaarschijnlijk cru de dood van Laura melden, waarbij de ‘direkteur’ dan nog cynisch een vlieg vangt (44). - Heel typisch voor de droom is ook het chaotische. Zo zien we in de droom van Ockeloen een a.h.w. geklutst stadsbeeld (80), een bizarre kerkscène (156) en een zeer vreemd kerkhof-ziekenhuisterrein. (163).
Toegegeven moet worden, dat het droomkarakter enigszins verdoezeld wordt door een niet volkomen expliciete overgang van realiteitservaring naar droomvoorstelling. Ook de herhalingen of parallellen binnen het droomgedeelte zelf, doen de parallellen tussen realiteit en droom minder opvallen, hoewel ze veel en veel minder talrijk zijn. Tot de laatst bedoelde parallellen behoren bv.: Bilderdijk heeft een vlieg in zijn vuist (44); ook dokter Klaassen heeft een vlieg in zijn vuist (127).
Trouwens, Klaassen schijnt een variant te zijn van Bilderdijk. Verder treffen we op 47 en 88 een meisje aan, dat zonnebaden neemt op een balkon. In een volgend hoofdstuk is er sprake van ‘zonnebadende meisjes op een terras’ (129). De foetussen van bladzijde 39