Raam. Jaargang 1972
(1972)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Eldert Willems
| |
[pagina 18]
| |
waarop het licht valt
tussen de strengen
van goud klinken
die hun een dak zijn geworden en een gebed
omdat zij gegaan zijn
over de bergen
sneeuw aan de tepels
wankelende, hangende
die knelden in de overtocht
en werden samengebonden
opdat zij reikte over de riffen
en met moeite de pas voorbijkwam
waar de lichte vossen huilden in hun pelzen
en hardnekkige rovers de stenen hadden verplaatst
Ofschoon zij zuchten
en donkere zwaarte verzamelen
was hun warmte bewaard
ook in de ijsgang
maar slechts over de moswei
dooide het
en kwamen zij met hun langzame dracht
in de droge gronden
die zijn bestemd voor het hert
omdat deze beelden gevoed moeten worden
en in een bescherming gezet
met vruchtmonden spreken
en de plechtstatige gedragingen uitvoeren
dansen in rode en witte adem
kinderen van de wolvinGa naar voetnoot*)
| |
[pagina 19]
| |
De même que le raisin est une promesse de vin, l'art est une promesse de philosophie. Raymond Bayer, Traité d'Esthétique, 1956, blz. 154.
‘Van de wolvin’ is een gedicht van kritische extase. Extase is vervoering. Vervoering is een door brand van de geestdrift op gang gebracht transport. Het transport betreft de tekens van het reconstructibile: grond die uit verregelde zo-structuren is losgeslagen en schittert van mogelijkheid. Deze schittering is een brand die de tekens warmte verschaft en bestendige kracht ten opzichte van het tegenstrijdige, dat zich in de weg plaatst van de tekens. Reconstructie, verplaatsing vàn uitgediende locatie náár nieuwe vestiging: het vervoer van de kritische tekens mislukt zonder de brandstof der vervoering.
Wat wil dat zeggen: grond die uit verregelde zo-structuren is losgeslagen en schittert van mogelijkheid? ‘Er is’ slaat op bestaan. ‘Zo is’ slaat op structuur. ‘Wat er is’ betreft het aanwezige. ‘Zoals het is’ betreft het wezen. Grond is wat zich aanbiedt, er. Het zich aanbieden is voor een bewustzijn. Door het bewustzijn wordt grond tot een wezen gebracht, wordt er in zo verankerd, wordt aanwezigheid door middel van merktekens vastgesteld. Aanwezigheid die zich in merktekens laat vaststellen komt tot een wezen. De wezens zijn door het bewustzijn en volgens de intentionaliteit van het bewustzijn. De opgemerkte en vastgestelde wezenlijkheid volgt de zo-structuren van het bewustzijn. Aanwezigheid wordt in wezens onthuld en opgenomen, maar deze opname is een verstandhouding tussen er en zo. Enerzijds put het aanwezige zich in het wezen niet uit, maar stelt zich, slechts, beschikbaar. Anderzijds bemiddelt het bewustzijn de voortbrenging, maar intentioneel van tot, de constituering van wezens is niet duurzaam, doch van een begin tot een einde.
De mens is zowel aanwezigheid als bewustzijn. Als presentie door middel van zijn lichaam in de wereld biedt hij zich als een gegeven ter zelfverwezenlijking aan. Maar zijn presentie put zich in het tot stand gebrachte niet uit, doch blijft wezig volgens de wetten van het aanwezige, die zijn zoals ze zijn vastgesteld. Als bewustzijn ten overstaan van het gegevene onthult hij en brengt hij tot stand, omdat hij verneemt in zelfverneming. Ook het bewustzijn put zich in het tot stand gebrachte niet uit: het is in de onthulling/voortbrenging als sturend beginsel werkzaam, van een begin tot een einde. Maar het einde wordt door het zelfbewustzijn op het principe van de temporaliteit betrokken en daardoor op de mogelijkheid van een nieuwe aanvang.
Het aanwezige stelt zich beschikbaar, het bewustzijn constitueert temporeel: de verstandhouding van er en zo is een tijdelijke, die ontbonden kan worden, wanneer namelijk de verwezenlijkte orde ontregeld raakt. In de ontregeling van een orde meldt zich temidden van wankelende zo-structuren het beschikbaar aanwezige als het reconstructibile. Het reconstructibile: de ervaring dat er, slechts, voorlopig in zo is opgeslagen, dat al het gemaakte ontmaakt kan worden, dat de geschapen vormen naar hun ongevormde staat kunnen terugkeren, dat verstarde wezens zich ontbinden en naar nieuw leven zoeken, dat alle omhulling een schijn wordt en in koortsachtige aardkracht verwisselbaarheid en chaos zich melden.
Kiemen van nieuwe verwezenlijking worden slechts zichtbaar nadat het oude zich destrueert of gedestrueerd wordt. Het verval of de verwoesting van verstarde vormen is in een overweldiging, de kracht van de voortbrenging is een eliminatie om tevoorschijn te brengen. | |
[pagina 20]
| |
Het wezen komt niet vanzelf tevoorschijn, maar moet uit de rots worden gehakt waarin het zich verschuilt, het moet in een weerstand worden opgezocht, omdat wat zonder tegenstand wordt gegrepen, zich laat grijpen, het vernieuwende niet is.
In de potentialiteit of transparantie van de grond wordt opnieuw voor elkaar bereikbaar wat zich in essenties had afgezonderd. De dingen blijken door andere relatiestelsels met elkaar verbonden dan alleen door de publieke, voor een bepaalde periode, een bepaalde wijze van kennisneming ontslotene. Het potentieel relatiestelsel in de schoot van het aanwezige wordt in de transparantie van de grond met een ruk present gesteld en in figuraties vernomen. De subrelationaliteit - door onze schema's nog niet, of niet meer, doorgronde potentiële wetmatigheid in de schoot der dingen - treedt als een feit naar buiten en wordt in ruwe patronen tot zo-zijn gebracht. Subrelationaliteit wat aan het openbaar statuut in de lange gang der geschiedenis is ontsnapt komt opnieuw in het gezicht, en zo ook wat nog niet is, maar in de orde der dingen ligt aangelegd.
Het aanwezige is tot meer dienstig dan tot gereguleerde opname in een bestaande orde. Elke orde die heerst is een benoeming en classificatie van het aanwezige ten dienste van voor allen geldig gebruik. De bestaande orde is een geslaagde regulatuur waarin de dingen zich hebben laten rangeren en die de chaos of de vlucht van de dingen uit hun standplaatsen bedwingt. Het bestaande is de weerstand die zich aan het komende in de weg plaatst. Dat het bestaande heerst volgens een regel houdt niet in dat het aanwezige in deze verwezenlijking verregeld is. In een regime passen of schikken zich voor een tijd zowel dingen als mensen. De regimes bestaan dank zij verstandhouding, maar geen pact is definitief, of onaangetast of onontbindbaar. Dat de dingen zich in een dagelijks gebruik volgens vaste handgrepen schikken wil niet zeggen dat dit gebruik bij uitstek bij ze past of dat andere handgrepen worden uitgesloten.
De andere handgrepen, die langs de rand van het bestaande in verborgenheid, in vervreemding, als ontdekking, toegepast worden belichamen de mogelijkheid van herregulering. De marginale genres preludiëren op de ontbinding van het heersende genre. Het apocryfe is de toekomst van het canonieke, omdat het zich niet bij het bestaande neerlegt, maar in de marge de potentialiteit van het bestaande zichtbaar maakt.
De ruwe figuratie van grond in de transparantie geschiedt door middel van extatische tekens: tekens van bevrijdende vreugde die de geboorte vergezelt van wezens, in brand of destructie verwekt, welke als het zeer nieuwe (of het oeroude) zich zingend een plaats bevestigen. Tekens die in menigte verrijzen, waarin destructie van ordes wordt uitgedrukt en die de voortekenen bevatten van het verwachte: daarvan staat de kunst vol. Als de kunst vol staat met transformerende tekens is dit de ekstasis van het transformerend legioen. Legioenen, die op veldtocht zijn, dragen veldtekenen (in ieder geval deden dat de Romeinse legioenen). Deze tekens zijn eenvoudig, van materiaal dat voor de hand ligt en dat zijn gebruik niet prestructureert. Niet het gebruik van hout voor het bouwen van een blokhut of brug, of het snijden van hout met een mes, zodat stokken ontstaan. Dat niet. Maar hout vinden in de vorm van een vogel, een lichaam in een stronk verborgen, met takken zwaaien tot ze in brand staan, een ‘houten beeld met koperen adem vangt de wind’. Ze zijn niet zwaar deze tekens, vervaardigd van materiaal dat zich vrij laat functionalise- | |
[pagina 21]
| |
ren. De grond raakt los en schudt kiemen uit van vluchtige geboorte: in verrukking rukken de vlammen aan de rand van de ruwe schors.
Het legioen dat op veldtocht is om de aanwezigheid der aarde zichtbaar te maken en tot behoud uit destructie te redden, heft in de kunst tekens op van ontfunctionalisering en repliek. In deze beweging vertolkt de kunst de noodzaak om in verbruik en ten einde gebrachte exploitatie een ontkoppeling tot stand te brengen. Achter de bestaande orde langs, waar deze in het bewustzijn van einde is gekomen, worden in holtes van een poreuze agglomeratie de branden ontstoken van de potentialiteit. De kunst van de transformatie gaat achterlangs, door de open plekken, in het ongeregelde, is van de komenden, volgt de ontbrekende, redt in een aeneïsch transport kiemen die het leven bewaren als het bestaande zich ontbindt. Als ‘de stad waar zij stonden’ ‘met brand werd geslagen’ is het belangrijk dat buiten, in het opene, het aanwezige bewaard wordt in schuren die geen functie hadden totdat functionaliteit het begaf. In het land liggen de schoven van er opgetast. ‘Und die uns lächelnd den Acker gebauet In Knechtsgestalt, sie sind bekannt, die Allebendigen, die Kräfte der Götter’. Hölderlin, ‘Wie wenn am Feiertage’. Een tot vollediger oogst bestemd vruchtvlees dan de suikerbiet waarmee de vette klei tot reguliere voeding en verzoeting van de smaak wordt volgestopt.
In het loslaten van de namen wankelen de zo-structuren en er is een aftocht van verslagen functionarissen, wier functionaliteit ontregeld is en wier instrumentarium verwoest is of gescheurd. Op zich zijn ‘harpen gescheurd’ een verbitterend gezicht, de leegte maakt stormklank in het open hart dat wilde zingen, maar het werd dood gedrukt. In chaotische ontregeling van een orde wordt grond als er, in de optatieve zijnswijze, dwalend en razend beschikbaar gesteld. In deze beschikbaarstelling schittert de grond van potentialiteit: de mogelijkheid van nieuwe verbanden tussen er en zo, de verwachting dat de afgrond die opent wanneer zo bezwijkt en er dwalend wegtrekt, door vruchtdragende begeerte vervuld zal worden. De schittering van de grond, waarin subrelationaliteit verschijnt en verwachting van herstel gloeit, is tevens de brand van de grond. In deze brand gaan in vlammen op de uitgewerkte, verbruikte regelstructuren én wordt een gloed van verwachting gewekt die prognostisch boven de ruïnes de tekens ontwaart van een nieuw verbond.
Poëzie van de kritische extase betreft de brand van een grond en het vervoer, uit brandende stad, van de tekens van een nieuw verbond. De verrukking is terwille van, de vervoering is in het vervoer van de prognostische tekens. Deze tekens stellen present de gang van de overbrenging, waarvan de fasen/dimensies zijn: brand, vlucht doortocht, domein.
Over de brand werd gesproken. Wat de vlucht betreft: ontvluchtend ontkomt de vervoering aan het verval, zij laat zich in de val van de bestaande orde niet meesleuren, zoals de ‘vuurgedaanten’ die met gloeiende destructie bedekt zijn en tot op de grond toe uitbranden. Gehuld in de hitte der verwachting ontrukt de vervoering, die vlucht, de afgrond zijn prooi. Zij volgt de tekens die een uitweg wijzen, vermijdend de paden die zijn ‘tot verwoesting bestemd’. Het visioen van herstel en vergelding is de kracht die Aeneas heeft voortgedreven uit het brandende Troje. De tot op het bot gaande weigering om de catastrofe te aanvaarden is de gloed die hem de moed geeft zich als een balling, een vluchteling, uit het land te spoe- | |
[pagina 22]
| |
den dat het zijne was. Het weigeren van destructie is de vlam die het besluit tot het andere rijk voedt. Deze vlam is de enige warmte die de vluchteling koestert. Naakt en zonder have gaan in ballingschap ‘les princes de l'exil’ (Saint-John Perse), blindelings en slechts vergezeld van ‘deze zware werktuigen’ waarmee het verbond moet worden gesmeed.
Wat de doortocht betreft: de overbrenging van de kiemen naar het in omtrekken vermoede wezen wordt belemmerd door het tegenstrijdige. In de mediatie van de grond naar zijn nieuwe wezen helpt slechts het constitutieve vermogen. In de rituelen van de naakte mediatie vinden de vluchtenden/stichtenden onderdak. De tekens die zij vervoeren en die hun een goudschat zijn, maar voor anderen aanstootgevend, bedekken zij met hun ‘haren’. In provisorische bewoningen vinden ze rust en na de nacht gorden ze zich opnieuw aan voor de reis en de riemen knellen strak over het lichaam dat in een discipline aan ontspanning wordt onttrokken, omdat tot stand gebracht moet worden. Ontbering, het loon van de opdracht, snijdt diep in het vlees dat zich spant.
De laatste etappe in het vervoer van de extatische tekens betreft de dooi die inzet nadat de ijsgang is volbracht. In contouren staat in de tekens afgetekend het landschap van de verwachting, waar de kiemen, die in de overtocht gegroeid zijn en beelden werden, kunnen wortel schieten. Beelden die wortel schieten worden in een stelsel van relaties betrokken dat ze beschermt en dat hun functies articuleert. Het regime van het nieuwe rijk verschijnt als een bescherming van het vervolgde en ontheemde, van wat have ontbeerde en in kwetsbare onmiddellijkheid alleen krachtens eigen warmte existeerde. Behalve de gevestigde orde, waaronder ten einde gaande periodes lijden, is er een wordende orde. Daarin ligt een verzoening en een vergelding. De ‘kinderen van de wolvin’, die buiten bereik van mensenhanden opgroeiden, in de dierlijke oerschoot van er, worden in plechtige processie rondgevoerd. In deze ommegang herinnert het extatische teken zich de afgrond waaraan het ontkwam en die nu door het rood van het bloed en het ademend wit van een zich uitstrekkend lichaam is bedekt. |
|