Raam. Jaargang 1972
(1972)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
Cultureel Nijmegens CentrumIn dit nummer wordt de schrijver-dichter Pierre Borgue op uiteenlopende manieren belicht. Maar men is er iedere keer op uit naar zijn achtergronden te tasten en de geheimste roerselen van zijn schrijverswezen bloot te leggen. Het onderhavige artikel zal bescheidener zijn. Het wil slechts laten zien hoe Borgue geen eenzaat is in zijn scheppingswereld, maar hoe hij rondom zich medekunstenaars verzamelt met wie een serieuse samenwerking groeiende is. Zózeer groeiende dat in de komende herfst een culturele manifestatie plaats zal hebben waarin dit samengaan vele audio-visuele gestalten aan zal nemen (het zou me niet verwonderen als we nog eens met door Borgue geprovoceerde tactiel-odorante uitdrukkingen geconfronteerd worden). Als wij gevoelig zijn geworden voor zgn. interdisciplinaire presentaties, met name voor wat ‘totaaltheater’ is gaan heten, we hebben bij mijn weten in Nederland nog niet kennis gemaakt met het fenomeen van één man, die als een spin in haar web kunstenaars van alle richtingen weet te vangen en als gefascineerd tot zich te trekken. Inderdaad, rond de éne persoon van de fransman Pierre Borgue scharen zich vele van zijn nederlandse vrienden die allen, meer of minder bekend als kunstenaar, zich in hun werk mede door het zijne lieten inspireren. Wie is Pierre Borgue? Die vraag wordt in dit nummer wellicht tot vervelens toe gesteld. Mijn antwoord is: hij is een mens die schept en herschept, die uit de chaos licht tevoorschijn roept, maar ook voor velen duister maakt wat helder scheen. Degenen die in het Borgue-web gevangen zitten kennen zijn parool: ‘wij moeten scheppen’ - zijn al te naïeve vertaling van ‘il faut créer’. Borgue kan de dingen niet laten zoals ze zijn ‘in hun banaliteit’, hij moet ze tot nieuw leven wekken. Als dan van de schepper aller dingen geschreven staat dat hij het al schiep door zijn woord, van schepper Borgue moge hier geschreven worden dat hij zijn heelal schrijft en zo tot aanzijn wekt. Borgues instrument: de franse taal. Hij breekt, kneedt, smeedt die taal, om het onzegbare, het niet-gezegde, het onmogelijke-mogelijke gezegde te krijgen. Als Borgue nieuwe werelden openlegt, dan is dat omdat hij zinnen openlegt, ontleedt en de woorden op ongekende wijze samenvoegt. God is schepper omdat hij spreekt. Borgue is schepper omdat hij schrijft, op zijn wijze schrijft: met nieuwe banden, verbanden, verbintenissen. En wanneer hij de man is van de nieuwe relaties in de taal, wanneer hij schept door het maken van nieuwe verbindingen, is hij dan ook dáárom de man in het hart van het web die het bestaat om kunstuitingen met elkaar in verband te brengen die zonder de door hem gesponnen draden nooit enig verband zouden hebben getoond? Hoe het zij, in Frankrijk gaan de ogen open voor zijn kunstige spinsels. Maar Borgue woont in Nederland en hier ligt zijn actie-radius. Als de franse literatuur verrijkt is met het fenomenale boek Monsieur Encre, als m.a.w. Pierre Borgue een franse uitgever gevonden heeft, dan is dat, hoe wonderlijk het ook klinkt, dankzij een van zijn nederlandse vrienden van het eerste uur, de kunstcriticus uit Arnhem, Maarten Beks. Het is ook Maarten die als zijn eerste slachtoffer valt: doorwinterd lezer als hij is, maakt hij zich vertrouwd met de - zeker voor een nederlander - moeilijke literatuur die Borgue hem voorschotelt. En hij begint te tekenen: op, rond en in teksten van Borgue. De kunstcriticusschilder vindt via dit materiaal inspiratie voor een heel nieuw arbeidsterrein. De tekenpen wordt niet meer weggelegd: niet alleen Borgue, maar talloze schrijvers uit de wereldliteratuur worden door die pen becommentarieerd en ook zonder schrijver op de achtergrond vloeit de inkt onophoudelijk. Monsieur Encre doet zijn plicht! Het leven gaat verder en Borgue ontmoet een zangeres op zijn weg. Van dan af is het geschreven woord hem niet meer genoeg. Heeft hij het eigenlijk niet opgetekend opdat het gezongen zou worden? Henriëtte Sengers is bereid om mee te werken en brengt hem in aanraking met de musicus-componist Lucas van Regteren Altena. Zij worden het er samen over eens dat de schepping verder moet gaan. Van Regteren vertaalt stukjes Borgue-poësie in fijne, typisch frans aandoende muziek.Ga naar eind1) Daar is een jong meisje dat frans kent, dat schrijft, dicht en schildert. Een gemakkelijke prooi voor het web. Maar welke frans- | |
[pagina 41]
| |
man van over de 50 zou het aandurven met een hollands meisje van even 20 samen één (frans) boek te gaan schrijven?! Henriëtte Broer en Borgue werken samen, het manuscript voor een boek wordt geboren: Sybille-aux-liens. Dit boek zelf en andere teksten van Borgue worden op hun beurt inspiratiebron voor schilderwerk van Henriëtte. Een andere vorm van kunst trekt Borgues aandacht. Hij ontmoet Hen van Hattum uit Beek en maakt kennis met diens fotografisch materiaal. Hij raakt gefascineerd door de wonderlijke wereld van sterk vergrote insecten-koppen, ogen, voelsprieten en lijven - een stuk Borguewereld? Het lijkt wel of hij dat alles met zijn gedichten alleen maar hoeft te signeren. In ieder geval, uit deze samenwerking groeien hele insecten-drama's in dia en tekst. Dan vindt Borgue een ‘medeschepper’ uit een onverwachte hoek: zijn schrijversstift is hem niet meer voldoende, ook zijn hand neemt de tekenpen op. Als het hoofd vermoeid is van de voortdurende concentratie begint de hand het werk over te nemen. De wereld van Borgue krijgt voortaan ook via de tekenpen gestalte. Eerst kriebelige, Kleeachtige insecten, diertjes, vogels uit een andere schepping. Dan groeit er, via overgangen, een soort heterodoxe opart. Natuurlijk zijn Borgues lijnen niet zó maar lijnen. Steeds wordt de andere wereld, het buiten-banale gezocht. En wat gebeurt dus? Borgue zoekt in zijn platte vlak naar derde en liefst vierde dimensies. Als een Douanier Rousseau van Zero schept hij werelden die het platte vlak eigenlijk niet kàn prijsgeven. Dit tekenen is voor hem een andere vorm van schrijven; dezelfde fantasie schept niet-bestaande, mogelijke werelden. Het web heeft nog steeds opnamevermogen. Maarten Beks en Borgue kunnen nu nog nauwer samenwerken: Borgue tekent, Beks dicht. Beks tekent, Borgue dicht. In alle richtingen kan het spel voortaan gespeeld worden. Maar nog is het niet genoeg. Het oog van Borgue dat zo vaak iets anders ziet dan het ziet, ontwaart nieuwe expressievormen die met de zijne kunnen samengaan: dans en theater zijn niet aan bod geweest. Via van Regteren Altena worden jonge musici gevonden die improviserende muziek willen maken voor de dans van een meisje dat iets van de droomwereld van Monsieur Encre gestalte moet geven. En last but not least: de nijmeegse groep Phoenix wordt bereid gevonden een workshop te vormen om een plot van Borgues hand op het toneel tot leven te brengen. Wie zal zeggen of met dit alles de ironisch-schrijnende, de hoopvol-wanhopige, de unieke Borgue-wereld een uitputtende vertaling gevonden heeft? Het ziet er naar uit dat hij een rusteloos schepper zal blijven, vermoedelijk zal hij zijn vrienden als mede-scheppers blijven uitdagen. Op 28 october a.s. (en dat begint om 20.00 uur) wordt in het Cultureel Centrum van Nijmegen een soort doorsnee geboden van de huidige stand van zaken rondom Pierre Borgue. Wellicht een gevaarlijk experiment, zo'n cirkelende beweging rond één persoon. Maar misschien gaan we er in Nijmegen geschiedenis mee maken. Misschien wordt de stad méér cultureel centrum dan ze bij de stichting van het gebouw van die naam voorzag, nu ze het licht wil laten vallen op één man die niet scheppen kan, of hij maakt zich tot ‘cultureel centrum’. Nettie Witte-Sengers | |
Poëtisch credo(Uit een brief aan de redactie van Raam) Ik heb altijd een bijzondere attentie gehad voor de onuitputtelijke energie der woorden en voor de krachten, die in de mogelijke combinaties der woorden besloten liggen. Ik voel dat die woorden in mij leven als tekens, die getuigen van een ‘mogelijkerwijs’, dat mijn stem niet alleen regeert, maar ook constitueert. Dit ‘mogelijkerwijs’ dwingt mij er onophoudelijk toe om achter de schokwerking der woorden een zin te zoeken, die zich alleen verborgen houdt, omdat het ons ontbreekt aan taalvormen, die lenig genoeg zijn om hen te openbaren. Dat klinkt niet bijster oorspronkelijk, zult u zeggen, en gelijk hebt u. Maar wat ik er als oorspronkelijk in ervaar dat is de totale, de paradoxale concentratie, die deze notie van het ‘mogelijkerwijs’ mij oplegt, een concentratie, waaraan ik trouw blijf als aan mijn mogelijkheid tot existeren in een toestand van de- | |
[pagina 42]
| |
structie-creatie, die mij tot zoiets als een demiurg maakt (een demiurg van zeer belachelijke allure, in mijn eigen ogen, en vanuit dat gezichtpunt bezien ben ik dan ook voortdurend het slachtoffer van mijn eigen vraatzucht). ‘Schrijven’, en sinds enige tijd ook ‘tekenen’ geven mij een ervaring van dronkenschap, zwaar en fris tegelijkertijd. Iets als een verticale ochtend door afmattende duisternissen heen voorvoeld. Ik zou in staat willen zijn - maar ik probeer het tot dusver vergeefs - mij te denken op die zand-zon, waar onophoudelijk gewerkt wordt aan de productie van die transparante glasachtige substantie waarin men de eerste uren der denkbare werelden kan zien in visioenen, die op hun bestaan vooruitgrijpen. De eerste levenstijdperken van die wereld zijn begenadigd met een schrikbarend vermogen tot sprongsgewijze ontwikkeling. Daar geeft men zich rekenschap van als men is teruggekeerd van extatische reizen en visionaire ‘trips’ en als men de snelle doorbraken der fosfordampen met de grilligst denkbare vormen voor zich heeft zien afspelen. Als men de rozenkrans der denkbare begeerten kraal voor kraal door zijn vingers heeft laten glijden. Die ‘jeugd’ is in mij bron en voorwerp van een vage aanbidding, die zichzelf bevestigt door zichzelf voortdurend in twijfel te trekken, en zij maakt mij tot een optimistpessimist, en omgekeerd. Maar hoe dan ook ‘inspireert’ zij mij, door de weerklank, die zij vindt in mijn ‘inspiratie’ in de vorm van ideeën-beelden, die zich sprekend en handelend manifesteren, zich bewegend in patronen, die onbeschrijflijk zijn, omdat zij, zelfs in die ogenblikken van evenwicht, georiënteerd blijven op een van mij weg vluchtende horizon. Deze onbereikbare frisheid is voor mij het oorspronkelijke, vertrekpunt van mentale reizen, van de mogelijkheid mij te verplaatsen tussen de wereld die is en het universum dat zou kunnen zijn. De spatten, die ik oploop zo vaak zij mij voorbijraast, brengen mij ertoe voortdurend nieuwe ontmoetingen te bedenken, ontmoedigende situaties, omdat zij mijn hand op het moment van beroering ontglippen, maar meer ‘doorleefd’ dan mijn ervaringen met de dingen die ik werkelijk heb aangeraakt. Er ontstaat een nieuwe ‘tijd’, waarbinnen geen plaats meer is voor ‘identiteit’ (zichzelf weer-vinden), maar alleen voor ritmen (waaruit men als kind kan opstaan) en waarin men rechtstreeks kan duiken achter het masker met de zichtbare ogen, die geen oog hebben voor stoutmoedige ondernemingen. Ik tracht derhalve mij te concentreren op de ‘verschijning’ en met name op alles wat daaraan aan vlietende eigenschappen eigen is. Men heeft werkelijk nooit de tijd om goed toe te zien. De ‘visionnaire’ activiteit is dus gebaseerd op het ongrijpbare moment der ‘mogelijkheid’, dat nauwelijks tijd heeft gehad zich aan de blik te openbaren. Ik geef mijzelf er rekenschap van dat de ‘psyche’ geregeerd wordt door een polaire wet, die erop toeziet dat geen boodschap zichzelf prijsgeeft dan onder de druk van uitzonderlijke spanningsverhoudingen: extraversie (grote lichtsterkte), mannelijkheid, helderheid, gerichtheid op de wereld der verschijnselen) - introversie, (diepe schemer), vrouwelijkheid, clair - obscur, waarneming van binnen uit, eenwording). Dat alles in een labiel evenwicht, alternerend, in oriëntatie op de harmonieuze eenheid, die ontstond uit de gelijkwaardigheid van kracht en tegenkracht, dubbele geladenheid anderzijds in het bestek van een voorbijgaande synthese, van waaruit zich opnieuw de tegenstellingen kunnen losmaken, die het zien mogelijk maken. In dit verband zou gewezen kunnen worden op de psychagogische rol van een actief heimwee, dat niet door wachten alleen kan worden bevredigd. Dat is mijn program. De beelden-ideeën, die het innerlijk representeren en die welke op de buitenwereld betrekking hebben reguleren voor mij het proces, dat de overheveling van de inhoud van deze communicerende vaten tot stand moet brengen, exteriorisatie van innerlijkheid, interiorisatie van de buitenwereld. De krachten die daarbij vrijkomen fungeren voor mij als hefbomen van een creativiteit, die bij uitstek ‘poëtisch’ genoemd mag worden. Dit is een zeer ambitieuze droom, want de beelden roepen ideeën op (en omgekeerd) en zij dragen elkaar, elkaars gedaanten aannemend, voort naar een ‘woestijn, die alleen als trilling bestaat. Niets rest dan een onduidbare aanduiding: kern van een geinspireerd ‘gezicht’. Waar al het andere wat zich rondom dit teken ophoudt, zich in niets heeft opgelost, laat deze ‘Indice’ zich verstaan als een toespeling op ‘iets’ dat door niets verder kan worden samengevat, uitgedrukt of in zijn eigenschappen geduld. Pierre Borgue (vert. Maarten Beks) |
|