ontdekking. Verlichte geesten herkenden elkaar in het Café de Flore of bij Senequier - in St. Tropez - aan het ronde boekje, ter grootte van een rijksdaalder, dat zich in het borsthaar nestelde of tussen de borsten vlijde.
Tussen deze olijke bedrijven door bleef het leesboek behartigd, en om die reden waagde ik het Monsieur Encre voor te stellen. Niet aan Robert meteen, maar aan Lulu, zijn hofnar en zijn hoger Ik. Lulu, die niet luistert naar de naam Luciën Henri, is Robert's lecteur; hij woont in Forcalquier, oefent daar geen beroep uit doch functioneert - naar zijn eigen woorden - als de concierge der Haute Provence. Wie niet eerst bij hem komt, komt nergens.
Lulu ziet eruit als een Franciscaan die nog niet aan trouwen denkt; hij schreef Les Petites Fenêtres, dat Robert publiceerde: een herinnering aan de jaren die hij in de gevangenis doorbracht. Voor een feit dat - vandaag begaan - in de beter-gevoede kringen als blijk van karakter zou worden beschouwd. Om duidelijk te zijn: Lulu's misdrijf was dat, door Oscar Wilde aangeduid toen deze stelde, dat het arbeidersprobleem al lang opgelost zou zijn, als de arbeiders er maar wat aardiger uitzagen.
Aan deze man legde ik uit, dat Monsieur Encre, hoewel geenszins strokend met mijn letterkundige vooroordelen, mij toch het werk toescheen van een figuur die zich enkel schrijvend in leven kon houden. Geen ‘écrivant’ dus, maar een ‘écrivain’. Ter zelfrechtvaardiging, nogmaals: de zinsbouw in Monsieur Encre ligt mij niet. Ik houd van zinnen als sigaren. Je begint er behoedzaam aan, legt de regel even uit de hand en kijkt de rook der woorden na, streelt met een blik de as waarin zij overgaan en zo voorts. Met andere woorden, ik houd van zinnen zoals Thomas Mann die bouwde: een bladzij lang, met bij-, neven-, en tussenzinnen. Zinnen als peuken, die je na één trek weggooit, komen mij ondervoed voor. Maar goed, het pleidooi dat ik nochtans voerde voor Monsieur Encre leidde ertoe, dat Lulu het manuscript ging lezen. Welke maatstaven hij heeft aangelegd - litteraire of andere - weet ik niet, maar na een week biechtte hij zijn bewondering. Die aan Robert werd doorgegeven.
Kort daarop, terwijl het winter was geworden, verscheen Yves Huon de Kermadec in de Haute Provence. Een beleefde, bespraakte man, met goede manieren. Hij vond achteraf wel dat wij te lange uren aan tafel doorbrachten, maar zat de eerste avond minzaam aan. Robert was eveneens verschenen, en Lulu kwam tegenover hem te zitten. Yves, zoals hij genoemd wilde worden, schoot weldra uit zijn slof. Met groot talent étaleerde hij zijn kennis, zijn kunnen en zijn kunst. Aan het einde van de avond, na middernacht, viel Robert hem om de hals en zei: ‘Ik geef je boek uit’.
Zo verscheen, op zekere dag, Monsieur Encre, het relaas van een niet geleefd leven dat - verbaal addendum bij een ontnomen jeugd - in woorden inhaalt wat in daden onbedreven bleef. En daarin zijn - tragische - grootheid vindt: niets immers wordt ooit ingehaald. Elk be-leven is gebonden aan een leef-tijd. Het Fallisch feest, in on-macht begeerd, mondt uit in een verbaal orgasme.
Het dubbel leven van Monsieur Encre rijmt meta-fysisch op dat van Huon le Kermadec; dat van Le Kermadec werd als tol betaald aan Monsieur Encre.
Robert Morel, éditeur, La Haute Plaine de Mane, bouwt nu een burcht, kolossaal genoeg om alle in Europa geschreven boeken in papier te doen opgaan. Citizen Kane nam zijn intrek op Wuthering Heights.
Lulu gaat voort zijn genie in zijn leven, en zijn talent in zijn boeken te investeren. Le Kermadec schrijft brieven die zich als een wolk van wierook over de ontvanger storten. Wij geloven graag in hem, en zelfs oprecht.