| |
| |
| |
Hans Witte
De schandelijke stem van de onschuld
G. van der Leeuw schreef bij de vertaling in het frans van zijn Phenomenologie der Religion, dat een tekst die een dergelijke omzetting overleeft, wel toekomst moet hebben. Wat gebeurt er met een tekst van Pierre Borgue die dit traject in omgekeerde richting moet afleggen om een nederlands publiek te bereiken?
Na als nederlander vijftien jaar lang de meester op de vingers gekeken te hebben en als eerste (historisch gezien, niet ontologisch) lezer van zijn teksten te zijn opgetreden, zij het mij veroorloofd hierover een mening uit te spreken. Pierre Borgue ís niet te vertalen, want de betekenis van zijn woorden staat niet in een dictionair. Pierre Borgue hoeft ook niet vertaald te worden, want hij schrijft ook niet in een feitelijk, een bestaand frans, maar in een mogelijk frans dat daarom, hoe onberispelijk het grammaticaal ook is, een onmogelijk frans genoemd kan worden. Zulk frans komt alleen maar in mogelijk onmogelijk nederlands tot zijn recht en wie zegt dat zulk nederlands niet precies klinkt als een tekst van Borgue?
Maar laten we de zaak niet nodeloos ingewikkeld maken. Laten we ervan uitgaan dat het mogelijk is om over Borgue te spreken zonder twee dingen tegelijk te zeggen en dus in aforismen te spreken. Wat ik wilde zeggen is dit: de boeken van Pierre Borgue gaan niet over de bekende maar over de mogelijke wereld en deze mogelijke wereld wordt ontdekt niet alleen met de taal, maar ook in de taal, waarin nieuwe verbindingen tussen de woorden nieuwe betekenissen ontdekken in de wereld.
Het was niet nodig dit programma of deze beginselverklaring met veel studie uit de teksten te distilleren, de dichter zelf heeft zich meerdere malen over de theoretische achtergronden van zijn werk uitgelaten. Dit zal ook niet verbazen van iemand die zijn hele dichterlijke werkzaamheid ziet als een soort ‘discours de la méthode’, als een onderzoek van zijn expressiemiddel de taal. Een en ander vergemakkelijkt schijnbaar wel het schrijven van dit artikel, dat zich met de meer theoretische achtergronden en implicaties van Borgue's werk wil bezighouden.
Schrijven wil voor Borgue zeggen: met woorden uitdrukken dat wat zou kunnen bestaan, dat wat nieuw is. Dit gebeurt met uitermate armzalige en beperkte middelen, want de woorden verwijzen in eerste instantie, dwz. in het ‘normale’ taalgebruik, naar dingen die al geweest zijn, naar betekenissen die al bekend zijn. Woorden werken, als men zoekt naar hun betekenis, als een boemerang: zij komen altijd weer bij zichzelf uit. Als ik in een woordenboek de betekenis van een woord ga opzoeken, dan vind ik allerlei nuances, die mij bij verder doorzoeken weer doen belanden bij het woord dat mijn uitgangspunt was. Ook de verbinding van woorden in zinnen verloopt volgens automatische syntactische wetten, waarbij zij zich volgens de vaste uitgesleten paden samenvoegen met steeds weer dezelfde andere woorden. Zo wordt steeds weer hetzelfde zinloos en banaal geworden stukje wereld uitgesproken.
Het uitzonderlijke belang van Borgue's poëtische werkzaamheid bestaat hierin, dat hij probeert nieuwe, nog niet ontdekte valenties van de woorden op te sporen. ‘Il faut obliger chaque mot à cracher son âme’. Om dit te bereiken worden de woorden en daarmee de dingen die zij uitdrukken, gekoppeld aan andere woorden/zaken die er in eerste instantie niets mee te maken schijnen te hebben. Het woord ‘gras’ bijv. laat zich automatisch verbinden met ‘groen’ en honderd jaar geleden ook nog met ‘geurig’ of ‘liefelijk’. Pierre Borgue heeft de neiging om bij gras
| |
| |
onmiddellijk ‘blauw’ of ‘vierkant’ te proberen: een soort poëtische landart.
De dichter vertelt er zelf in een op de band opgenomen gesprek het volgende van: ‘Als ik schrijf begin ik met het door mij voorziene thema af te wijzen, omdat het te samenhangend is en bijv. een historische uiteenzetting met een indeling in episoden en een opeenvolging vereist. Ik begin met een voorliggend thema te kiezen, dat wil uiteindelijk zeggen dat ik afga op een intuïtie van iets wat ik natuurlijk niet a-priori kan definiëren, maar waarvan ik heel goed weet dat het spontaan in mij op zal komen. Het gaat hier helemaal niet om iets automatisch dat veroorzaakt wordt door een onpersoonlijke syntaxis, maar om iets wat alleen nog maar als mogelijkheid bestaat.
Vervolgens wijs ik ook het woord af dat vanzelf bij je opkomt, omdat het opgeroepen wordt door het eerste woord. Je moet uitgaan van een eerste woord dat zelf verder kiemt. Dat eerste woord, dat moet je, zoals Valéry, zoals Mallarmé, zoeken buiten het gewone gebruik. Je moet je altijd op dat eerste woord concentreren, of het nu het eerste woord van een alinea, een paragraaf, een hoofdstuk of een boek is. Dat eerste woord moet niet echt het eerste woord zijn, want dat bestaat niet. Het moet het woord zijn dat onmiddellijk komt na het bijna-woord dat ontspringt aan het niet-woord dat juist in stilte gehoord wordt. Dan begint de daad van het schrijven zich te ontwikkelen en zich uit te breiden door een nieuwe ruimte. De beelden die de woorden normaal oproepen, worden verworpen, maar hierdoor maken zij plaats voor een gespannen leegte waar andere beelden zich meester van kunnen maken, vreemde, onverwachte beelden, die overigens aardig samenhangend kunnen zijn, maar niet door een causaal verband’.
Een dergelijk programma doet, zo theoretisch geformuleerd, allerlei irritante kanten vermoeden. Het heeft er alle schijn van dat iemand die zo schrijft, erop uit is om tot iedere prijs origineel te zijn en de bourgeoisie te epateren. Het is ook wel waar dat de breton Borgue er een kinderlijk genoegen in schept de lezer het onverwachte voor te schotelen. Het kernpunt van de borguaanse aanpak, die de voor de hand liggende woordcombinaties vermijdt, betekent echter niet dat men maar eens wat probeert en dat de willekeur hoogtij viert. De woorden zelf raken onder spanning als ze in de stilte vallen en worden beluisterd met dat wat Paul Ricoeur ‘une seconde naïveté’ heeft genoemd, een naïviteit die dicht bij de oorsprongen staat en die de taal haar oorspronkelijkheid teruggeeft. Borgue is een naïeve schrijver omdat zijn intelligentie en eruditie zich niet tevreden stellen met logische bewijzen en causale verklaringen. Voor hem verwijzen de woorden niet alleen naar de vertrouwde en getemde realiteit die in toom wordt gehouden door definities en abstracte codes, maar naar beelden die geheel andere families vormen dan wij van de burgerlijke stand wel dachten.
Borgue's gedachtengangen zijn een voorbeeld van het echte ‘wilde denken’, dat daarom zoveel gevaarlijker is dan het denken van de indianen van Lévi-Strauss, omdat het naar de bronnen van het begrijpen terugkeert na de verleiding van het wetenschappelijke begrip te hebben overwonnen. Borgue vindt dan ook zelf dat het er niet om gaat of het mooi is wat hij schrijft, of interessant, maar of het huiveringwekkend (effrayant) is.
De instinctmatige bezorgdheid om een onbeslagen oog te houden, heeft Borgue er waarschijnlijk van weerhouden om zijn duizelingwekkende belezenheid ook uit te strekken tot de literatuur. Als men op zoek gaat naar
| |
| |
invloeden, is men bij hem dan ook snel aan een einde. Natuurlijk, Valéry en Mallarmé heeft hij uitvoerig gelezen, gesavoureerd en durchstudiert, daarover licht het artikel van Maarten Beks u voortreffelijk in.
Anatole France stond ook enige tijd in de belangstelling, ik denk om verhaal-technische redenen. Verder is Borgue ooit van plan geweest een studie te schrijven over de amerikaanse schrijver Lovercraft en met name over diens verbeelding vol esoterische horror. De leespassie van Borgue wordt echter pas goed gewekt als hij een oude dictionair of grammatica in handen krijgt, waaruit de archeologie van de taal kan worden opgediept. Een van zijn diepste vriendschappen verschuilt zich achter het voorwendsel van een wekelijkse werkbijeenkomst over taalproblemen.
Dezelfde voorkeur voor archaische bronnen vinden we terug bij Borgue's keuze van zijn wijsgerige voorouders. Jarenlang verzorgde hij een uitermate technische cursus die voornamelijk gewijd was aan de griekse filosofie. Deze bestaat voor Borgue uit de pre-socratici, Plato en Plotinus; de iconoclast Aristoteles zorgde voor een amusant intermezzo, dat alleen betreurenswaardig is geworden door de ongezonde belangstelling die het (niet wilde) westen ervoor is gaan koesteren. De samenbindende factor van deze cursus was de koele bestudering van de rol die de verbeelding speelt ten opzichte van het discursieve denken en van de mogelijkheid om via een participatie-filosofie te kunnen volhouden dat men wel en dat men ook een beetje niet god is. Voor deze gedachte was niet alleen de latere uitwerking bij St. Thomas interessant, maar ook de veden en upanishaden die Borgue al in zijn studententijd had bestudeerd en die in zijn ‘privatissimum’ weer ter tafel verschenen. Als ik mij goed herinner heeft van de verdere westerse wijsbegeerte alleen Nietzsche nog grote emoties veroorzaakt. Maar laten we na dit biografische uitstapje terugkeren naar de irritante kanten van de Borgue-art.
Het verwerpen van het eerste woord dat onmiddellijk bij je opkomt, mag dan misschien niet leiden tot gekunsteldheid, omdat het welgekozen woord zó wel wordt gekozen dat het met duizend onvermoede, verborgen, organische banden vast zit aan wat er al stond (maar zich nog niet uitsprak), het blijft wel waar dat het voortdurend onverwachte een dergelijk beroep doet op het opnamevermogen van de lezer, dat het effect ongeveer identiek lijkt aan dat van een goede light-show: al snel treedt een coma-achtige verdoving op die ieder actief verwerken verder uitsluit. In ons geval ontstaat een leesblindheid die nederlanders al snel doet grijpen naar de voor de hand liggende verklaring dat het frans van Borgue te moeilijk is. Dat is waarschijnlijk, objectief gezien, nog waar ook, want het vocabulair dat Borgue gebruikt en dat toch al veel uitgebreider is dan dat van de gemiddelde fransman, wordt nog eens verveelvoudigd door de tot leven gewekte archaïsmen en toekomstmogelijkheden. Wat deze laatste vormen van verveelvuldiging betreft heeft een nederlander toch ook weer een voordeel vergeleken bij een fransman door het feit dat voor de eerste de dagelijkse resonanties die een woord oproept, de andere mogelijkheden minder sterk overwoekeren. Maar afgezien van al deze overwegingen wil ik hier toch wel proberen te verdedigen wat ik in het begin van dit artikel al beweerde, dat Borgue eigenlijk niet vertaald behoeft te worden. Deze lectuur vraagt eerder om een bepaalde psychische instelling dan om een buitengewone kennis van het frans.
Het daarjuist gebruikte beeld van een lightshow was zo gek nog niet in zoverre iedere mystieke visie, zoals Borgue laat zien, bestaat uit flitsen licht en donker en ook in zoverre een
| |
| |
lightshow een psychische toestand veroorzaakt waarin licht en donker een gelijkwaardige rol spelen. Het verschil tussen een boek van Borgue en een lightshow is dan dat de, mij althans, afstompende werking van het tweede fenomeen de waarheid suggereert dat alle licht de waarde heeft van duisternis, terwijl de duistere passages bij Borgue gaan delen in het licht. Ik weet echt niet waarom ik vind dat ‘grimée de lampadaire’ (om nu maar een passage te nemen uit de teksten die u in dit nummer van Raam aantreft) een treffende dimensie toevoegt aan het toch al niet alledaagse ‘l'idole s'élucide album des nostalgies’, want ik heb lange tijd niet geweten wat het letterlijk betekent.
Om eventuele leesblindheid te voorkomen zou het goed zijn aan alle boeken van Borgue op een los kaartje een kleine gebruiksaanwijzing toe te voegen, die niet veel meer zou behoeven in te houden dan een kleine yogaoefening in concentratie. Hierdoor zou niet alleen bereikt worden dat de lezer zijn leessnelheid (niet te snel, niet te langzaam) zou weten aan te passen aan zijn digestief vermogen, maar ook en vooral dat de tekst ontvangen wordt in dezelfde geestesgesteldheid waarmee hij is geschreven: de ogen geopend voor de wakende droom.
Er staan in de boeken van Borgue heel wat dromen. In de roman Le vieux Dieu, die dit najaar verschijnt, beslaan zij zeker de helft van het boek. Borgue zelf meent dat praten over de dromen wil zeggen dat men praat over een stuk van het leven, dat zo uitermate belangrijk is omdat je daarin weer bij je bronnen komt. In de droom neem je afstand van het dagelijkse leven dat zich zo vaak overbekend en zinloos voordoet. In de droom bereik je op een andere manier dan in het dagelijkse doen dezelfde werkelijkheid waarin wij leven, maar je bereikt deze werkelijkheid op een andere wijze, je ontdekt er andere kanten en contoeren aan, je kunt er als het ware van binnen uit in doordringen.
Het zal duidelijk zijn dat dit soort dromen weinig te maken heeft met de dromen waaraan je in je slaap bent blootgesteld. Borgue heeft zelfs een uitgesproken hekel aan slapen en in de vijftien jaar dat ik hem ken, heb ik zijn bed nooit anders gezien dan bedekt met paperassen: le travail.
De wereld van het wakend dromen, die wij bij het volwassen worden leren vernietigen met de wapens van logica, oorzaak en effect en het mathematisch voortgaande tikken van de klok, deze verloren gegane en soms weer teruggevonden wereld kent wel opeenvolging en samenhang, al kan de tijd er zich zonder aanwijsbare oorzaken samentrekken of integendeel vertragen en al is de loop der gebeurtenissen er omkeerbaar. Er is een fundamentele samenhang die te danken is aan de symbolische kracht van de droombeelden. Borgue vertelt dat deze wereld weliswaar sterk fascineert, maar je bent toch vrij om je eruit los te maken. De echte dromer, dat is diegene die er zich, min of meer expliciet, rekenschap van geeft dat hij droomt, ontdekt dat hij wel gevangen zit in een geheel dat hem vreemd, eigenaardig of juist bekend mag voorkomen, maar dat hij toch de situatie beheerst omdat hij beschikt over een nieuw gezichts- en reukvermogen, een nieuwe tastzin, en vooral omdat hij over psychische en meta-psychische vermogens blijkt te beschikken waarvan hij voordien nauwelijks een vermoeden had. Voor Borgue is de droom vooral de plaats waar hij zichzelf op de proef kan stellen, waar hij iets nieuws kan maken, waardoor hij ook zichzelf weer als nieuw ontdekt, met andere maatstaven, andere emoties en misschien vooral een grotere beschikbaarheid voor zichzelf.
| |
| |
De op luciede concentratie (en oefening) steunende ‘droom-kwaliteit’ in het werk van Borgue verklaart waarom de lezer enerzijds de indruk krijgt van een zeer grote bekendheid en vertrouwdheid, alsof hij voor zijn eigen, vrij associërende ‘monologue intérieur’ staat, of voor uit het verleden opdoemende ‘gezichten’ en anderzijds een nieuwe, onheilspellende wereld betreedt. Het bekende en vertrouwde demonstreert de werkelijkheidswaarde van wat de wakende dromen onthullen, het vreemde en onheilspellende element meet de afstand tussen het dagelijks leven en de dood en leven omvattende dimensie van de totale menselijke werkelijkheid. Want over dood en leven gaat het in het werk van Pierre Borgue.
Nu ik de thematiek daarvan moet aangeven, probeer ik vier, vijf dingen tegelijk te denken, die alle tezamen alleen maar omvat worden door de aanduiding ‘dood en leven’. De hele filosofie van het mogelijke die Borgue heeft opgebouwd om te ontkomen aan de gefixeerdheid van het bestaan en ook het taalinstrument dat hij met zoveel raffinement en intelligentie heeft gesmeed om er deze filosofie mee uit te drukken, dit alles staat slechts in dienst van een obstinaat pogen om te begrijpen, dwz. zin te geven of minstens onschadelijk te maken, dat wat hij van het menselijke bestaan haarscherp waarneemt: de ziekte en de mislukking die alles bedreigen, de dood die alles verwoest. Als dit begrijpen, dit zingeven niet mogelijk is, het maakt toch al verschil als het minstens is uitgesproken.
Het is misschien niet alleen goedkoop, maar ook verduidelijkend om te zeggen, dat de wereld van Borgue niet alleen de wereld is van de ziener, de yogi, die de banaliteit nog verontrustender vindt dan het visioen, maar ook van de breton, de kelt. De uitgever Morel spreekt van een erotische theologie en we zullen dadelijk nog zien waarom, maar er is zeker zoveel reden om bij Borgue te spreken van een bretonse, een keltische theologie, die een speciale onderafdeling is van de mystiek. Het werk van Borgue is het verslag van een levenslang gevecht met God (niet met de engel, want Dieu est mon cousin en er zijn geen tussenpersonen of tweede oorzaken). In deze theologie is God geenszins een verlosser, maar een loerende tijger die ieder ogenblik kan toespringen en die voortdurend in de gaten gehouden moet worden. Het kan zijn dat men het woord ‘God’ een heel boek lang niet tegenkomt en toch is alles wat Borgue schrijft een vorm van praten met God, al wordt het dan ook vaak ruzie en al vindt men nooit smeekbeden, maar veel strijdliederen, spotzangen, aanklachten. God is de zingever, maar geven doet hij weinig en nooit iets voor niets.
Toch is deze bretonse theologie ook niet meer dan een aspect of als men wil een leeslamp op Borgue. Wat het werk van Borgue nog het meeste kenmerkt is, lijkt mij, de poging om met een op constateren getrainde verbeelding de grenzen van het onbekende wat verder terug te dringen. Uit het onbekende komen ziekte en dood en alle belemmeringen voor een onbedreigd geluk. Geluk, dat is het totale leven, dat is ongestoord, in volle vrijheid jezelf zijn. Geluk is ook datgene wat men het meest begeert: het geluk is een vrouw. Zo komen we dan eindelijk bij de erotische theologie.
De wereld van het mogelijke, dat is de wereld van de in de schepping neergelegde belofte op vervulling. Wat Borgue hartstochtelijk begeert, dat is een wereld zonder belemmeringen, onvermogen, slaap en zinneloosheid, een wereld waarin de mens niet ondergaat in dagelijkse sleur, maar waarin hij in volle vrijheid schepper is en een deel van God.
| |
| |
Waarschijnlijk is het zo dat de God met wie Borgue vecht in dit alles uiteindelijk alleen een rol speelt als de Grote Belemmeraar, degene die verboden instelt, maar die daardoor ook de reddende hartstocht aanjaagt. Want de belofte moet door de mens zelf worden waargemaakt, de verlossing moet worden veroverd. De heilsweg die Borgue aangeeft, biedt de kans om gered te worden uit de dagelijkse gedefinieerdheid. Door gelovig te omhelzen wat de hartstocht ons te zien geeft en wat de verbeelding ons te geloven voorhoudt, krijgen we kijk op de wereld van het mogelijke, die door ons begeerd moet worden en geschapen en bezeten. Hier in dit ondermaanse, waar wij voortdurend worden bedreigd door dood en vermoeidheid, is ons nog niet meer gegeven dan kortstondige visioenen van deze werkelijke wereld. Borgue laat ons zien hoe voor een door hartstocht gezuiverde blik het beloofde land oprijst: ‘A l'image des voeux le royaume monte. Vaste proue de fauve. Armé de regards. Pourpre panique’. Maar vaak ook is de pelgrim de uitputting nabij en de genade nog ver: ‘Je déposerai mes yeux dans une coupe auprès de ma tête. Pour dormir comme un coq paresseux. Assommé d'un coup de bûche enflammé. Vidé d'une trop longue suite’.
Het ligt voor de hand dat als de lust een genade is, de verlossing de vorm aanneemt van een vrouw. Het hele oeuvre van Borgue is gewijd aan de vrouw. De vrouw is de epiphanie van de begeerte, het mogelijke, het uiteindelijke. Deze gestalte van de mogelijke aarde is niet te vinden buiten onze planeet, maar in de dingen om ons heen die aan de dagelijksheid zijn ontrukt (en aan het eerste woord ervoor waarmee men ze aanduidt) om hun werkelijke gezicht te tonen. De vrouw is alomtegenwoordig, in landschappen, in inkt, in God, in mannen.
Een werkelijk groot schrijver heeft een eigen geluid. Pierre Borgue spreekt ons aan met ‘de schandelijke stem van de onschuld’.
|
|