| |
| |
| |
Maarten Beks
Pierre Borgue: Monsieur Texte
‘Wie heeft de moed gehad Monsieur Encre te schrijven? Wie is Pierre Borgue? Welke persoonlijkheid van internationale cultuur, hoog gewaardeerd door allen, die er hun beroep van maken de wereld en zelfs God van denkwerk vrij te stellen, verbergt zich achter het bondige pseudoniem Pierre Borgue? Borgue is een gevaarlijk auteur, intelligent, geïnspireerd, droguerend, systematisch. Zijn stem reikt ver, hij neemt het woord bij het woord. Hij sublimeert de wereld en erotiseert de theologie. Hij is wereldwijs, een verleider. En Monsieur Encre is geen ambtenaar.’
Op deze aan saluutschoten herinnerende wijze annonceert uitgever Robert Morel de roman Monsieur Encre van Pierre Borgue. Het ziet ernaar uit, dat Morel, anders dan de auteur erg graag zou willen dat iedereen wist wie zich achter dit ‘pseudonyme dru’ verschuilt, maar wie het geheim kennen zijn vooral verheugd te weten, dat achter de ‘persoonlijkheid van internationale cultuur’, die uw en mijn en Gods denken voor zijn rekening neemt, ook nog een Pierre Borgue schuil gaat. In de naam Pierre Borgue openbaart zich een schrijver, die zich in zijn andere verborgen leven verbergt achter een andere veel wijdser naam, een ‘nom à particule’, die men graag als pseudoniem zou kiezen, als men toevallig gewoon als Pierre Borgue geboren was.
Pierre Borgue's ware naam is ons toevallig bekend, maar wat kan die wetenschap u baten, zolang u niet weet wie Pierre Borgue is en wie ‘Monsieur Encre’. Natuurlijk, er is zoiets als een ‘Complexe de gauche’, en Albert Morel, uitgever van een rechtschapen links fonds, kent het zwak der weldenkende, met het proletariaat solidaire intellectuele bourgeoisie voor het soort onburgerlijkheid, dat vertegenwoordigd wordt door aristocratische namen en feodale gedragswijzen.
De democratische gelijkheid impliceert een gelijk recht op ongelijkheid en op het stichten van uiterst exclusieve jacobijnse cénacles.
Maar goed, Mijnheer Inkt verscheen vorig jaar in druk. Het zou de titel kunnen zijn van het eerste of laatste geschrift in de geschiedenis van de boekdrukkunst - incarnatie van alles wat de inkt, de pen, de schrijfmachine, de daad van het schrijven en de drukpers toedoen aan de vigueur van iemands denken -, maar laat ons voorlopig vaststellen, dat het hier gaat om het romandebuut van een schrijver, die door de Franse radiocriticus Henri Miguel met een preuts mondje (want, tu sais, hij houdt niet van dat woord) geniaal werd genoemd.
Dat is natuurlijk het minste wat verwacht kan worden van iemand, die ons God en de wereld voordenkt en God en de wereld ons en het kwam ons - Urias Nooteboom en mij - dan ook voor, dat we niet alleen voor eigen rekening, maar ook in Zijn Geest handelden, toen we besloten Pierre Borgue maar eens te gaan opzoeken, zijn geloofsbrieven te bestuderen en ons bloot te stellen aan zijn ‘Théologie érotique’. Wij hoefden niet ver te reizen om de demiurg te vinden, want Pierre Borgue denkt niet voor ons en God in Frankrijk, waar zijn boeken verschijnen, maar in een notabel vlek in Gelderland, dat in Monsieur Encre als ‘Montval’ wordt aangeduid en gesitueerd wordt in de buurt van de ferme provinciestad Bâtour, alwaar Monsieur Encre als ambtenaar werkzaam is en waar Pierre Borgue onder een andere naam een andere theologie dient.
Men bereikt Bâtour per trein en Montval per bus. Het kostte ons niet alle scherpzinnigheid te bepalen welke plaats van inmiddels internationale cultuur zich verschuilt achter het bondige pseudoniem Montval en daarna viel het ook niet meer moeilijk de overigens moeilijk te decoderen naam van de stad Bâtour (lage toren?) te bepalen. Bâtour is
| |
| |
een hoofdkwartier der progressieve theologie, maar van de invloed der erotische theologie bespeurt men er nog weinig, ook niet in de bus, wat wellicht te wijten is aan de afwezigheid van per openbaar vervoer pendelende en door deze nalatigheid hun laatste kans op genialiteit verspelende ambtenaren. Rustig maar, het wordt straks allemaal uitgelegd.
Maar daar is Pierre Borgue. Groot, grijs, zeer Nederlands, maar, geheel overeenkomstig de grote Franse traditie, niet in staat tot het uitbrengen van vijf samenhangende Nederlandse woorden na meer dan tien jaar verblijf in het land van Spinoza en Descartes, soliede, een hoge ambtenaar (wat hij eens was), een prelaat (wat hij had moeten worden) of een bankdirecteur, zou men zeggen, bij wie men graag zijn gedachtengoed rentegevend belegt, als men op dat stuk vermogend is. Hij spreekt - Frans uiteraard - zoals het Gode en de Code behaagt: improviserend in het soort periodenbouw, dat men ongecorrigeerd aan de zetterij kan doorgeven, geen aarzelingen, geen overhaasting, alleeen exacte aanduidingen omtrent interpunctie en aliniëring. De Franse conversatie bevat een paar wezenstrekken van de democratie, maar wat men er nu van ervaart is meer de verlicht despotische zetting dan de democratische strekking: Borgue, gevormd in een van de laatste literaire salons die Parijs nog telt, spreekt in de toonaard, die bij de gesprekspartner de treffende antwoorden van Socrates' leerlingen uit Plato's dialogen in herinnering roept: panu men oún (welzeker, zonder twijfel, gewis, zeer ter snede).
Toegegeven, ik heb Pierre Borgue niet aldus voor het eerst ontmoet, maar Urias Nooteboom moet het wel ongeveer zo vergaan zijn en bovendien: zoekend naar de regie van een opstel, waarin Pierre Borgue, in Nederland levend Frans auteur, aan het groot-Nederlandse publiek zou dienen te worden voorgesteld, wist ik niets beters te bedenken dan deze schikking der feiten, die de lezer onmiddellijk al met zoveel mogelijk ondoorzichtige en - hopelijk - de nieuwsgierigheid-prikkelende gegevens beoogt te confronteren. En met name wilde ik mezelf middels deze methode onbekend maken met een mij te bekend vriend, om daardoor alles wat ik over hem weet, raad, vermoed en niet weet te plaatsen in een opzettelijk onsystematisch verband, dat mij zal dwingen tot systematisering van mijn richtingloze mededeelzaamheid. Welnu, er is dus een boek, getiteld Monsieur Encre, in 1971 verschenen bij de uitgever Robert Morel.
De auteur noemt zich Pierre Borgue, maar heet voor de burgerlijke stand en het Grand Armorial de France Vicomte Yves Huon de Kermadec, en dat is een naam waarin men zowel noblesse en Franse welluidendheid als een zekere Bretonse weerbarstigheid beluistert.
We hebben het inmiddels dus al over drie personen: Monsieur Encre, Pierre Borgue en Yves Huon de Kermadec. Monsieur Encre is, als men Pierre Borgue mag geloven, ambtenaar en volgens Albert Morel is hij dat niet: ik vertel weldra hoezeer beiden gelijk hebben. Pierre Borgue is auteur - van één gepubliceerd en van vele spoedig te publiceren manuscripten - en Yves Huon de Kermadec maakt deel uit van de hoofdredactie van een internationaal (laat ons zeggen) mythologisch tijdschrift in Nijmegen: Bâtour. Te omschrijven wat precies Kermadec's functie is in dit verband valt mij zeer moeilijk, omdat ik niet de namen ken van al diens specialismen, die ik dan maar zal samenvatten als duivelstoejager in een godgeleerd gezelschap. Bij lezing van Monsieur Encre realiseert men zich van tijd tot tijd, dat deze ‘fonctionnaire’ tijdens zijn intellectueel freewheelen in de bus wel erg weinig
| |
| |
moeite heeft met de productie van een letterlijke Upanishaden- of Summa Theologica-tekst. (‘Et Monsieur Encre pense à Summa Theologica I, 85, 7, o. - à propos du rapport en Ona entre la parfaite organisation de son corps et la remarquable vigueur de l'intelligence de son âme. Aristote ne dit- il pas (en pensant probablement à des non-filles) que ceux qui ont la chair délicate ont l'esprit le mieux doué?’ etc.).
Wie de schrijver kent verwondert zich niet over deze paraatheid: Borgue wenst geenszins te gelden als een specialist op het stuk van het thomisme of van enig ander niet erotisch theologisch - isme, maar wie daar zich wel in bekwamen, laten zich graag onvindbare teksten door hem dicteren. Ter geruststelling moge gelden, dat dit moeiteloos verworven en moeiteloos te berde te brengen weten zich - blijkens de uitslag van een door mij persoonlijk afgenomen vergelijkend examen - ook uitstrekt over het volledige oeuvre van Charles Dickens. Volgens anderen ook over Balzac, Avicenna en Plato.
Sla Monsieur Encre op en men vindt deze eruditie, haast onherkenbaar vermalen en soms zelfs in de vermomming van onwetendheid - Monsieur Encre vraagt zich iets af en Pierre Borgue weet precies te vertellen op welke wijze filosofie, theologie en sociale wetenschappen daar het antwoord op schuldig blijven - op iedere bladzijde. Eén ding kan dan ook bij voorbaat gezegd worden: Pierre Borgue is - gewapend als hij is met alle geleerdheid van Yves Huon de Kermadec - een essayist bij de gratie Gods, die echter de genade afwijst en alle hem gegeven essayitische luciditeit in een langdurige reeks van verhittings- en afkoelingsprocessen omsmeedt tot iets wat door hem merkwaardigerwijs - en nog meer merkwaardigerwijs: terecht - een ‘spontane taal’ wordt genoemd: poëzie.
De heer De Kermadec woont - dat is inmiddels duidelijk - in Berg en Dal-Montval -, niet ver van het Afrikamuseum, dat ook nog even in Monsieur Encre opduikt, en hij heeft de afstand Nijmegen-Berg en Dal lange tijd per bus afgelegd, zoals monsieur Encre, fonctionnaire op en neer reist tussen Montval en Bâtour.
Wie en wat is nu monsieur Encre: ‘Fonctionnaire’, zoals Borgue niet ophoudt te beklemtonen, of niet, zoals Albert Morel ons te geloven voorhoudt. Welnu, Encre is bevrijd van zijn ‘fonction’, zolang hij in de bus verkeert, maar anderzijds is de bus voor hem niets dan een interval tussen twee maten, die volstrekt voor elkaar verwisselbaar zijn: ‘L'autobus est au terminus et conduit au terminus, point d'arrivée et de départ de monsieur Encre. Car monsieur Encre est fonctionnaire’. Aldus eindigt elk van de fragmenten, mystisch-poëtische trajecten dus, waaruit dit boek is opgebouwd en ieder fragment, iedere ‘rapt’ is een door ‘arrivée’ en ‘départ’ - onmogelijk van elkaar te onderscheiden noties en momenten dus - van de bus begrensde vertolking van het gedachtenleven van monsieur Encre. Het woord ‘gedachtenleven’ is, meen ik, voor één keer wel op zijn plaats, want de held van dit verhaal is in feite het leven der gedachten in de tijdloze intervallen tussen de ene dood der gedachten en de andere, tussen het ene denken ‘en fonction’ van iets (gemeentewetgeving of theologie) en het andere. Er zijn practijkvoorbeelden van zulke kortebaan-inspiraties, waarmee inderdaad voornamelijk ambtenaren begenadigd schijnen te zijn: de afstand, die Pierre Kemp dagelijks aflegde tussen de mijn, die hij in een ambtelijke functie diende, en zijn landelijke woonplaats was precies een kort gedicht lang. Bij Borgue is de af te leggen afstand de factor, die vorm geeft aan een vormeloosheid en een taalbruutheid, die buiten deze prozaische, veraanschouwelijkende voordracht om
| |
| |
nooit aan de orde der poëzie gesteld had kunnen worden.
Er zijn in de literatuur natuurlijk meer voorbeelden te vinden van pogingen tot verbalisering van het soort ‘freischwebende’ gedachtenprocessen, waarin monsieur Encre in de bus verwikkeld raakt. De monoloog van Molly Bloom uit Ulysses van James Joyce is een beroemde verwijsplaats, en een exempel tevens, dacht ik, van het soort literatuur, dat stellig niet in deze vorm wordt geproduceerd door een gedachteloos voor zich uit denkende vrouw in bed. Wat Molly Bloom geacht wordt met haar lichaam te denken speelt zich in werkelijkheid af op het niveau van de grammatica en de syntaxis van een taal, die alleen door een schrijver kan worden toegedacht aan een sensuele vrouw, die voor geen van haar gewaarwordingen en voor geen van haar gedachten woorden heeft. Joyce geeft een heel briljante, adequate vertaling, die achteraf, na lezing dus, waarschijnlijk wel door Molly Bloom zou zijn geautoriseerd, maar de afstand tussen methode en effect lijkt hier, zolang men leest, in feite nóg groter dan in de beschrijvingen van ‘les égarements du coeur et de l'esprit’ uit de traditionele, psychologiserende literatuur, bij Crébillon fils, laat ons zeggen, of Stendhal, of Gide. Borgue staat dus niet alleen in zijn streven het voor-reflexieve denken aan het licht te brengen. Maar hij heeft, naar het zich laat aanzien, weinig behoefte om zich met ‘kunstbroeders’ te verstaan, waarschijnlijk, omdat hij met hen alleen een program gemeen heeft, maar verder ook niets. Wat hem in deze litteraten met name tegenstaat is hun overtuiging, dat ‘la pensée brute’ (die ‘point d'arrivée’ heeft en ‘point de départ’) gevangen kan worden in opeenvolgingen van zinnen, waartussen door deze schrijvers diepe samenhangen worden vermoed, omdat zij deze door taalbeelden opgeroepen taalbeelden ‘automatisch’ op het spoor zijn gekomen. Van het ene woord kwam
het andere en zij zijn niet tussen beide gekomen. Laat ons vooropstellen, dat Pierre Borgue - zie het interview van Urias Nooteboom - deze vorm van zich rechtstreeks laten inspireren beschouwt als een zonde tegen de Heilige Geest. M.a.w.: hij laat niet af te benadrukken, dat hij het taalautomatisme als methode van reproductie van prereflexieve denkprocessen waardeloos acht. ‘L'écriture automatique’ is - althans in de vorm waarin deze tot dusver practisch is toegepast - in zijn ogen iets absurds, alleen al, omdat deze manier van exploreren van het ‘onderbewustzijn’ hoogstens het niveau van het oppervlakkigste reflexieve denken reproduceert. Molly Bloom denkt zoals een vrouw op een psychiatrische divan denkt dat zij denkt op een haar meer vertrouwde divan. Het dient de schrijver volgens Borgue te gaan om ontautomatisering van zijn denken, om debanalisering, hij moet zoveel mogelijk tussenbeide komen om woorden te vinden, die niet in eerste, maar juist in allerlaatste instantie voeling met elkaar blijken te houden. Alleen door de maximaal denkbare afstand tussen woorden te meten komt men hun spanningsbereik op het spoor en daarmee misschien de toestand, waarin ‘het eerste woord’ werd voortgebracht.
Wellicht echter scheidt deze afkeer van het ‘automatisme’ Borgue wél van een groot deel der surrealistisch te werk gaande schrijvers, maar juist niet van Breton, die immers middels de methode van het psychisch automatisme niets anders wilde bereiken dan een toestand, ‘waarin wij van het ons vertrouwde systeem van samenhangen zijn beroofd en waarin wij vervreemd worden van ons eigen herinneringsgebied’, en volgens wie ‘het onderbewuste niets anders is dan een universum, waarin leven en dood, verleden en toekomst, werkelijkheid en ver- | |
| |
beelding tegelijkertijd kunnen worden ervaren’. Als men dit woord bij het woord neemt spreekt men waarschijnlijk over weinig anders dan over wat Borgue en Valéry bedoelen met ‘le premier mot’. En dan is het zelfs niet ver gezocht om Borgue aan te merken als een van Breton's eerste serieuze leerlingen.
Evenwel: Borgue praat niet met Breton, hoeveel moeite ik me ook gegeven heb om de - ook zeer eigenwijze - Breton Borgue zover te krijgen. Voorzover deze telg uit een geslacht van met het gezicht naar de zee levende kelten, die het noch met de absolute monarchie van Lodewijk XIV noch met de reeks van republieken hebben weten te vinden, zichzelf wenst te zien als voortzetter van zoiets als een traditie wijst hij onveranderlijk - zie alweer Nooteboom's interview - naar Paul Valéry, aan wie hij al pratend voortdurend herinnert, maar die hij al schrijvend woord voor woord onschadelijk schijnt te maken (zie de zware gang der vaak uit niet meer dan drie solitaire woorden bestaande zinnen in ‘Monsieur Encre’).
Valéry boeit Borgue als iemand, die onvermoeibaar als voor een aquarium de bewegingen van zijn eigen denken heeft beloerd. Wat Valéry op papier zette - omdat het niet anders kon en alleen áls het niet anders kon - waren statistieken of labyrintische modellen van de labyrintische wandelgangen waarin zijn denken zich bewoog. Er is een enorme complexiteit en een onwaarschijnlijke helderheid, maar er zijn ook andere, hinderlijke onwaarschijnlijkheden. Zo is de door Valéry ontworpen ideaal-Valéry een Monsieur Teste’, die men zich, nadat hij enige tijd indruk heeft gemaakt, tenslotte toch moeilijk anders kan voorstellen dan als een teruggetrokken levende Sherlock Holmes, die met zichzelf schakend of kruiswoordpuzzlend door de straten gaat, en die, onophoudelijk zijn gedachten waarnemend en herdenkend tenslotte niet meer in staat is te denken wat men doet als men denkt zonder te denken dat men denkt. Deze hele monsieur is ‘Tête’ geworden en het denken van dit wandelend hoofd weerspiegelt te vaak niet veel meer dan de structuur van een meet-instrument, dat alleen op zichzelf is aangesloten. Het grote zwijgen van Valéry uit zich tenslotte dan ook in aforismen over het zwijgen, ‘famous last words’: Narcissus praat teveel over zijn zwijgend spiegelbeeld. Is Encre een ideaal-Borgue, zoals Teste een ideaal Valéry is? Dat valt moeilijk te zeggen, hoewel men onmiddellijk kan opmerken, dat Encre beter geslaagd is dan Teste, omdat Borgue een triviale situatie schept, waarin Encre Borgue kan overstijgen, terwijl Valéry alleen een ideaal-situatie creëert, waarin geen plaats is voor het mirakel. Zittend in de bus weet Borgue voor Encre een transgressie van diens ambtenaarsbestaan te realiseren, die alleen denkbaar is tegen de stoffige achtergrond van deze subalterne alledaagse conditie. Borgue is de nederige vertolker van het in de bus naar Montval op het
hoogste toerental draaiende denken van Encre, maar zodra Borgue de pen neerlegt is hij - anders dan Valéry - oneindig superieur aan zijn projectie, een kleine adjunct-commies, die zich door talloze chefs onder aanvoering van de heer Merdutub laat koeieneren. Borgue wordt, als hij de pen neerlegt, weer heel comfortabel de heer Huon de Kermadec, referendaris 1e klasse van het Valeriaanse denken die een nieuwe pijp stopt en verder spreekt alsof het in een boek van Valéry gedrukt staat, helder, aforistisch, wellevend, al zijn eruditie op ontspannen wijze dwingend in een serie van naadloos uit elkaar volgende gedachtenstappen, wandelend als monsieur Teste door de cartesiaanse straten der redelijkheid, die van Montval of van het Luxembourg, hem om het even, want het zijn zíjn straten, de ver- | |
| |
trouwde labyrinthen.
Toen voor het eerst sprake was van de mogelijkheid tot publicatie van het manuscript van Monsieur Encre was er onder vrienden enige discussie over de titel, waaronder dit boek, het moeilijkste dat we allemaal ooit onder ogen hadden gehad, aan het publiek gepresenteerd zou dienen te worden. Ik heb toen, vooral om Borgue op een wat hardhandige manier van zijn ietwat krampachtige behoefte aan althans één ‘précurseur’ in de Franse traditie te genezen, voorgesteld het werk Monsieur Testicule te noemen. Wel aardig natuurlijk - wegens het straffe percentage erotiek in dit ingewikkeld brouwsel -, maar onjuist, want Monsieur Encre is geen parodie op Monsieur Teste maar een volledig autonoom boek, met natuurlijk een bepaalde voorgeschiedenis, die men middels een gerichte titelkeuze op min of meer wervende manier kan expliciteren. Monsieur Encre houdt inderdaad - Borgue ipse dixit in Nooteboom's interview - althans in de titel een verwijzing in naar Monsieur Teste. Deze verwijzing markeert tevens de cultuur-historische afstand tussen twee boeken, die het mijns inziens volledig tegen elkaar kunnen opnemen. De inkt heeft de plaats van het hoofd ingenomen, het denken is inkt geworden, en dat is een fenomeen waarmee de interpreet natuurlijk vele kanten uit kan, zoveel, dat hij nauwelijks weet welk van al deze dankbare aspecten hij het eerst bij de kop zal nemen.
‘Inkt’ in plaats van ‘denken’, dat zou ook de titel kunnen zijn van een essay over de ‘nouveau roman’, van een roman over de ‘nouveau roman’ zelfs. Het denken zou in een boek uit deze school onmogelijk aan de orde kunnen komen in de vorm van de beschrijving van gebeurtenissen binnen een hoofd, noch in de vorm van een verslag van de avonturen van ‘de woorden’ (Les Mots staat ook cultuurhistorisch tussen Teste en Encre in), maar alleen in de visuele vorm van enigerlei vorm van inkt. Zoals het denken van monsieur Teste alleen gedefinieerd kan worden in de termen der onthouding. Teste schrijft geen boeken, hij hééft geen boeken en beperkt het spreken tot het in het maatschappelijk verkeer noodzakelijke minimum -, zoals Valéry zelf het denken in zijn pure staat alleen mogelijk acht buiten de daad van het schrijven om, zo kan de met inkt besmeurde ambtenaar Encre alleen denken als de bus hem voortbeweegt als een hand een pen en van dat denken kan alleen adequaat verslag worden uitgebracht door Pierre Borgue indien deze zijn gedachten door pen of schrijfmachine laat voortbewegen. De schrijfmachine denkt anders dan de pen, een ‘Olympia’ anders dan een ‘Remington’; Alfred Kossman heeft dat al opgemerkt aan de zure respectievelijk positieve toon van zijn op deze machines getypte toneelrecensies, en iedereen, die gedichten schrijft - en daarna typt en daarna gedrukt ziet - wist dat eigenlijk ook altijd al, maar voor de nouveau romancier is het denken van de intellectueel, zijn eigen denken, in alle ernst nog alleen beschrijfbaar als iets dat van inkt is en tot inkt zal wederkeren.
‘Monsieur Teste’ is dus ‘Monsieur Texte’ geworden en een tekst is natuurlijk van alles en nog wat, maar vooral een blad papier bedekt met inkt. Nog maar nauwelijks een eeuw geleden vond men het tamelijk vreemd dat iets dergelijks werd gezegd over het schilderij en nu, op het moment dus waarop we nog nauwelijks bekomen zijn van alle met veel te veel verf bedekte lappen linnen, is het publiek nog maar nauwelijks vertrouwd met de notie, dat zijn wereldbeeld voornamelijk uit inkt bestaat.
Deze verwijzing naar de inkt als voornaamste vorm en substantie van het denken van de twintigste eeuw in Monsieur Encre -
| |
| |
een verwijzing, die men in de titel vindt en die men geen moment uit het oog dient te verliezen bij lezing van de tekst - brengt ons natuurlijk op het aspect ‘concrete poëzie’. Daarmee wordt tevens gezegd, dat men, zich bewegend in de tijd van Monsieur Teste naar Monsieur Encre ook geografisch dient te verplaatsen. Men begeeft zich van Frankrijk - het land van de conversatie en het nog wel schriftloos denkbare ‘discours’ - naar Duitsland, het land van de ‘Abhandlungen’ en de ‘Vorlesungen’ (van teksten, waarvan men zich nauwelijks meer kan voorstellen, dat zij oraal geproduceerd zouden kunnen worden). Dat Borgue's proza tendeert in de richting van de concrete poëzie, c.q. van de productie van teksten, waarvan het visuele aspect minstens even belangrijk is als het aspect van de betekenisoverdracht, is voor mij haast al te gemakkelijk aantoonbaar, want ik heb de bewijsmiddelen daarvoor in handen (en ik zal niet nalaten te trachten ze in dit Borgue-nummer gereproduceerd te krijgen mét de tekeningen, die ontstonden door compressie van de teksten met het hoogste inkt-gehalte).
Legt men Borgue's manuscripten naast elkaar dan heeft men, komt het mij voor, het ideale materiaal bij de hand om de theorieën omtrent tekstverdichting, zoals die bijvoorbeeld zijn ontwikkeld door de theoreticus van de concrete poëzie, Max Bense, op triomfantelijke wijze aan de orde te stellen. Borgue kent Bense niet (het Duits van de schrijver van Monsieur Encre is nauwelijks beter dan dat van de auteur van Monsieur Teste én van Mon Faust), maar ik ben ervan overtuigd, dat hij, vertaald in het Duits, betere verstaanders zou ontmoeten dan hij, een marginale Fransman, nu in Frankrijk kan vinden, en dat voornamelijk, omdat het Frankrijk in de driekwart eeuw, die Borgue van Valéry scheidt, aan een Walter Benjamin en een Max Bense heeft ontbroken. Robert Morel heeft er nu een beetje spijt van dat hij Monsieur Encre heeft gepubliceerd vóór Borgue's voldragen eerste roman, Le Vieux Dieu, die waarschijnlijk deze maand het licht zal zien. Iedere Fransman, die een beetje op de hoogte is van de het meest expliciet op de Duitse romantiek voortbordurende romanciers uit de surrealistische school - het beste voorbeeld is waarschijnlijk Au Château d'Argol van Julien Gracq - is ook voldoende toegerust om Borgue's ergens in Scandinavië gesitueerde evocatie van een droom - Bretagne of - Normandië in de juiste gestemdheid te lezen. De sleutelwoorden van Borgue's literaire beginselverklaring - debanalisering, depsychologisering en remythologisering - vindt men er, voorgedragen nog in een episch-romaneske vorm, in terug. Dit proza wordt voortdurend beschenen door een waterige scandinavische zon; als er al sprake is van filosofie dan toch alleen in de archaïsche toonaard van de incantaties van het Gilgamesj-epos, de Upanishaden en - vooral - de Edda. Geen exposé van theoretische
moeilijkheden dus, maar een retour naar de oorsprong van het verhaal, en dat is natuurlijk een poging, die alleen op legitieme wijze kan worden ondernomen in een tijd, waarin de wijze waarop een verhaal verteld dient te worden het eigenlijk onderwerp van de meeste verhalen is geworden (zoals het brute theater een kans kreeg naast het theater dat alleen nog toneelproblemen theatraliseerde).
Wie Encre leest na Le Vieu Dieu constateert dat allerlei boze en ongelukkige eigenschappen van het bewustzijn hun intrek hebben genomen in de schrijfmachine van de auteur Borgue: ironie, complexificatie, oneigenlijk taalgebruik, essayistiek die de lyrische fragmenten persifleert, lyriek vol opzettelijk geinduceerde wormstekigheid, en zelfs zoiets als moedwillig veroorzaakte taalvervuiling - en hij zal waarschijnlijk begrip hebben voor
| |
| |
de onvermijdelijkheid van deze stap van het ‘in illo tempore’ naar een held van deze tijd. Na een mythe, verteld ‘op de wijze van...’ moest Borgue de mythisering van de banaliteit schrijven en het relaas van alle tragi-komische fasen, die de remythiseur te doorlopen heeft voor hij een beetje leert goud te maken. Deze in Encre alleen op de achtergrond meespelende problematiek wordt vele malen bij zijn naam genoemd in een zeer lijvig proza-gedicht, Poème Discontinu. In het woord ‘proza-gedicht’ is in feite het hele vraagstuk gegeven: men denke niet aan de ‘prose lyrique’, waarin de impressionisten vorm gaven aan hun aarzeling tussen de proza- en de poëzievorm, maar aan reeksen van teksten met variërende dichtsheidsgraad en dus variërend proza- en poëzie-gehalte, die het onmogelijk zonder elkaar kunnen stellen. Essayistische fragmenten worden toegelicht door teksten van lyrische densiteit, poëzie vervluchtigt langzaam - in meetbare fasen - tot proza. Poème Discountinu is dus als alle grote poëtische teksten der moderne literatuur een Ars Poëtica, die echter veel meer te bieden heeft dan een ‘vertoog over de poëzie’ en veel meer dan de louter demonstratieve tekstmodellen, die Bense aan de computer heeft opgesteld ter adstructie van zijn kwantitatieve esthetica. De in de moderne kunstbeschouwing zo hoog aangeschreven ‘recherche’, kunst van de tweede graad, die het handelen van de kunstenaar op de wijze der kunst becommentarieert - en de meer en meer gewantrouwde aan rechtstreekse openbaring gehoorzamende creativiteit hebben elkaar gevonden in dit Poème Discontinu en dat waarschijnlijk omdat de discursieve filosoof de Kermadec het de ‘artiste’ Borgue niet toestaat, dat deze zich over problemen der creativiteit anders
uit dan in een moeizaam uit de vergetelheid opgediepte ‘spontane taal’ van eigen makelij. Aan Breton's programma voor de poëzie van de toekomst - ‘Les Mots ont fini de jouer, les mots font l'amour’ - wordt misschien voor het eerst recht gedaan in dit Poème Discontinu, dat echter ook het spelen der woorden - als essayistisch voorspel tot het ‘faire l'amour’ der lyriek - in ere hersteld heeft.
Laat ons elkaar duidelijk verstaan: ik vind Poème Discontinu een meesterwerk en het is, geloof ik, meer dan dat: een moment in de geschiedenis van de moderne literatuur, vergelijkbaar met de momenten Lautréamont, Rimbaud, Mallarmé, Breton. Hoe lang zal het duren voor Frankrijk het heeft leren lezen? Welnu, Borgue's oeuvre kwam in Nederland tot stand en het werd gepubliceerd, omdat Nederlanders - Jaap van der Starre, Hans Witte, Charles Wentinck en ondergetekende - zorgden dat het in handen werd gespeeld van een Franse uitgever. Kan voor één keer het exegetisch licht - d.w.z. de beantwoording van de vraag hoe men zo'n tekst in het Frans vertaalt - ook niet uit het noorden komen?
Tenslotte nog een stuk significante ‘petite histoire’: In 1969 kwam de tekst van Monsieur Encre tenslotte terecht op het bureau van Lucien Henri, lector van Robert Morel. Daar werd het prompt ontvreemd door een 17-jarige dichter, bezet met veel talent en vele andere rimbaldiaanse eigenschappen, ook uiterst onaardige. Hij had het, zei hij, willen aanbieden onder zíjn naam, want op dit boek rustte de genade. Men kan er verzekerd van zijn dat deze jongeman, als hem dat gelukt was, thans de drager zou zijn van een wereldberoemde naam, die van de schrijver van het poëtisch getuigenis van zijn generatie. Pierre Borgue, in de vijftig, zal misschien een paar jaar langer moeten wachten om erkenning te vinden als expoment der nieuwste lichting.
|
|