uitvoering van de zo kordaat gestelde opgave: de kaders van het militaire machtsevenwicht, van de ondernemingsgewijze produktie, van de internationale zoek-je-voordeel ekonomie. U weet eveneens dat deze kaders ‘het verlangen naar een meer humane samenleving waarin de solidariteit met de misdeelden groeit’ niet gunstig gezind zijn.
Natuurlijk heerst ook in uw kring ongenoegen met een regeringsbeleid dat zich klakkeloos aan bestaande machtsverhoudingen konformeert. Maar gaat daar politieke stootkracht van uit? In de ‘Algemene politieke en financiële beschouwingen rijksbegroting 1972’ vond ik daaromtrent sprekende indikaties.
Bijvoorbeeld: nadat mijnheer Van Mierlo enkele uitgangspunten voor een alternatieve maatschappij had ontworpen, waarbij hij zich bescheiden beperkte tot die veranderingen die voor het behoud van de samenleving noodzakelijk zijn, vervolgde hij:
‘Mijnheer de Voorzitter: Dit waren een paar strukturele uitgangspunten vanuit het gevoel, dat met het een en ander nogal wat haast is geboden. Ik zal niet stomverbaasd zijn, als dit morgenochtend nog geen beleid is en ook niet, als dit in dit kabinet nooit beleid zal worden. Misschien dat er echter eens zich een ander kabinet vormt, dat dit wel zal gaan doen!
Minister-president Biesheuvel: ‘Dan moet u nog lang wachten’.
En de onthutste lezer wreef zijn ogen uit. Hij had nooit gedacht dat onze ministerpresident zo openbarend kon zijn. Zonder omhaal eksekuteert hij iedere hoop op een maatschappij-veranderend regeringsbeleid, hoe gematigd en anti revolutionair dit ook wordt uitgesproken.
En niemand protesteert. Van Mierlo schept adem en herneemt zijn koers naar de daverende slotzin: wie de samenleving wil behouden, zal haar als de bliksem moeten veranderen. Twee dagen later noemt mijnheer Biesheuvel de rede van Van Mierlo een belangwekkend betoog waarin veel opmerkingen hem hebben aangesproken, en dat zich bovendien bezondigt aan ideologies nahinken. (Van Mierlo had namelijk wél gezegd dat de ondernemingsgewijze produktie in haar huidige vorm niet gehandhaafd kan worden maar er wijselijk van afgezien om dit inzicht te konkretiseren zodat men hem niet op socialisme kon betrappen, wat - zoals Biesheuvel het Den Uyl nog eens voorhield - oude koek is en bovendien partij-politieke koek).
Een absurde gedachte overvalt mij: een zekere Karl Marx heeft omstreeks 1850 dingen gezien waarvoor in 1972 de Nederlandse minister-president zijn ogen nog moet openen. Nog een absurde gedachte: als het marxisme er niet was, zou Biesheuvel het moeilijker hebben om de waarheid omtrent ‘de ondernemingsgewijze produktie’ niet te herkennen. Nu zegt hij: ‘De Wolga is even vervuild als de Rijn’ (Handelingen van de Tweede Kamer, zitting 1971-1972, blz. 291). Ik neem de draad weer op. Even rekapituleren:
Van Mierlo als de bliksem veranderen - misschien eens.
Biesheuvel: een belangwekkend betoog - lang wachten.
Beide heren zullen nog wel eens in één kabinet terechtkomen.
Nu mijnheer Andriessen: ‘Ik ben het voor wat de ernst van de situatie betreft in een aantal opzichten wel met de heer Van Mierlo eens. Ik ben inderdaad met hem van mening dat er ontwikkelingen gaande zijn, die bijna buiten de menselijke greep dreigen te komen. Ik heb echter vergeefs naar een politieke vertaling van die gedachten gezocht, mijnheer de Voorzitter. Ik meen dat zijn gedachten - hoezeer ik het ook in een aantal opzichten met de heer Van Mierlo eens kan zijn -