Raam. Jaargang 1972(1972)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 37] [p. 37] Nico Verhoeven Drie Geboortegedichten Verjaardag Te weten dat ik was een huis vol honger: laat klingelen het klokje van gebeuren. Wijdopenstaande deuren witgeschilderd. Wijd open staan die zitten: de gezichten die in de schemer uitgaan als een raam waaruit de buurvrouw hangt. Zo dit oud tevergeefs vlaggenvertoon: ontbrekend klankje van de kleur. Intussen dubbele streep. Van tweeën een. Getal of zoon. Gesteld een stok sentimenteel gebakken brood voor bokdag. Mak schaap pas klaar gemaakt voor helderen van feest. Wat woon geweest is, is een open graf. Wat toen een tafel was, is nu een stoel. Hangende buurvrouw is betaald, er wordt vandaag nog iets bij u bezorgd. Geen bloemen. Een varen voor de lucht, een paddezetel en een gekweekte weegbree teer als leder. De tong die aanligt bij de morgenmond wekt vrolijk zoemen, als van pasen pasen. Te samen is dat heel wat meubilair om te vergeten om te ver te gaan. De schemer wordt nu werklijk om te snijden. De broze bakker waakt over de weg. Geworpen lepel van het kind. Het klokje mekkert. Loot om hout. IJzer. Krijg de taal. Tel af. Haal vlug de dokter. Rood dreigt uit het venster. [pagina 38] [p. 38] Zomer Ruimte staat opgericht. De dichte list van het licht op de kruin van de platboomschuit, mist zijn doel. Steekt zijn voetangel uit, steekt de weg over, schuin als een koe die verzeild is onder het lover. Loom de bedelaarspap wordt gegeten, vergeten de nap. De bootsman, de groene huid, de boer, de souffleur, het zwijgen mist zijn doel niet. Voel maar hoe wordt gekapt, in water en want en tortel hoog in de nok van de cel (blauw is het woord wel, maar over blijft overal, uit is uit). O platboombeschuit met muis: onderkant, huis, pijl, penseel, wortelstok, dartel houweeltje. Gooi maar lòs, bel maar aan, licht maar op: diep in zijn vodden gehurkt velt de vogel de kapper toch, losbaardig, bezaaid met veren: de lastige dochter van lachen wikkelt haar mand in en wandelt. Voor haar is de straat het strand. Zonder overkant. Kindergezicht. Kale duit. [pagina 39] [p. 39] Slaapliedje Wees onder de huid gegroet, woonstee, moeder van het geplozen onweer vol verwachting reiken de vogelkelen in de ochtend: Er wacht een dag. Wees onderdehand twee handen met elkaar uit wandelen, zoals twee koningen doen. Doen. En zie hoe daar de morgen onder het wandelen hen langzaam inhaalt om te passeren. Goede middag mag. Ziedaar de avond. Vol trompetgeschal in iedre vingertoets een korinaal; en voor de dieren van te middernacht een verre kijker, die nu gaat inwendig door sloopgebied van liefste, lachen, lijnwaad. Onder de voet geslopen, twee konijnen. De jagers mogen rustig huiswaarts keren. De luister van het oor kent geen begeren tegen de wind in, twee gelaten open, op andermaal. Vorige Volgende