| |
| |
| |
J.J. Wesselo
Doedelen in de heksenkring
1
Gisteren las ik het prachtige militante boek van Julius Lester, Op zoek naar het nieuwe land. Amerika van Hiroshima tot nu, gezien door de bril van een zwarte revolutionair.
Een serie grofkorrelige beelden, rudimentair collage van dagboeknotities, gedichten, impressies, berichten. De volgende passage zette me weer eens midden in de heksenkring van litteratuur en wereld (Die passage? Weer eens? Ik was er immers nooit uit. Raak ik er ooit uit?): ‘Revolutie doet hele patronen van leven en denken veranderen. Als je er eenmaal in betrokken raakt, ga je goed leven, zoals de ouden zeggen. Je weet dat je niet kunt doedelen op een stuk schrijfmachinepapier omdat de organisatie dat stuk papier nodig heeft en een heleboel mensen ervan afhankelijk zijn dat dat stuk papier wordt gebruikt voor mededelingen en niet door een dufferd die erop doedelt.’ Nu is deze opmerking natuurlijk letterlijk bedoeld, want hij heeft betrekking op Vietnam, waar de Noordvietnamezen en het Bevrijdingsfront inderdaad met een enorme papierschaarste te kampen hebben, maar hij is ook van betekenis voor ons, SCHRIJVERTJES in het rottende Westen, want wat doen wij, terwijl iedereen óók hier zich als een gek zou behoren in te spannen om de wereld iets leefbaarder te maken? Wij doedelen. Wij, doedelzakken.
| |
2
Het wordt tijd de heksenkring eens preciezer te beschrijven. Daarin zit de enige, miniscule mogelijkheid er ooit uit te ontsnappen. Het terrein kennen, in kaart brengen.
Daarop vormt de ‘zuivere litteratuur’, zoals men dat wel noemt, het eerste probleem; de fictie. Gedichten en romans, die altijd in meer of mindere mate correleren met de buitenlitteraire realiteit, de ‘dagelijkse werkelijkheid’, maar toch: fictie. In principe. Een gedicht of een roman is een wereld in woorden, en die wereld is niet de echte. Dit is de litteratuur waarmee we ons bezighouden, die we schrijven, bestuderen, analyseren, bespreken of gewoon lezen. Ook al hebben we voortdurend het gevoel dat we met iets zinloos' bezig zijn - we doen het, we kunnen er niet afblijven, ook al zouden we het willen.
Het is ook niet zinloos. Ik, of jij, kan het zinloos vinden, het ‘eigenlijk’ zinloos vinden, het feit dat teksten van Hermans en Achterberg bestaan, gelezen en bestudeerd worden, bewijst al dat ze niet zinloos zijn. Iets dat bestaat is nooit zinloos. Ook niet zinvol. Het is er gewoon, en je kunt er niet omheen, je zit in de ban ervan. Ik zit in de ban ervan.
Hoogstens kun je de verwachting uitspreken dat de zuivere litteratuur zal verdwijnen, en dat daarmee het probleem zal zijn opgelost, de heksenkring doorbroken zal zijn. Veel wijst daarop. En dat vele hangt onderling nauw samen. Ten eerste al het feit dat zovelen zich min of meer bewúst zijn van het zinloze, of laat ik het nu liever nutteloze noemen, van litteratuur. Ook de makers van die litteratuur, doedelzakken, doedelzakken huns ondanks, zoals ik. De oorzaak hiervan is, dacht ik, dat litteratuur geen elitezaak meer is, althans niet meer in die zin als vroeger.
Litteratuur was, globaal gezien dan, een bezigheid voor de maatschappelijke elite, voor de klassieke bourgeoisie. Maar de klassieke bourgeoisie bestaat niet meer, wij zijn allen min of meer bourgeois, en een andere elite, die nu niet meer samenvalt met de maatschappelijke, heeft zich gevormd: de culturele elite, die door de bank genomen progressief is - en steeds progressiever zal worden, juist omdat de cultuur geen privaat van de behoudende maatschappelijke top meer is.
Steeds meer gaan de begrippen ‘links’ en ‘intellectueel’ elkaar dekken, steeds geëngageerder zullen bijv. schrijvers worden. Maar juist dáárom, omdat de linkse schrijvers inzien dat ze tot de culturele elite behoren, en dat
| |
| |
hun litteratuur dus een elitezaak blijft, al is het dan een ander soort elite, zullen ze omdàt ze links zijn er steeds meer van afzien zuivere litteratuur te produceren. Ze ontwerpen een andere litteratuur (zie 3).
Er is nog een reden waarom de zuivere litteratuur zal verdwijnen (een reden temeer óók weer voor de geëngageerde auteur geen fictie meer te schrijven). Iedere roman, ieder gedicht, iedere novelle gaat in wezen over niets anders dan de menselijke eenzaamheid, het menselijk onvermogen tot communicatie met z'n omgeving, inclusief z'n medemensen (‘tegenmensen’ zei Belcampo dan ook). Een litteraire tekst noemen we geslaagder, beter, naarmate hij de menselijke eenzaamheid overtuigender, origineler, indrukwekkender, of wat ook, weergeeft. Ik zeg de menselijke eenzaamheid, maar ik moet zeggen: onze eenzaamheid, de eenzaamheid van de westerse mens. Op het toppunt van zijn macht is de westerse mens volkomen alleen, volledig vervreemd van zijn wereld, op een volstrekte wijze eenzaam - en hij wil het weten, al zal-ie het niet toegeven, al zal-ie het zich vaak niet eens bewust zijn.
Bezeten buigen wij ons over onze eenzaamheid, spelen onze rollen in de heksenkring. Schrijven en lezen teksten die over onze eenzaamheid handelen. We kunnen niet anders, nog niet, maar tegelijk zijn we aan het nieuwe bezig en breken we dáármee de zuivere litteratuur af, oo kal blijven we er nog niet af.
De zuivere litteratuur zal verdwenen zijn als de westerse mens inziet dat alle litteratuur toch steeds weer over hetzelfde gaat, d.i. als de westerse mens wel iets anders te doen heeft dan eenzaam te zijn en zich daarmee bezig te houden, d.i. wanneer de huidige westerse maatschappijvorm verdwenen zal zijn. De westerse mens bevindt zich op het toppunt van zijn macht en zijn eenzaamheid, iemand als W.F. Hermans vertegenwoordigt daarmee het toppunt van de zuivere litteratuur, d.w.z. de zuiverste weergave van die menselijke eenzaamheid - de neergang zal beginnen bij de Amerikaanse afgang in Z.O. Azië, en de verdere afbraak van de westerse maatschappijvorm zal de verdere afbraak van de zuivere litteratuur (en de opkomst van de nieuwe litteratuur, die eens ook ‘zuivere litteratuur’ zal heten) direct met zich meebrengen. De basis van de nieuwe litteratuur is echter al gelegd door de geëngageerde schrijver van nu.
| |
3
Ik laat de schrijver van zuivere litteratuur verder voor wat hij is, ook al blijf ik me, als eenzame westerse doedelzak, met z'n teksten bezighouden, en ga over op de problemen van de geëngageerde auteur, die de heksenkring ook nog lang niet uit is. Integendeel: zijn problematiek is gecompliceerder dan die van de ‘zuivere litterator’ (die immers alleen maar hoeft te bedenken hoe hij de eenzaamheid nú weer gestalte zal geven). Om te beginnen zit de geëngageerde auteur met een persoonlijk, buiten-tekstueel probleem: hij heeft geen tijd. Hij heeft natuurlijk gewoon zijn baan, want hij is geëngageerd en vindt het dus belachelijk om zich met niets anders bezig te houden dan met het produceren van maatschappelijk nutteloze producten - bovendien zal hij, weer omdat hij geëngageerd is, naast zijn baan veel tijd besteden aan de maatschappelijke activiteiten die hij nodig vindt. Het schrijven van of over zuivere litteratuur, het doedelen, komt zijns ondanks pas op de derde plaats. Het is om gek van te worden. Ik geloof nu ook dat weverberghs oplossing, die ik tot voor kort als enige accepteerde, onjuist is. Weverbergh ziet de geëngageerde auteur als iemand die zuiver litteraire teksten schrijft (omdat geëngageerde, in de zin van maatschappelijk nuttige, teksten litterair gezien waardeloze rommel opleveren) en die zich buiten de litteratuur, gebruik makend van zijn prestige als schrijver, geëngageerd opstelt. Ik geloof het niet meer. Niet alleen omdat je geen tijd
| |
| |
hebt (want wie zijn werk doet en daarnaast zuivere litteratuur schrijft heeft geen tijd om zich maatschappelijk in te zetten), ook omdat het eenvoudig onmogelijk is je beroepsmatig, dat wil ook zeggen: gesubsidieerd, bezig te houden met een eliteproduct - en daarnaast bezig te zijn met het afbreken van de maatschappij die, met z'n eenzame mensen, de bestaansvoorwaarde is voor het eliteproduct. Je krijgt dan het soort schrijvers wier engagement erin bestaat zo nu en dan op de TV of in VN te komen verklaren dat de revolutie noodzakelijk is, of dat Cuba zo'n eindeloos land is. De auteur die zuivere litteratuur schrijft, die geen nuttig beroep uitoefent, en wiens engagement bestaat in het zo nu en dan tegen vergoeding verkondigen van zijn engagement, is een driedubbele contradictio in terminis.
De werkelijk geëngageerde auteur tracht dus z'n engagement binnen z'n teksten te halen, en z'n maatschappelijk werk met z'n litteraire werk te laten samenvallen. Z'n litteratuur is zijn bijdrage aan het omvormingsproces van de westerse maatschappij. Dit levert hem een geweldig tijdsvoordeel op, plus het voordeel dat hij geen nutteloos werk meer doet. Het probleem blijft echter hóe geëngageerde teksten te schrijven zonder dat het programmatische rotzooi wordt.
Vooral de Europese auteur heeft de oplossing gevonden in schrijven over het schrijven. De Amerikaanse auteur is al veel verder - in Amerika begint de nieuwe litteratuur al gestalte te krijgen: het rechtstreeks schrijven over de maatschappij, de ‘oude buitenlitteraire realiteit’. Dit is logisch; de Amerikaanse maatschappij zit dichter bij de definitieve omwenteling, het begin van de afbraak van de imperialistische maatschappij, zit in een revolutionairdere situatie dan Europa. De Europese geëngageerde auteur zit in een soort overgangssituatie tussen oude en nieuwe litteratuur. Hij schrijft (nog) over het schrijven. De grote hoeveelheid boeken van de laatste jaren waarin een auteur als personage optreedt valt daaruit te verklaren. Het is het genre waarin bij ons vooral de Vlamingen uitblinken (opvallend inderdaad dat de belangrijke Vlaamse auteurs zeer progressief zijn), De Wispelaere, weverbergh, Gysen indertijd, Daele e.a. Het levert ongemeen boeiende litteratuur op (naar zijn mening beleven we de laatste jaren, vooral door uitgevers als Manteau en Nygh, een geweldige bloei in de Vlaamse litteratuur), maar het is eveneens een litteratuur die zal verdwijnen, omdat het immers, door de maatschappelijke situatie in Europa, een overgangslitteratuur naar de nieuwe litteratuur is, die in Amerika al aardig op poten staat (in Europa wellicht zijn begin heeft in figuren als Enzensberger). Voorlopig is de situatie nog zo, dat de oude, zuivere litteratuur nog lang niet is verdwenen. Met Vestdijk mag dan een periode zijn afgesloten, we hebben Hermans nog, die o.a. blijkens De Engelbewaarder tot adembenemende ‘zuivere litteratuur’ in staat is, en er is ondanks dat we misschien het toekomstig verdwijnen ervan inzien geen reden daar rouwig om te zijn; we zijn toch immers nog zo godvergeten eenzaam in het Westen.
Maar de doorbraak van de nieuwe litteratuur kondigt zich aan in het schrijven over het schrijven - waarmee de geëngageerde auteurs ook formeel de overgang accentueren: boeken als Puin en Paul Tegenpaul gaan over het schrijven (van die boeken o.a.), maar hun personages, de schrijvende helden, zijn personages, Puin en Paul Tegenpaul zijn romans, en behoren daarmee nog tot de zuivere litteratuur, terwijl ze anderzijds geëngageerde litteratuur zijn, mede omdat de personages en de auteurs vrijwel samenvallen. Deze geëngageerde auteurs gebruiken zichzelf als personages, en eten daarmee van twee walletjes.
Overigens zit er nog een opmerkelijk verschil tussen twee stromingen in die geënga- | |
| |
geerde litteratuur, resp. vertegenwoordigd door Puin en Paul Tegenpaul, en waarvan Puin het meest geëngageerd is: boeken als Puin gáán over problemen als waar ik me hier mee bezighoud, gáán over de botsing tussen het engagement en het bedrijven van litteratuur, terwijl boeken als Paul Tegenpaul veeleer de aard van het schrijverschap zelf als thema hebben, de vraag: leeft de schrijver wel? of schrijft hij zijn leven?
De nieuwe litteratuur heeft dit stadium van bezinning op het schrijverschap al achter zich gelaten, of door de stormachtige ontwikkeling sinds de jaren '60 veelal overgeslagen. De nieuwe litteratuur beschrijft èn beïnvloedt het verrottingsproces van de westerse maatschappij rechtstreeks, in essayistische vorm, dagboekvorm, etc.; de nieuwe litteratuur is revolutionair. De nieuwe schrijver heet Leroi Jones, of Eldridge Cleaver, of Julius Lester.
Geen gezanik meer over vorm en inhoud, over problemen van auteur-verteller-personage, gewoon de revolutionair Julius Lester die rechtstreeks zijn impressies van de werkelijkheid weergeeft, zijn commentaar, zijn wereld kortom. Het enige dat van de oude litteratuur overblijft is het materiaal, de taal, met al z'n stilistische etc. mogelijkheden.
Ik rond dit af zoals ik begon, met een citaat uit Op zoek naar het nieuwe land van Julius Lester. Zó ziet de nieuwe litteratuur eruit: ‘En de dochters van oude mannen liepen met knopen waarop stond LOOPT NAAKT en dat deden ze waar en wanneer ze maar konden. Misschien is 't dat wat iedereen een maand of zo moest doen. Gewoon NAAKT lopen en iedereen moest iedereen naaien.
In de bussen, in gangen, op het trottoir bij de krantenkiosken, in de ondergrondse treinen, in de parken, op de daken, in de liften, op de televisie, in de pizza-cafés, de delicatessenwinkels, de wasserette, OVERAL. Gewoon door de straat lopen en zeggen “Laten we naaien!” en gewoon naaien en naaien en naaien en naaien, vrouwen naaiend met vrouwen, mannen naaiend met mannen, iedereen naaiend met iedereen, kombinaties van drie, vier tegelijk, kombinaties die alle dromen te buiten gaan en misschien zou Amerika na een zomer dat iedereen naakt had gelopen en met alleman genaaid, misschien zou Amerika dan de weg naar fatsoen zijn aangetreden. 't Is godvergeten moeilijk, iemand te haten met wie je hebt geslapen. Laat de John Birch Society de Red Guard naaien, een opdracht die de revolutionaire inzet van de Red Guard zou testen, om nog maar niet te spreken over de leer van de Grote Voorzitter. Laat Fidel Pat Nixon naaien en nikkers iedereen naaien, wat ze immers toch zullen doen.
't Zou niet helpen. Iemand zou lang genoeg ophouden met naaien om uit te kienen, hoe ie geld kon verdienen aan de hele zaak.’
| |
4
Terzijde: het is nu ook duidelijk waarom in China geen romans meer geschreven worden. Althans geen romans in de zin van onze ‘zuivere litteratuur’. En zij (de meesten) die dit voor ‘culturele armoede’ of iets dergelijks verslijten hebben er weinig van begrepen (zoals ook ons oordeel over het Russische ‘socialistisch realisme’ onrechtvaardig was). Niet alleen dat de Chinezen (en bijv. de Vietnamezen) wel iets anders te doen hebben dan ‘romans’ schrijven, en dat ze hun papier wel beter kunnen gebruiken dan door erop te doedelen, er is ook geen enkele reden om romans te schrijven zoals die van ons, die over onze eenzaamheid handelen - eenvoudig omdat die eenzaamheid hun vreemd is, en is er trouwens ook geen reden om onze nieuwe revolutionaire litteratuur te schrijven - omdat ze zich in een veel verder revolutionair stadium bevinden dan bijv. de zwarte Amerikanen.
Iedere litteratuur beschrijft de essentie van de mens in de maatschappijvorm waar die
| |
| |
litteratuur in gemaakt wordt; in de Europese maatschappij is dat vooral nog de eenzame mens, in Amerika en Afrika is dat steeds meer de mens in verzet, in China is dat de mens die samen met zijn medemens aan het nieuwe China werkt. Zoals de geïsoleerde westerse mens in China vrijwel ondenkbaar is, zo is de samen-levende, kameraadschappelijke Chinese mens vrijwel ondenkbaar in het Westen - zoals de Chinese roman De heldhaftige werker van Nanking in Europa met hoongelach ontvangen zou worden, zo zou een in Nederland terecht bewonderd verhaal als Paranoia in China even terecht als onmogelijke nonsens terzijde gelegd worden.
| |
5
We blijven nog wat in de wereld van het engagement. Amusement, had ik bijna geschreven: zinvolle vergissing, want het gaat hier over beide. De activistenwereld heeft het laatste jaar bol gestaan van de Vietnam-activiteiten, met prachtige resultaten. Veel van die activiteiten zaten in de kunst en/of amusementssfeer; Kunstenaars voor Vietnam, Cabaretiers voor Vietnam, Grafici voor Vietnam, Musici voor Vietnam, etc; begrijpelijk, want de meeste kunstenaars en kunstemakers zijn links genoeg om even op te treden of een doek af te staan t.b.v. Vietnam, en omdat dit soort acties veel publiek trekken levert het aardig wat op. Het grote (ik vind: onoverkomelijke) bezwaar is echter dat ze vrijwel niets meer met Vietnam te maken hebben: de mensen die er komen maken zich niet ècht druk om Vietnam, het geld dat het oplevert is zelden gemotiveerd betaald, enfin, je kunt ook een loterij organiseren. Want wie gaan er naar Cabaretiers voor Vietnam? Mensen die op die manier voor weinig geld een leuke cabaretvoorstelling zien en daarmee en passant weer aan de eisen van progressiviteit voldaan hebben. De meesten weten niet eens waar Vietnam ligt. Hetzelfde geldt voor Grafici, Musici, en het sterkst voor Kunstenaars voor Vietnam. Ik sprak hoopjes mensen die níet wakker liggen van Vietnam, die nog nooit een tientje naar het Medisch Comité hebben overgemaakt (ze weten niet eens wat het is), maar die toen ze hoorden dat die en die uit het Wereldje de veiling zouden leiden, en dat die en die er óók zou zijn, en... dat er TV was, zich weghaastten, op naar het Stedelijk. Nee, zij die dit soort avonden bezoeken (de echt gemotiveerden niet te na gesproken) zouden tenminste tussen ieder schilderij door, of ieder hups lied, gedwongen moeten worden uiteenzettingen over Vietnam aan te horen, films te zien etc. De helft van de bezoekers daar weet nu nòg niet of het geld nu eigenlijk voor Saigon, Hanoi, of het Bevrijdingsfront is. Ze weten sowieso het
verschil niet.
Eén zo'n avond sprong er in alle opzichten gunstig uit: Popgroepen voor Vietnam, in de oude Amsterdamse RAI. Van vrijdagavond tot zaterdagmorgen muziek, voor vijf gulden de man (net betaalbaar voor een gewone jongen, en lang niet zo makkelijk als voor die lui die bij Kunstenaars voor Vietnam losjes een paar honderd gulden investeerden in een doekie). Veel meer een Vietnam-manifestatie dan al die andere bijeenkomsten. Ik was dan ook ontzettend kwaad toen Elly de Waard in de Volkskrant meende te moeten schrijven dat ze het maar een vreemde boel vond, die popmuziek en ondertussen wat gruwelijke Vietnamfilmpjes. Ze zag het verband niet zo. Kuiken! Dit was nu de eerste bijeenkomst waar door de (uitmuntende) organisatie het verband tussen het amusement en Vietnam zo nadrukkelijk mogelijk gelegd werd. Wie namelijk moest pissen, of iets te drinken wilde halen (iedereen dus wel een keer) móest langs de muur waarop de Vietnamfilms te zien waren. Velen deden uren over hun boodschap, vergaten de muziek. Kijken naar gefragmentariseerde (de oorlogsvocabulaire is onuitputtelijk) Vietnamezen en ondertussen de muziek
| |
| |
horen waar je voor betaald hebt - of andersom: de muziek beluisteren, constant begeleid door de uitroepen van de honderden die achterin de zaal de films stonden te bekijken.
Beter had het verband niet gelegd kunnen worden.
Ik schreef dit al in een stukje in de Volkskrant. Ik schreef er nog iets bij, dat echter door de Volkskrant werd weggelaten. Dit: Vrijwel alle... voor-Vietnam-acties worden gehouden t.b.v. het Medisch Comité Nederland Vietnam, dat uitsluitend medicijnen en aanverwante artikelen aanschaft. Daar is geen enkel bezwaar tegen, integendeel, maar het is een stuk ‘humanitairder’ dan wat het Comité Hulp Bevrijdingsfront doet; geld naar het Bevrijdingsfront zenden, waar ongetwijfeld ook wel eens mitrailleurs voor gekocht zullen worden. Popgroepen voor Vietnam was t.b.v. het Comité Hulp Bevrijdingsfront. Veel mensen die met geld de Vietnamese strijd tegen de Amerikanen steunen schijnen er bezwaar tegen te hebben dat voor hun geld wapens zouden kunnen worden gekocht. Waarom mag de hemel weten. Maar er komt nog iets bij: Popgroepen voor Vietnam was georganiseerd door het A.N.J.V., de communistische jeugdorganisatie. Van communisten zijn we nog steeds vies in Nederland, nietwaar. Hoe dan ook: Kunstenaars voor Vietnam, dat doordat allerlei vogels iets van waarde konden kopen f 40.000 opbracht, werd overspoeld met publiciteit, TV, enz., terwijl Popgroepen voor Vietnam, een gemotiveerde manifestatie die door de bijdrage van duizenden jongeren óók f 40.000 opbracht, het in de pers met een paar miniscule berichtjes (en recensies als die van Elly de Waard) moest doen.
Dit liet de Volkskrant weg.
| |
6
Intussen ben ik de heksenkring nog niet uit; de zuivere litteratuur bestaat nog en ik ben een eenzame westerse doedelzak en ik moet mij dus met de weergave van de eenzaamheid blijven bezighouden. En omdat W.F. Hermans de volstrekte eenzaamheid volmaakt gestalte heeft gegeven (of: omdat W.F. Hermans onze beste schrijver is) vooral met het werk van W.F. Hermans.
Ik liep al lang met het plan rond een artikel te schrijven over Moedwil en Misverstand, en speciaal over het verhaal Emigratie, omdat ik dat een van de beste en ook belangrijkste verhalen van Hermans vind: bijna een sleutelverhaal voor zijn andere werk. Het leek me een goed idee dat artikel te schrijven voor het speciale Hermans-nummer van Raster, dat toen werd aangekondigd. Maar zoals dat meestal gaat, ik draafde weer in mijn heksenkring achter allerlei acties aan, en toen het Raster-nummer verscheen moest ik aan het artikel nog beginnen. Of niet, want het zou wel overbodig geworden zijn, dacht ik. Maar nee; in het hele dikke Hermans-nummer wordt het zo belangrijke verhaal Emigratie niet één keer genoemd.
Waarom is Emigratie zo belangrijk? Omdat het in een paar bladzijden in essentie alles bevat wat later in het werk van Hermans zal worden uitgebouwd. Dit geeft tevens de kwaliteit van het verhaal aan. Het is, om Mulisch' beruchte vergelijking te gebruiken, de wereld van Hermans weerspiegeld in een glazen stuiter.
Om te beginnen is het wereldje van dit verhaal een droomwereldje. Niet een letterlijke droom, maar de wereld van het personage die allerlei droom-aspecten heeft. Het point of view is dat van het personage. Men weet dus ook niet of wat men met de ogen van het personage waarneemt nu ‘de’ werkelijkheid is, een droom van het personage, verbeelding, een mengsel daarvan of wat ook - het is zijn werkelijkheid. Denk aan Osewoudt: men komt er niet achter of (en zo ja, in welke rol) Dorbeck bestaat, en het is ook niet belangrijk - voor Osewoudt bestaat Dorbeck, dus
| |
| |
ook voor de lezer. De verteller gaat niet zó ver dat hij zich volledig identificeert met het personage (d.m.v. de ik-vorm); hij blijft in de derde persoon schrijven (de ‘verhulde ik-vorm’), wat hem ook de typische Hermansmogelijkheid verschaft om aan het eind van het verhaal nog even de rol van de ‘objectieve verteller’ op zich te nemen. Zo ook hier: wanneer de lezer uit de wereld van het personage gestapt is (in dit geval door diens dood), besluit de verteller het verhaal nog met een korte beschrijving. De camera, die over de schouder van het personage filmde, wordt plotseling twintig meter achteruit gereden.
Het droomkarakter van Emigratie is zeer sterk, zoals trouwens in de hele bundel. Sterker dan in veel van het latere werk van Hermans; of laat ik het zo zeggen: de irreële wereld, in vergelijking met onze dagelijkse dan, de vernauwde blik van de hoofdpersoon, is in Moedwil en Misverstand meer als angstdroom getekend dan in later werk, waar meer in het algemeen een onwerkelijke sfeer hangt. Persoonlijk vindt ik de situaties in Moedwil en Misverstand ‘typisch’ droomsituaties; nl. níet spookachtig, krankzinnig, of wat ook, maar feitelijk heel goed mogelijk, voorstelbaar, alleen met enkele accentverschuivingen die ze net over de grens van het dagelijkse doen gaan. In Emigratie is dat natuurlijk vooral de terugweg van Gerard, als een razende trappend op zijn fiets, op de linker weghelft, met rechts van hem de tram, rechts dáárvan de motorpolitie die Gerard een stopteken had gegeven. ‘“Zo kunnen zij mij niet zien,” dacht Gerard’. Bovendien zit die tram dan ook nog vol mensen, terwijl het een van de laatste trams is die uit deze al voor een groot deel afgebroken wijk rijdt. Terwijl hij voortracet, met tegen hem in ook nog een militaire colonne, die de wijk wèl mocht inrijden, wordt hem vanuit de tram een kogelflesje gepresenteerd. Een complete angstdroom dus.
Deze, laat ik nu maar even generaliseren, droomwereld van Hermans en de gebeurtenissen die zich daarin afspelen, hebben een reeks kenmerken die steevast voorkomen in al zijn werk. Met gevarieerde nadruk, maar in Emigratie allemaal even nadrukkelijk aanwezig.
Het is al vaker opgemerkt: de wereld zoals die zich aan Hermans' personages voordoet is een chaos, waarmee ze tevergeefs communicatie tot stand trachten te brengen, en waarin ze tevergeefs een plaats zoeken. De droom geeft die chaos natuurlijk nog meer reliëf.
Nogmaals, of nu de personages zich de wereld letterlijk zo dromen of niet, is niet van belang; de wereld doet zich op deze gedeformeerde manier aan hen voor.
De chaos is in dit geval de afbraakwijk waarin Gerard fietst op weg naar Clasina.
Hij heeft niets bij zich; hij zal met haar gaan emigreren, een taxi zal hun naar het vliegveld brengen. Gerard fietst door deze wijk omdat het de kortste weg is; hij verkeert in de veronderstelling dat dit niet verboden is.
De hele chaos keert zich echter tegen hem: de politie die hem beduidt te stoppen, wat hij niet kan omdat achter hem de colonne militaire wagens nadert, zodat hij het trottoir rechts niet meer kan bereiken, maar óók niet over de tramrails naar de overkant kan gaan om met de agenten te overleggen, omdat de inmiddels gearriveerde tram (eerst zo hoopgevend: een tram betekende dat het gebied niet verboden was) zich tussen hen voegt.
In paniek, gedwongen ook door tijdnood, rijdt Gerard dan terug, met dodelijke afloop. Opvallend is dat ook hier weer àlles zich tegen het personage keert, vooral de mensen die kennelijk geen problemen van orde en chaos kennen, de tegenmensen; altijd komt bij Hermans wel een anonieme groep voor (vaak in trein of tram), die zich zorgeloos gedraagt, geen problemen heeft met de orde, en zich spottend tegen het personage keert, tegen de
| |
| |
eenzaat, de vluchteling, de individu.
En dan het belangrijkste: niet alleen dat door pech, moedwil, en misverstand de pogingen van het personage communicatie met de wereld tot stand te brengen mislukken, het was ook niet eens nodig geweest, want er was tòch al een of andere omstandigheid, die het personage ook niet kent, die die pogingen bij voorbaat tot mislukken doemde. Zo ook in Emigratie: in de tram waarnaast Gerard als een razende voortfietst om nog op tijd bij Clasina te komen, maar zijn dood tegemoet, onder diezelfde tram, zit zoals aan het eind blijkt Clasina (die bovendien blind is en Gerard dus niet ziet), op weg naar Gerard. Slotzin van de verteller: ‘De vliegtocht ging zeker toch al niet door’. Zinnetjes als deze (het was toch al te laat, het ging toch al niet door, e.d.) komen bij honderden in het werk van Hermans voor. Ze geven de oneindig trieste kern aan van de wereld van Hermans' personages: de poging is mislukt, maar had niet eens ondernomen hoeven worden.
| |
7
Over dromen gesproken, ik had er ook een. Netjes verdeeld in wens- en angstdroom.
Wensdroom - ik kom terug van mijn eerste bezoek aan China. Angstdroom - de vraag die men mij allerwegen stelt: Goed weer gehad?
| |
8
Tenslotte. De heksenkring van actie, engagement, geëngageerde litteratuur, zuivere litteratuur, sluiten met een zuiver zuiver litteraire kwestie, n.a.v. het boekje van Martien J.G. de Jong, Bewijzen uit het ongerijmde - het probleem Achterberg (Nygh & v. Ditmar 1971). Eerst moet ik even kwijt dat ik het schandalig vind dat er van zo'n kort artikel een boek gemaakt wordt van f 8,90. Ik heb zelden iets gezien met zo veel onnodig wit, zo'n klein bladspiegeltje enz. enz. Ik heb geen zin hier precies aan te geven hoe de 86 bladzijden precies bereikt zijn; ik volsta ermee dat de eigenlijke tekst 50 bladzijden bedraagt, d.w.z. bladzijdjes van zo'n 150 à 170 woorden, zodat het essay in een tijdschrift 20 à 25 bladzijden had geteld, en in bijv. een tijdschrift als de Gids, inclusief de noten, hooguit 15 bladzijden. Bah. Zit ik altijd zo'n reclame te maken voor die prachtige Nieuwe Nyghboeken, flikken ze dit.
Enfin, de tekst. Een paar jaar geleden (Forum der Letteren febr. '69) bestreed ik De Jongs opvatting (uiteengezet in Van Bilderdijk tot Lucebert) dat de interpretatie van een tekst niet uitsluitend hoeft te berusten op tekstuele gegevens, maar ook gebruik kan maken van biografische gegevens over de auteur. Deze kunnen de beleving van de tekst door de lezer een dimensie extra geven. Deze opvatting effectueerde De Jong in Van Bilderdijk tot Lucebert in zijn essay over Bilderdijks Gebed. M.i. foutief, en ik toonde dus aan dat de beleving van het gedicht er niets bij won door kennis van Bilderdijks correspondentie: men ging eenvoudig zaken zitten interpreteren c.q. beleven die er niet stonden.
Bij mijn weten heeft De Jong hierop nooit gereageerd, maar in zijn Achterberg-studie kan hij er natuurlijk niet omheen, want daar speelt de ‘gedode geliefde’ een belangrijke rol. De Jong brengt wederom, net als bij het Gebed, de biografische kennis ten tonele, op dezelfde manier. Voor het overige (het merendeel), laat ik dat erbij vermelden, vind ik zijn essay, vooral waar het de tekstgeschiedenis van Achterbergs gedichten en bundels betreft, zeer knap. Maar het gaat mij nu alleen om de kwestie van het gebruiken van biografische gegevens. Mijn vroegere, m.i. nog steeds, ontmaskering daarvan doet hij af met de volgende noot: ‘Men dient principieel te onderscheiden: de tekst () en de beleving van de tekst door de lezer (). Wie dat niet doet, loopt
| |
| |
het risiko enormiteiten neer te schrijven als deze van J. Wesselo (): “Door de correspondentie (de briefwisseling van de betreffende auteur) verandert het gedicht niet. Dus ook niet de mogelijke beleving van het gedicht”’. Enormiteit? Ik vind het een enormiteit dat De Jong het nog steeds niet snapt. Nu even afgezien van het onjuiste van zijn bewering dat ik geen onderscheid zou zien tussen de tekst en de beleving ervan. Dat doe ik uiteraard wel: omdat beide begrippen in verschillende categorieën thuishoren. Ik maak ook onderscheid tussen een borrel en een slok. Daar gaan we weer - eventjes maar, anders kan ik het Forum der Letteren-artikel wel gaan overschrijven. De ‘beleving’ van een tekst, via interpretatie (dat kan ook interpretatie door derden zijn), kan nooit op meer gebaseerd zijn dan op de gegevens die die tekst zelf verschaft. Gebruikt men daarbij wat men weet van de waarschijnlijke invloed van biografische gegevens op de totstandkoming van de tekst, dan doet men wetenschappelijk iets onaanvaardbaars, en als gewone lezer iets zinloos'. Wetenschappelijk onaanvaardbaar: ook al weet men nog zoveel van het privé-leven van de auteur, men zal nooit kunnen aantonen óf, laat staan in hoeverre, die levensomstandigheden van invloed zijn geweest bij het totstandkomen van de tekst.
Dit blijkt ook bij Achterberg: er zijn al ‘dode geliefde’-verzen vóór de moord op de hospita, de hospita is niet de u of gij in de gedichten - welke rol heeft die kwestie nu eigenlijk gespeeld bij de totstandkoming van die verzen? En stel dat men hier meer van zou weten, en dat zelfs die invloed van de biografische gegevens op de tekst bewijsbaar zou zijn (een wetenschappelijke onmogelijkheid), dan nòg is voor de onderzoeker, en zeker voor de gewone lezer, die biografische kennis toevallig (voor de gewone lezer bijv. wanneer deze toevallig voor f 8,90 het boekje van De Jong aanschaft), en dan nòg is men dus na de interpretatie, dat is dan niet de interpretatie van de tekst maar van de gevoelens van de dichter bij het schrijven van de tekst!, bezig iets te beleven dat er niet staat. Men erkent daarmee de kennelijk nog steeds in zwang zijnde, zo langzamerhand wat tragi-komische contradictio in terminis, dat de tekst zelf niet toereikend is om die tekst optimaal te kunnen beleven. Dat er niet genoeg staat om te kunnen beleven wat er staat. Ik blijf dus maar bij mijn enormiteit. Er staat nog steeds niet wat er niet staat.
| |
9
Refrein (moderato cantabile)
Al in de maandagavondstond
Ben ik de heksenkring weer rond.
|
|