Raam. Jaargang 1972
(1972)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Uit de koker van Poetry International RotterdamToegegeven, die hele Poetry International-gedachte is niet eens een oorspronkelijk idee. Zelfs de naam is geleend - van het Londense festival. Er hebben ook al zo vaak dichters uit eigen werk gelezen - in alle tijden en in alle landen. Eigenlijk is er niets bijzonders aan de Rotterdamse poëziemanifestatie. En toch lopen we er al voor het derde jaar warm voor. Er wordt georganiseerd en geïmproviseerd, naar geld gezocht en naar medewerkers, voor vertalingen gezorgd en voor informatie. Er wordt gepraat en geconfereerd, het werk stapelt zich op en daarmee komen ook de problemen. Je krijgt er wat van en toch beginnen we er steeds opnieuw weer aan. Verleden jaar brachten de meisjes van de Rotterdamse Kunststichting hun pinksterdagen door bij schrijf- en stencilmachine. Er werd nauwelijks gesproken, alleen maar gewerkt: poetry, poetry poetry! Koorts en hoogspanning. Het kan ook anders, maar zo gaat het ook. In 1970 hadden wij ons eerste festival: 22 dichters uit 14 landen. Daarnaast waren er extra pauzeprogramma's. Jan Roelands en Pier Tania verzorgden de presentatie, Frans van Mastrigt de produktie en wij de organisatie - zeg er eens iets van. Nou, er viel heel wat van te zeggen en nog veel meer op aan te merken, maar het lukte: het werd een succes. Er sprong een vonk over van de dichters naar het publiek en omgekeerd. De directe televisie-uitzending op de eerste avond, die alles en iedereen frustreerde, droeg bij tot een zekere saamhorigheid. Niemand wilde na de pauze terug naar de zaal en wat bleek: in de foyer ging het veel beter. Er waren te weinig stoelen en banken, maar het deed er niet toe. Op de grond zitten of liggen was even makkelijk. De scheiding tussen deelnemers en luisteraars werd er door opgeheven en de contacten werden gelegd. Poetry International was niet langer een festival van de Rotterdamse Kunststichting, maar het werd steeds meer de manifestatie van iedereen, die er op de een of andere manier bij betrokken was. Ze liepen je allemaal voor de voeten, ze hielpen allemaal mee. Ik herinner mij de man, die speciaal voor Vassilikos was gekomen en die pas na een uur merkte, dat hij al die tijd al naast hem zat. Gek is dat. En ik weet ook nog hoe Eugène Guillevic op een ontvangst na afloop bij een microfoon ging staan en heel eenvoudig en ontroerend Franse chansons zong. Niemand had erom gevraagd, er was door niemand op gerekend. Een Nederlands meisje volgde zijn voorbeeld en plotseling was die Poetry-sfeer er, die voor een roes zorgde en waarop geen kater volgde. En dat is ook gek. Natuurlijk waren er problemen en moeilijkheden. Wij zaten in de klem met de vertalingen, die nog op het laatste ogenblik werden gemaakt. Wij zaten klem met de financiering, waarvoor ook pas op het allerlaatste ogenblik enig perspectief kwam. Maar de dichters waren er, dat was het belangrijkste. Zelfs degenen, die niet konden komen, deden in feite aan het festival mee. Kunert, Holub, Ritsos - zij waren in de geest aanwezig, zij zorgden voor een aparte geladenheid. Tijdens dat eerste festival waren de dagen en de nachten te kort. Ernst Jandl en anderen lazen in de Rotterdamse metro, Adrian Mitchell en Christopher Logue in de haven, Vasko Popa voor Joegoslavische gastarbeiders, op zaterdagmiddag reed er een poëzietram door de stad. Studenten van de Sociale Academie sjouwden af en aan. In de Kunstenaarssociëteit was er de laatste nacht, volstrekt onverwacht en geïmproviseerd, een groot feest. Iemand uit het publiek had daarvoor gezorgd. Tien minuten van tevoren wist zij zelf nog van niets. Ook dat is gek. Verleden jaar was er een ander Poetry International, nog groter, ook anders georganiseerd. Er waren meer vertalingen, er reden dichters in koetsjes door de stad, via de geluidsinstallatie van het Centraal Station werd 's morgens en 's middags poëzie gelezen. Van iedere deelnemer was er een gedicht in handschrift met daarbij een tekening in een fraaie zeefdrukuitgave. De belangstelling van het publiek was groter geworden, er kwamen ook meer Nederlanse letterkundigen en plotseling was het er weer: de Poetry-atmosfeer. Je weet niet wat dat is, er is geen omschrijving voor, het is er plotseling. Ligt het aan de dichters, die plotseling je werkkamer bezetten en die er niet aan denken weg te gaan, ook niet | |
[pagina 2]
| |
wanneer de grootste concentratie van de organisatie nodig is. Lag het verleden jaar aan de heel erg dronken Günter Bruno Fuchs, die zo mooi kon voorlezen, of aan Rendra, of aan Neruda? Je komt er niet achter. Twee dichters hebben verschillende opvattingen wat poëzie betreft. Je ziet ze plotseling samen een programma verzorgen. Vier dichters, die elkaar misschien niet eerder hebben ontmoet, werken samen aan één gedicht. Waarom? Ja god mag weten waarom, maar ze doen het. En het publiek blijft er niet bij staan. Het publiek doet mee, het is hun festival. Iedereen heeft suggesties, iedereen weet het beter, maar het festival gaat zijn eigen gang, spannend en ontspannend. Er zijn kleine conflictjes, die later weer bij volle glazen worden bijgelegd. Over een ding is men het in ieder geval roerend eens: het zal volgend jaar nog beter worden, want het staat vast dat er volgend jaar weer een Poetry International in Rotterdam zal zijn. De door- en dolgedraaide organisatoren knikken maar van ja. Wat zal het anders zijn? Het blijft gokken. ‘... ja, ja, die Japanse groep van Shuji Terayama is heel erg goed...’ We zeggen maar niet, dat die groep ook voor ons uit de lucht is komen vallen. Eén echt verhaal doet het goed. Er kwam een Japanner bij Adriaan in z'n kamer en die zei alsmaar: ‘good, good, good...’ En daarbij stond hij maar op Adriaan z'n bureau te wijzen en te kloppen. Nou, dat die een goed bureau had, wist 'ie zelf ook wel, maar hoe kom je er achter, dat die Japanner ‘wood’ bedoelde? Gewoon, hout. Het is weer zover. Van 20 tot en met 24 juni vindt Poetry International voor de derde keer plaats, weer in Rotterdam, weer in De Doelen. De Kunststichting draait weer op volle toeren. Poetry International moet zijn plaats nu met andere festivals delen, het is maar één manifestatie van de Rotterdamse Kunststichting - er zijn andere festivals bijgekomen. En toch blijft het iets eigenaardigs, iets unieks zou je haast zeggen. De opzet wordt in zekere zin anders. Er komen enkele avonden rondom een speciaal thema in de poëzie. Zo opent het festival met een ‘Liverpool-scene’-avond, waaraan behalve Adrian Henri, Roger McGough, Brian Patten en Edward Lucie-Smith ook vier musici uit Liverpool deelnemen. Er komt trouwens nog wel meer bij. De Zuidafrikaanse dichter Breyten Breytenbach, die in Parijs in ballingschap leeft, organiseert een avond rondom het thema poëzie en verzet. Wole Soyinka heeft intussen toegezegd aan dit programma mee te werken en er zijn ook nog andere dichters met een speciale relatie tot onderdrukt-zijn en een streven naar vrijheid. De wereld is er vol van. En dan zijn er nog die andere dichters, zoals Yves Bonnefoy (Frankrijk), Charles Brasch (Nieuw-Zeeland), Peter Huchel (Bondsrepubliek), Ajip Rosidi (Indonesië), Stephen Spender (Engeland), Witold Wirpsza (Polen, enz. enz. Het lijstje breidt zich nog steeds uit. Wat de Nederlandse deelneming betreft, staat nu al vast dat C. Buddingh' Remco Campert, Hanny Michaelis en Hans Verhagen van de partij zullen zijn, maar ook die participatie kan nog wel groter worden. En dan komen er de pauzeprogramma's met film, muziek, zang, cabaret, te veel om op te noemen. Iedere avond is er weer gelegenheid om bij een glas met de dichters van gedachten te wisselen. Er komt - dat staat vast - weer die typische Poetry-sfeer. Wij merken het nu al, omdat de dichters initiatieven gaan nemen. De Amerikaan Kenneth Koch wil met Rotterdamse schoolkinderen gaan werken - zij gaan met hem en met andere deelnemers poëzie maken. Gerrit Borgers krijgt de leiding van een werkgroep, die zich met een speciaal vertaalproject gaat bezighouden. Aan de hand van werkvertalingen zullen verschillende gedichten van Paul van Ostaijen door dichters uit verschillende taalgebieden werkelijk vertaald worden. En zo zijn er nog heel wat plannen. Of ze allemaal kunnen worden gerealiseerd, staat nog te bezien.
Iutussen groeit met Poetry International de zin voor samenwerking, niet aleen met organisaties en instellingen, maar vooral ook met geïnteresseerden en belangstellenden. Dit jaar is onze poëziemanifestatie weer opgenomen in het Holland-Festival, er komt een televisieuitzending, de radio gaat weer mee doen en wij rekenen graag weer op de medewerking van de pers. Goethe-Institut, British Council, Franse Ambassade, Erasmus-Stichting, Anjerfonds en Prins Berhardfonds, ze zijn allen weer van de partij. Alleen CRM heeft het tot dusver laten | |
[pagina 3]
| |
afweten - men zal daar wel andere prioriteiten kennen, al weten wij niet welke. Hoe het ook zij, Poetry International komt er: door de deelnemers, door het publiek, door allen die met ons willen samenwerken. En dan maken we weer mee, dat het festival door heel simpele dingen tot leven komt en dat de poëzie er mee gediend is. En dan zal er weer werk van belangrijke, buitenlandse dichters in het Nederlands worden vertaald en zal er weer iets van Nederlandse poëzie naar het buitenland doordringen. Toegegeven, de resultaten blijven bescheiden, poëzie wordt hierdoor nog geen volksbezit, maar het is iets, waaraan iedereen die wil, kan deelhebben en dat al die mensen die komen - dichters en publiek - iets geeft. Waarom krijgen wij nu al telefoontjes en briefjes met de vraag, of Poetry International nu echt wel doorgaat? Waarom voelen zoveel mensen er zich direct bij betrokken? Omdat de menselijke stem er in doorklinkt. Omdat Poetry International Rotterdam gehoor wil geven aan de menselijke stem. Martin Mooij | |
De schok der herhalingBij het lezen van Adorno's Minima Moralia, mij dringend aanbevolen na teleurstellende ervaringen met andere werken van deze meester, werd ik voortdurend getroffen door de actualiteit van de onderwerpen. Voor een boek dat meer dan twintig jaar oud is en ook toen al actueel wilde zijn, lijkt dat iets heel bijzonders. Nu ben ik als ijverig lezer van klassieke werken op dit gebied wel een beetje verwend. Klassieke werken hebben namelijk de eigenschap dat zij zich bij grondige lezing altijd in de richting van de actualiteit laten interpreteren. Bij Adorno leek dit in hoge mate het geval. Ik vond er bijna alle sleutelwoorden van het hedendaagse maatschappijkritische jargon. Mijn gevoeligheid daarvoor is zo groot, dat ik al bijna rijp was voor de eerbiedige constatering, dat deze man zijn tijd vooruit was, een auteur was van historische betekenis, onbegrepen in zijn dagen etc. Maar juist voordat ik noodgedwongen de tol van mijn bewondering ging betalen aan dit norse, weerbarstige, allerminst ‘kleinburgerlijke’, maar wel hautaine en volstrekt duistere proza van de oerduitse leraar der volkeren, viel mij goddank de zondige gedachte in dat Adorno misschien niet zozeer onbegrepen en zijn tijd vooruit was, maar dat het jargon van onze tijd bestaat in een simpele herhaling van zijn ontzettend kritische maar verder onbegrijpelijke orakeltaal. Ik geloof, eerlijk gezegd, dat deze gedachte enige juistheid bevat. De invloed van Adorno is naspeurbaar tot in zijn stijl, of juist in zijn stijl, want de inhoud blijft verborgen. Duistere, dreigende taal waarin al het bestaande kleinburgerlijk gekneuter ontmaskerd lijkt te worden, en wel grimmiger naarmate het ons dierbaarder is, en waarin een schroeiend intellect zich aandient zonder precies te zeggen waar het om gaat - een oude Duitse truc - kan jaren lang de indruk wekken een dringende boodschap te verkondigen. Menig gaaf gebit kan op dit grint stukgebeten worden voordat iemand het waagt te constateren dat het onverteerbaar is. Wat dat betreft zit Adorno voorlopig nog wel goed. De behoefte aan grimmige duisterheid, aan paars aangelopen woede tegen middelmaat en middenstand zal bij onze deftige jonge idealisten nog wel een paar decennia meegaan en als het hoogste goed beschouwd worden. En hoe moeilijker het is de inhoud van die behoefte exact in te vullen, des te langer kan de propaganda daarvoor de illusie wekken iets te betekenen. Zij nodigt eenvoudig iedereen uit met zijn eigen idealisme het ontbrekende aan te vullen. Er zijn blijkbaar veel manieren om te blijven boeien. Veel beloven en weinig geven is er een van. In de trant van de meester zelf: het verzengend intellect kan, wanneer het, zoals maar al te dikwijls gebeurt - want de laatkapitalistische lafhartigheid van het burgerlijk comfort verraadt zich met historische noodwendigheid - zijn eigen haastig ontworpen stippellijnen niet weet te vervangen door meer robuuste contouren, ondanks zijn mystieke en daardoor des te gevaarlijker bekoorlijkheid, uiteindelijk niets anders opleveren dan een snelle rapsodie van op zich zelf brillante, maar door hun onderlinge incoherentie tot eeuwige en vruchteloze familietwist veroordeelde pokdalige wanproducten. Of zoiets.
Corn. Verhoeven |
|