| |
| |
| |
J. van Kilsdonk
Preek
naar aanleiding van de geschriften van G.K. van het Reve
In de Studentenekklesia te Amsterdam vindt in dit universiteitsjaar een cyclus vieringen plaats over: de profeten van de 19e eeuw. Het blijkt dat in de 19e eeuw het vocabulaire en de eerste vormgeving zijn ontstaan van de religieuze en sociale begrippen waarmee wij nog iedere dag werken: Nietzsche, Marx, Kierkegaard, Dostojewski, Freud en vele anderen die zich allen heel intensief met godsdienstkritiek hebben beziggehouden. Op verzoek werd in deze cyclus G.K. van het Reve ingevoegd. De tekst van deze preek kwam toevalligerwijze de redactie in handen. Niet zonder aarzeling stond de predikant toe deze woorden uit een levende viering buitenkerkelijk af te drukken.
Op 11 augustus 1971 schrijft Gerard Kornelis van het Reve aan Simon en Tiny Carmiggelt: ‘Zondag waren we gedrieën in Kevelaer, een kilometer of twintig over de grens... Een van de titels van de Heilige Geest is ‘Trooster’... Nu dacht ik dat Maria eigenlijk genoemd zou moeten worden: ‘Troosteres der Beproefden’, maar dat de Kerk wel zou verbieden, dat een eigenschap van een van de Drie Personen Gods aan Maria zou worden toegekend. Maar zie: ik kom in Kevelaer en sta voor de schrijn waarin achter ontelbare lagen glas het wonderdadige bidprentje duurzaam is verpakt, en lees in een boog erboven, in grote gouden hoofdletters Consolatrix Afflictorum= Troosteres der Bedroefden. En de menigte torst duizenden lampions waarop staat: ‘Trösterin der Betrübten, bitt für uns’...
‘We zijn nu, aldus de schrijver, aan de zinloze lichamelijkheid en... de onmiddellijke godservaring overgeleverd, die beide... voor mij ondragelijk zijn, evenals voor zovele andere mensen, die dan ook apathies, drankzuchtig, spuitgebruikend of krankzinnig worden. Ik bescherm mijzelf met wisselend succes door riten van revisme, misoffer en marialogie’ (Taal der liefde, 99).
En op 31 aug., ook aan Carmiggelt en zijn vrouw: ‘Het grote, diepe woud dat geen einde kent en de eindeloze zee, die in de diepte zwart wordt, daaruit komt alles voort, maar het is zoveel dat het dreigt je te overweldigen en te overspoelen: de struiken grijpen je en houden je vast, en boven je sluiten zich de wateren. Maar geef het een naam, en het zal je, dankbaar voor die naam, voortaan dienen en voeden. Ik noem het M., en brand er kaarsen voor, terwijl ik werk (Taal der Liefde, 112). Aan die M. is De Taal der Liefde opgedragen.
En in de laatste brief aan Carmiggelt op Allerzielen 1971: ‘Ach neen, dat kaarsen branden voor mij hoeft niet. Laat het maar. Ik behoef voorlopig geen Troost meer door kaarsen, want ik heb het gevoel dat het niet Zwaarmoediger meer kan, met mij. Ik zit op de bodem, en dat is wel een veilig gevoel. Jij moet nu maar eens een kaars gaan branden voor jullie zelf. Je moet gaan naar De Papegaai. Er staan daar altijd kaarsen voor 30 cents per stuk. Ik betaal voor vier stuks nooit méér dan één gulden, omdat ik een goede klant ben. Dat is genoeg -’ Aldus aan Carmiggelt.
Niet zonder ontroering wellicht luistert u, beste vrienden, naar deze geijkte taal van de vroomheid die door u allen hier, indien gij van katholieken huize zoudt zijn, en boven de 25, niet veel later en met niet minder smaak dan de moedermelk is ingedronken.
We weten nauwkeurig waar we aan toe zijn: een godsdienst die niet stuwt als roep tot verantwoordelijkheid, tot bevrijding van anderen, maar vloeit als geheime bron van troost, van verzachting, van overgave en vergeving.
Wel vrezen we, om met iets minder mildheid te spreken, dat zulk een godsdienst werkt als
| |
| |
alibi, als vervreemding, of op zijn minst als plaatsvervanging, juist zoals de Maagd voor zovele Italiaanse of Spaanse mannen fungeert: Hun sex mag onverkort hun sex blijven, zolang er maar geheel of halverwege boven hen enkele a-sexuele brandpunten lichten: de Maagd en de priester.
In De Taal der Liefde wordt ergens een wreed droomverhaal verteld over een kapitein Van der Decken, die zelf sliep met de jonge stuurman, maar geoordeeld door een jonge mooie scheepsdominee (zelf onbewust homofiel), deze predikant met Bijbel en al de golven en de dood injoeg en ‘naar de andere kant van de hut liep. Daar stond een schrijn: een oud donker kastje met dubbele deurtjes, dat op slot was. Dat deed hij behoedzaam open. In die schrijn stond een klein, wit beeld van de Moeder Gods en daarvóór was een soort stenen putje waar je een kaars in kon steken. Van der Decken luisterde, of hij iemand hoorde naderen, en zette toen een kaars die in de schrijn gereed lag, in dat stenen putje, en stak de kaars aan. Toen knielde hij neer. Hij begon opnieuw zichzelf te beroeren...
Als iemand door een kier van een luik kijkt naar een mooie jonge tot de marteldood veroordeelde jongen in een sloep, terwijl hij zichzelf, ik bedoel... dan heeft hij aan de andere kant van de hut een schrijn met een wit beeld van de Maagd’. (De Taal der Liefde, 204).
Deze kerk hier, deze ekklesia, beste vrienden, kent, zoals u weet, geen kaarsen en eigenlijk ook... geen Maagd, met een hoofdletter.
En het is natuurlijk zeker dat in sommige hoorders of lezers een schok of een rugbeweging siddert om te gaan stijgeren bij dit soort religie zonder ethiek, ja tegen alle ethiek in, en ik stijger ook, tenzij, tenzij ik begrijp dat al deze verhalen in de boeken van Van het Reve dromen zijn. En wie van ons durft zeggen dat hij niet af en toe met dit soort vergezichten droomt.
In bijna alle geestelijke liederen wordt door Van het Reve de aanraking met God in de hitte van een orgasme beschreven. En het is overduidelijk dat de erotische veerkracht en de warmte van het sexuele rakettenstelsel de kern uitmaakt van zijn religieuze voorstellingen.
In de nogal beroemde ‘Brief uit het huis genaamd Het Gras’ (Nader tot U, 106): ‘En plotseling, toen in zijn relaas sprake was geweest van een riem die fellere resultaten gaf dan de tot nu toe gebezigde boomtwijg, zodat het slachtoffertje, bijna gek van pijn, zich bijna los had kunnen rukken, toen was het wonder geschied, en had Frans zich tegen N. aangedrukt, alsof hij hem nimmer meer zou verlaten, en had, met een schreeuw, alsof hij in één klap zowel een naar de zee weggelopen broertje als God zelf terug had gevonden, zijn gloeiend Heilig Vocht enz....’
Van het Reve houdt niet op te verklaren dat zijn beschrijving van de lijfelijke liefdeskunst sober en zorgzaam is, nergens stuitend of mechanisch, eerder een weinig eentonig en alsmaar herhalend zoals een oude liturgie of de structuur van droombeelden. En dat is ook zo. Het is ook niet volstrekt nieuw dat de omgang met God wordt geduid en genoten in de belevingswereld van de sexuele siddering. Ook al is het godsdiensthistorische materiaal in en buiten de christelijke taaltraditie veel bescheidener en zwijgzamer dan sommige slogans doen vermoeden, in de bruidsmystiek van Bernard van Clairveaux in zijn preken op het Hooglied, bij de Nederlandse Hadewijch en bij talloze vrouwelijke mysticae, al of niet gestigmatiseerd, is de erotische verbeelding een fundamentele drijfkracht, ook al zal nauwelijks in hun duizenden bladzijden een lettergreep gefluisterd worden over de spanning onder hun middenrif.
In oude heiligdommen buiten Israël, en in Israël bij wijze van overtreding, speuren wij iets van een kultische viering van de geslachte- | |
| |
lijkheid die wij nu wat erg vlak terugprojecterend prostitutie noemen. Om ons de sfeer van zulk een celebratie in te denken, is wellicht de rossige industrie aan weerskanten van het Damrak minder verhelderend dan de businessjongen die in Marokko gehuld in bruine pij met capuchon te wachten staat of de ‘fille de plaisir’ die daar als een slotzuster zich in zwijgen en sluiers hult.
Met zijn bekende klem en verve heeft Van het Reve in het pleidooi voor het Amsterdamse Hof gesproken tegen de God van Nederland, dat religieuze symbool dat er vooral toe dient om absolute waarborgen te verschaffen aan politieke machtsconcentraties of andere instituties en waarin geen ruimte is voor het extatische moment en de roes van de sexualiteit, evenmin als er trouwens plaats zou zijn voor een symbool van die roes in de dogmatiek van het communisme. Dat pleidooi voor het Amsterdamse Hof lijkt mij in grote lijnen een meesterwerk van een religieus denker en spreker. Maar het zij mij toegestaan niet geheel te berusten in de tegenstelling tussen de God van Nederland, van je tante enz. èn... de God van G.K. van het Reve. Maar voort te vragen naar de God van G.K. van het Reve en... de God van psalmen en profeten.
Het is zonder twijfel zo, dat in de godsdienst van Israël God niet is gesexualiseerd. Wat betekent dit? Dit betekent een zeer opzettelijke keuze, even hachelijk als oorspronkelijk. In het geloof van de profeten, al vóór Elia, is er voortdurend sprake van twee goden: JHWH en Baäl. JHWH betekent niets. Wij weten niet wat het woord betekent. Baäl was de gewone naam voor rechthebbende, voor mán. Hij heeft trouwens ook een vrouw Astarte, Jahweh heeft niemand, tenzij het ontrouwe, overspelige Israël. In de bruidssymboliek wordt Israël - steeds het volk, nooit de enkeling - getekend als corrupte, schaamteloze. Baäl woont op de hoogten, of op langgerekte stenen, en is de god van de machtigen, van de grootgrondbezitters, de eeuwig jonge god van de vruchtbaarheid en de vruchtbaren, van de sexueel potenten. Met hem is verbonden de kultus van het dartele Stierkalf, beeld van de mannelijke kracht, waartoe zelfs de priester Aäron, bij afwezigheid van Mozes zelf, werd verleid. Met Baäl hangt ook samen de kultus van de opgeheven Slang, wellicht iets meer het beeld, fascinosum et tremendum, van de magische vruchtbaarheid en steeds zich verjongende aantrekkingskracht van de vrouw. Verrukkelijk stuk leven, die slang, volgens de scheppingsparabel van Gen. 2 en 3, ‘het meest wijze van alle dieren’ die, let wel, door JHWH God zelf gemaakt zijn, gemáákt, maar ondertussen! Baäl is de God van de rijken, van de onweerstaanbare krachten van zaad en schoot, van de mooien, van de natuurpracht. Baäl is de religieuze bevestiging van de status quo, van de gegeven orde in staat, in economisch bezit en fysieke weligheid.
JHWH... is de god van slaven, om hen weg te roepen uit het angsthuis, de god van allen, die als vloerluizen worden vertrapt of van de lelijkerds die alles in het leven zijn tekortgekomen. Van JHWH weten we niets behalve dat wat we moeten doen, met name bevrijden. Hij woedt niet in de stormen van onze roes, in onze extatische dansen op het hooggebergte van de Karmel, maar in de ijle stilte van de woestijn als in een zachte wind, in de hese articulatie van het geweten.
We hebben geen beeld, geen schoonheid van Hem. We hebben zelfs alsmaar minder visioenen van Hem. We hebben slechts zijn stem. Rijken zijn er natuurlijk. En soms mogen ze er zijn. Maar in hen openbaart JHWH zich niet. Mooie mensen zijn er natuurlijk, lokkend in vormen die het aesthetische oog ziet en die het erotische oog doen sidderen. Verrukkelijk dat ze er zijn, maar in dat mooie lijf openbaart de God van Israël zich niet. - Hadden Abraham, Mozes of zelfs die 33-jarige jongeman uit Nazareth een mooi gezicht?
| |
| |
Terwijl de Griekse dichters met fijnzinnige toetsen de schoonheid van enkels en dijen en knieën en ogen van hun goden - en helden - willen beschrijven, zwijgt de joodse geloofstaal. Beelden zijn ongeoorloofd. De mooie blonde geile jongens van wie het wemelt bij Van het Reve - en om u recht te doen - liefst evenveel meisjes, zij mogen er zijn, maar in al die rondingen openbaart JHWH zich niet.
Wat is de plek van openbaarwording? God openbaart zich in de aangezichten van weduwen en wezen die beroep doen op mij. Naakten, berooiden, gekerkerden en hongerigen, oude mensen, over wie in de film De Dood van Venetië de componist kreunde: oud zijn is vies, niet waar.
God openbaart zich niet in de potenten. Welnu, het sexueel appèl als een soort tuin van lust en leven hoort volgens de profeten blijkbaar tot de macht, tot de sfeer van het hebben, en niet tot het hart van het zijn.
De dromen, die Van het Reve optekent met haast rituele eentonigheid, verwoorden vele momenten van leven en adem achter de menselijke huid. Maar zijn het niet langs de doodsangst heen dromen die niet dieper peilen dan een mooi en fris en onverwelkt menselijk animal?
De profeten heben de speelsheid en de stromen erotiek nergens veracht of met het schuldgevoel van heidense gulzigaards begluurd en gevreesd, maar eerlijk en argeloos aanvaard, zoals ze alles nuchter aanvaardden wat de anderen, driftig en angstig, aanbaden: de Zon, de Maan, de Sterren, de Stierkalveren, maar al deze machten hebben ze onttoverd, ontmythiseerd, en een beetje hardhandig op hun nummer gezet. Zodra de vervoering van de erotische macht als een absolute waarde, als een sprong naar God, of als de maat voor de mens, dat wil zeggen, als een ondubbelzinnige openbaring, werd nagejaagd, noemden ze dat grimmig Baälisme. Waarom? Om JHWH te verdedigen die tot mij spreekt in het aangezicht van de armen, ook en juist van hen aan wie geen sexuele macht en pracht gegeven is - Om JHWH..., om de mens te verdedigen.
Tenslotte de Zoon van God. In zijn pleitrede zegt G.K. van het Reve: ‘Overigens zijn de aanbidders van de God van Nederland - bij hun aanstoot aan de Ezel - wel langs de rand van de afgrond gegaan. Want, stel u eens voor dat in mijn boek God zich door mij in Zijn Geheime Opening had laten bezitten, niet in de gedaante van een “éénjarige, muisgrijze Ezel”, maar in de gedaante van een 33-jarige Jongeman, met geschramd voorhoofd, doorboorde handen en voeten, en met een wond in de zijde’.
Voorafgaand aan het proces had Van het Reve in de tweede Brief aan Dialoog reeds als volgt getuigd (1965):
‘Voor mij heeft de Zoon van God heel behoorlijke geslachtsdelen gehad, die hij stellig niet heeft laten roesten; ik stel mij Hem als bisexueel voor, zij het met een overheersend homosexuele voorkeur, licht neurotisch, maar zonder haat jegens enig schepsel, want God is de Liefde die geen enkel schepsel buiten Zich kan sluiten’ (Fekkes, De God van je tante, 27). Dit is, beste vrienden, een markante christologische schets, onomwonden, onbewimpeld. Als iemand echter vraagt: was de 33-jarige Jongeman uit Nazareth ongehuwd, of was hij sexueel zus of zo, potent of niet zo sterk, heterosexueel of, naar Van het Reve, bisexueel met homosexuele voorkeur, dan moet worden gezegd dat van de psychologie van de aardse Jezus, voorzover die zich afspeelt op dit vlak, niets, maar dan ook niets is doorgekomen in het beeld van de gepredikte Christus. Bij de schifting en schikking van alle gegevens naar dat visioen toe, zijn, zo schijnt het, de sexuele mogelijkheden of onmogelijkheden van deze man niet relevant.
Of de Christus des geloofs die enkel en alleen
| |
| |
aan de Vader en zó aan de mensen toebehoort, als man vanuit andere dimensies ook getrouwd was of op erotische eenwording gericht, weten wij in het ons gegeven verkondigingsbeeld niet. En die onwetendheid is niet een kwestie van vage overlevering. Dat is een zaak van keuze, van beslissing in die overlevering. Deze varianten vallen weg in dat beeld evenzeer als de vraag of hij artistieke gaven had, een wijsgeer was of een genie, net zoals het ook is weggeslecteerd dat hij uit de potentie van een aardse vader stamt, dat hij tot een clan van aardse broers en zusters hoort, ja zelfs in belangrijke mate dat hij een bloedeigen moeder heeft. ‘Vrouw, wat is er tussen u en mij.’ Als de historische man uit Nazareth getrouwd is geweest of zou geweest zijn, of hoe dan ook een intimiteits-partner heeft gekend, dan klinkt tot de persoon die zijn geliefde is, ditzelfde woord, in net dezelfde betekenis.
‘Hij die de wil van God (de navolging, de weg) volbrengt, die is mijn broeder en zuster en moeder.’
Om helder te zijn: Er wordt op dit ogenblik niet beweerd dat die gevoelige Galileër een exclusieve vrouwelijke relatie kende bijv. tot Magdalena zoals wijlen Renan dat zo suggestief beschreef.
Er wordt ook niet - tegenover Van het Reve - gesteld dat hij een dominante heterofiele voorkeur uitdrukt. Er wordt gesteld dat in het gepredikte beeld van de Mensenzoon bewust en opzettelijk gekozen wordt ons over deze trekken van zijn vitaliteit niets te verkondigen, omdat deze trekken gewoonweg niet relevant zijn voor het hart, voor die laag, waarop in het Evangelie mens en medemens, de sexualiteit inbegrepen, elkaar ontmoeten. Is deze zoon van God lichtelijk neurotisch?, zoals Van het Reve bevroedt. Het kan waar zijn dat de God van de profeten en van Jezus van Nazareth die zich niet openbaart in de schoonheid van de eros en van de verliefdheid, maar in de stem van het ethos en van de toewijding, wel ooit aan deze profeten, aan Jezus van Nazareth of ook aan ons een stukje kramp geeft, ook al droegen de profeten en Jezus nooit of nimmer zwarte kousen. Soms heb ik het vermoeden dat het voor profeten en revolutionairen heilzaam is getrouwd te zijn of te mogen sluimeren in een warm erotisch home - om zo mogelijk te voorkomen dat ze verharden tot ‘haat jegens enig schepsel’. Dus zij het mij toegestaan begrip te hebben voor deze christologische boutade: lichtelijk neurotisch, maar nog meer dan met begrip mag ik deze kritische ontmoeting met de mystieke schrijver Van het Reve niet eindigen dan door u te nodigen naar een tweetal vruchtbare geloofsintuïties in zijn werk: De eerste is: ‘God heeft lief, God lijdt’...
‘Indien God en de Liefde dezelfde zijn - en gedurende de veertig minuten per jaar, dat het mij gelukt te geloven dat God eens zal zegevieren en alle tranen zal afwissen, kan ik het niet anders zien - dan moet dat betekenen dat God méér lijdt dan alle schepselen die geleefd hebben, leven en zullen leven tezamen, en dat Hij door ons getroost moet worden’. (Fekkes, pleitrede, 135).
Het is in de lijn van de profeten als wordt afgerekend met de heidense ketterij van de Al-machtige God, die niet meer onze partner, de partner van de armen, zou zijn.
Ten tweede de passage uit de pleitrede over ‘God liefhebben als ons Kind’ (Fekkes, 134). Dit is een klassieke passage die u van buiten zoudt kunnen leren, van buiten kennen. Connaître par coeur. Met een verstilde ernst wordt daar de verhouding tussen liefdespartners onder kritiek en onder een profetisch gewetensoordeel gesteld. Wij horen hier dit stuk bij welhaast iedere kinderdoop in deze kaars-loze kerk. Het wordt u vandaag voorgelezen ná de communie, nog eens om van buiten te leren, re-cordari, in het hart te bewaren... voor altijd.
|
|