Raam. Jaargang 1972
(1972)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Coen Bersma
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
constructie mogelijk is. En dat dan ook zonder in een fantastische, irreële droomsfeer van esthethische attributen en psychologische dubbelgangers, in het duistere brein van een waanzinnige paranoïcus gevormd, terecht te komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het multilaterale dubbelgangercomplexNaast de uiterlijke overenkomsten met Dorbeck lijkt Henri Osewoudt nog op twee andere romanpersonages, nl. Egbert Jagtman en Henk Osewoudt en eventueel nog op een derde, i.c. Elkan. Bovendien bedient hij zich van de pseudoniemen Filip van Druten, Joost Melgers en Clara Boeken. Het is nodig deze gecompliceerde verstrengeling van personen en namen te classificeren. Dat doe ik dan maar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A. Henri Osewoudt en zijn dubbelgangers1. Henri Osewoudt en DorbeckHet is zeer essentieel dat er niet alleen in de visie van Osewoudt een sterke gelijkenis met Dorbeck bestaat maar dat juist ook anderen die Dorbeck hebben waargenomen of althans het bestaan van een dubbelganger van Osewoudt vermoedden, deze mening hebben. Dit zal ik nu uitvoerig toelichten aan de hand van de tekst. Ik behandel eerst de visie van ‘andere personen’ die daarvoor in aanmerking komen en daarna de zienswijze van Osewoudt zelf. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. De waarnemingen van ‘anderen’a. RiaBij de eerste ontmoeting tussen Dorbeck en Osewoudt worden de externe correspondenties al geconstateerd door Ria: ‘Hij leek precies op jou, zoals een negatief van een foto lijkt op een positief (...). Jij lijkt op hem zoals een mislukte pudding lijkt op een... weet ik veel... op een pudding die wel gelukt is’. (p. 25) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. TurlingsEvert Turlings meent dat hij Henri heeft zien knokken in de Houtstraat (p. 43). Het is echter Dorbeck geweest (p. 42), die op de uitkijk stond tijdens de liquidatie op het adres Kleine Houtstraat 32. Turlings is derhalve - naast Ria - de tweede ‘getuige’ die Dorbeck heeft waargenomen. Dat hij hem voor Osewoudt hield, toont aan hoezeer zij op elkaar lijken. (Op p. 386 constateert Osewoudt dat de N.S.B.-er Turlings de enige nog levende persoon is die Dorbeck gezien heeft.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c. RoordaRoorda moet iemand waargenomen hebben die sprekend op Osewoudt leek. Iemand die zich waarschijnlijk bediende van de naam Henk Osewoudt (p. 183). Henri Osewoudt heeft echter een alibi (p. 246). De veronderstelling dat Roorda Dorbeck ontmoet heeft, is heel plausibel, daar er immers anders nòg een dubbelganger van Henri in het verzet zou zijn, wat al heel onwaarschijnlijk is. (Zie naast p. 183 ook: p. 194, 209, 217, 246, 247, 248, 269, 335 en 336.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d. EbernussEbernuss veronderstelde het bestaan van een dubbelganger genaamd Dorbeck omdat het zeker was dat Roorda iemand ontmoet had die sterk op Osewoudt leek, maar dan met zwart haar en een baard (p. 247, 248).Ga naar voetnoot16)
‘En jij kent hem. Waarom had je anders je haar zwartgeverfd? Jij bent opgetreden als zijn dubbelganger’ (p. 247-248). Ebernuss zegt verder: ‘Er wordt verteld dat die man bestaat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en dat hij in Nederland is’ (p. 248). In een soort klandestiene sociëteit voor ondergrondse helden zou Dorbeck wel eens gevonden kunnen worden, oppert Ebernuss (p. 248). Dit dringt ook tot Osewoudt door (p. 249). Belang in Dorbeck stelt Ebernuss evenwel, als het zo ver is, niet meer, ofschoon hij hem nog aanduidt als de dubbelganger van Osewoudt (p. 258. Vgl. p. 269 en 337). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
e. Marianne‘Die man lijkt op jou’, zegt Marianne bij het zien van een foto die in de bioscoop geprojekteerd wordt (en in de kranten gepubliceerd) (p. 175). Dat de opname inderdaad van Dorbeck is, lijkt acceptabel. Henri Osewoudt twijfelt eerst (p. 175), maar raakt er steeds meer van overtuigd dat het geen foto van hem is (p. 178, 198). Ook Suyling veronderstelt dat er een ander op de foto staat afgebeeld (p. 208-209). Tenslotte komt Osewoudt definitief tot de conclusie dat het een foto van Dorbeck is (p. 215, 217, 269 (Dorbeck protesteert niet als Osewoudt zegt dat het een afbeelding van hem is!), 374 en 394). Achttien van de twintig deskundigen herkennen de foto echter als een portret van Osewoudt (p. 374), iets wat niet verwonderlijk is in geval van een sprekende gelijkenis. Osewoudt visie is m.i. aanvaardbaar: het is Dorbeck, van hem is nimmer zo'n opname gemaakt. Aangenomen dat dit juist is, kunnen wij zeggen dat Marianne via een foto de gelijkenis tussen Osewoudt en Dorbeck heeft onderkend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
f. KrügenerHet is slechts een detail maar het mag niet onvermeld blijven. In de droom van Krügener is het hoofd van Osewoudt, die verkleed is als verpleegster, tegelijkertijd een mannehoofd met zwart haar en een baard (p. 290). Louter toeval deze zwart/wit-Medusa? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. De eigen optiek van Henri OsewoudtOp vele plaatsen in de roman laat Henri Osewoudt weten hoe zeer hij op Dorbeck lijkt. Ik licht hier enige aspekten uit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a. Ogen en lengteZodra hij Dorbeck ontmoet, constateert hij al frappante overeenkomsten (p. 25, ogen, even lang). Hun gelijke lengte komt overigens bij herhaling ter sprake (p. 26-27). Dat Dorbeck een pak en zelfs schoenen van Osewoudt leent, illustreert de uniforme afmetingen. Ook Dorbecks: ‘Bonjour, Osewoudt, hier is je pak terug’ (p. 30), zonder enig commentaar, wijst in die richting. Zie verder: p. 217, 263, 274 (de verpleegsterskleren), 350 en 392. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. Zwart haarPas als zijn haar zwart geverfd is, realiseert Osewoudt zich dat hij het evenbeeld is van Dorbeck: ‘Ineens zag hij het: Dorbeck! Niet te onderscheiden van Dorbeck was hij! Hetzelfde zwarte haar, hetzelfde lijkwitte gezicht!’ (p. 91). Het vaak genoemde haar is een belangrijke schakel in de gelijkenis: ‘Wat zou ik zijn zonder Dorbeck? Ik heb zwart haar, net als hij; nu ben ik werkelijk zijn tweelingbroer!’ (p. 123. Vgl. p. 203-204, 212, 213, 216, 217, 218, 270). Het is opvallend dat Osewoudt, voor de spiegel gezet juist wanneer zijn haar weer blond is, tot de uitspraak komt: ‘Was dit een gezicht waarin ooit iemand enige gelijkenis met Dorbeck had kunnen ontdekken?’ (p. 373. Zie ook: p. 212-213, 217, 218, 247, 270 en 337). Het zwarte haar, pars pro toto, heeft zijn symbolische funktie verloren! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c. Uiterlijke overeenkomsten meer in het algemeenIn spookachtige visioenen stelt Henri zich o.a. voor dat Marianne ook de frappante gelijkenis met Dorbeck ontdekt heeft (p. 212-213). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Herhaaldelijk zegt Henri over Dorbeck dat hij op hem lijkt als een tweelingbroer (p. 123, 216, 217, 392). Verder heeft Osewoudt het frequent over de sterke gelijkenis met Dorbeck. Zo vindt hij dat Dorbeck precies of zoveel op hem lijkt (p. 216, 260 en 337. Vgl. ook p. 406), bijna niet van hem verschilt (p. 217), het geslaagde exemplaar vormt terwijl hij het mislukte is (p. 216, 218), dat de gelijkenis ontstellend groot is (p. 270) en dat hij als twee druppels water op hem lijkt (p. 378). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusiesIn één zin samengevat: Dorbeck lijkt uiterlijk sterk op Osewoudt. Ik meen aangetoond te hebben dat dit niet alleen zo is in de visie van Osewoudt: ook uit de reacties van anderen die Dorbeck zelf hebben waargenomen (Ria, Turlings en Roorda) of op een foto (Marianne) blijkt dit. De vermoedens van Ebernuss (en degenen die volgens Ebernuss vertellen dat Dorbeck bestaat!) en - in mindere mate - de droom van Krügener ondersteunen deze feiten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Henri Osewoudt en Egbert JagtmanWanneer aannemelijk gemaakt wordt dat Dorbeck en Egbert Jagtman één en dezelfde persoon voorstellen, vallen de uiterlijke overenkomsten tussen Osewoudt en Jagtman - dat zij op elkaar lijken, volgt o.a. uit de reactie van de tandarts die Egbert Jagtman herkent via een foto van Osewoudt (p. 363) - samen met die tussen Osewoudt en Dorbeck. Hiertoe onderneem ik thans en poging. Voor de identiteit Dorbeck-Egbert Jagtman zijn veel aanwijzingen te vinden die deze veronderstelling heel waarschijnlijk maken binnen de tekst van de roman zelf. a. Dorbeck geeft Osewoudt films om te ontwikkelen. Ze moeten opgestuurd worden naar E. Jagtman. Dat moet dus minstens een bekende van Dorbeck zijn (p. 31). b. Dorbeck draagt Osewoudt op foto's te sturen naar Postbus 234, Den Haag; niet zoals Henri later beweert naar E. Jagtman, Postbus 234, Den Haag. Coïncidentie? Mogelijk een compositiefout maar in ieder geval een sterke aanwijzing dat Dorbeck hoe dan ook relaties met Jagtman heeft (p. 49, 329). c. De tandarts van Egbert Jagtman herkent zijn patiënt via een foto van Osewoudt (met vermelding dat het Dorbeck is). Jagtman moet derhalve - zoals hierboven gezegd - evenals Dorbeck op Osewoudt lijken (p. 359, 363). d. Spuybroek veronderstelt de mogelijkheid dat Dorbeck een schuilnaam is en dat hij in werkelijkheid Jagtman heette (p. 359). e. Dorbeck en Jagtman zijn beide Nederlands officier en hebben in mei 1940 twee Duitsers laten executeren in Rotterdam (p. 27, 30, 216, 374). f. Osewoudt meent betreffende Jagtman: ‘En als hij nu eens zich aan mij heeft voorgedaan als Dorbeck en als hij nu eens uit Duitsland ontvlucht was, zodat hij zich tot het eind van de oorlog in Nederland kon vertonen’ (p. 375). g. Osewoudt over de foto van Dorbeck met twee vrouwen voor het huis Kleine Houtstraat 32: ‘Als Dorbeck Jagtman is geweest en Jagtman niets met dat huis en wat daar gebeurde te maken heeft gehad, waarom had Jagtman zich dan voor dat huis laten fotograferen?’ (p. 376). h. Osewoudt eveneens: ‘Wel godverdomme! Heb ík soms gezegd dat Dorbeck dezelfde was als Jagtman? Ik heb nooit gezegd dat het Egbert Jagtman was. Ik heb gezegd dat hij Dorbeck heette’ (p. 375). i. Men veronderstelt dat Egbert Jagtman zowel als Dorbeck als twee druppels water op Osewoudt lijken (p. 379). j. Naast de bovengenoemde punten van correspondentie is er m.i. nog een vroege aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijzing in de roman dat Dorbeck in werkelijkheid Egbert Jagtman heet. Bij de eerste ontmoeting van Osewoudt en Dorbeck vraagt Henri Dorbeck naar zijn naam. ‘Dorbeck. Met ck’. ‘Dorbeck’ schreef Osewoudt op het filmpje, met ck. - Ik heet Osewoudt met dt, zei hij en legde het rolletje in de la van de toonbank. - Dan lijken onze namen op elkaar’ (p. 24). Deze laatste opmerking is volkomen duister tenzij men aanneemt dat Dorbeck Jagtman heet. Dan is de volgende associatie mogelijk: Dorbeck - Jagtman - jager Jager - bos, een gebruikelijke combinatie. (Vgl. ook een opmerking van de 5-jarige Walter: ‘Zou het Osewoudt echt bestaan? Zou het een groot bos wezen?’, p. 170). Een misschien ietwat ingenieuze maar geen absurde gedachten-associatie van Dorbeck. Het is de enige bevredigende verklaring die ik voor deze anders raadselachtige opmerking weet. (Men zou nog kunnen denken aan de dubbele consonant op het eind van beide namen, maar deze uitleg spreekt mij niet aan.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusiesDe aanwijzingen lijken mij voldoende om als acceptabele verklaring aan te nemen dat Egbert Jagtman en Dorbeck identiek zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Henri Osewoudt, Elkan en Henk OsewoudtDeze Gordiaanse knoop, is moeilijk te ontwarren. Elkan zou volgens de Duitsers deelgenomen hebben aan de overval in de Kleine Houtstraat. Terecht overweegt Osewoudt: ‘Denkt hij dat Dorbeck Elkan heet?’ (p. 182). Het lijkt er even op dat het een schuilnaam van Dorbeck is. Roorda herkent Henri echter als Henk Osewoudt en zegt niets over een gelijkenis met Elkan, terwijl ze gedrieën zondagmiddag bij de hoofdingang van het Vondelpark geweest zouden zijn (p. 183-184). Henri heeft evenwel een alibi voor de bewuste zondagmiddag. Als Dorbeck Elkan is dan zou Roorda dus twee personen ontmoet hebben (Elkan en Henk Osewoudt) die sprekend op elkaar lijken èn op Henri Osewoudt en bovendien in het verzet zitten. Dat gelooft niemand. Omdat Henri Osewoudt, van wie wij weten dat hij sprekend lijkt op Dorbeck/Jagtman, herkend wordt als Henk Osewoudt, ligt het voor de hand dat Dorbeck zich bediend heeft van de schuilnaam Henk Osewoudt. (Desnoods zelfs Henri Osewoudt; Roorda kan de naam verkeerd verstaan of onthouden hebben.) In ieder geval heeft Roorda iemand ontmoet die frappante gelijkenis vertoont met Henri en zich Henk (of Henri) Osewoudt noemde (p. 246-247). Wie is nu Elkan? Dit is niet met zekerheid uit te maken binnen de tekst van de roman. Het is niet geloofwaardig te maken dat het Dorbeck is. De Duitsers of Roorda zouden de naam verzonnen kunnen hebben of abusievelijk kunnen menen dat degene die aan de overval in de Houtstraat deelnam Elkan heette. Dit probleem valt niet op te lossen, is m.i. ook van weinig belang voor het dubbelgangercomplex in De donkere kamer. (Vgl. nog p. 186, 187, 194, 209, 217, 246, 247, 248, 269, 335 en 336). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusiesDorbeck bedient zich van het pseudoniem Henk (Henri?) Osewoudt. Egbert Jagtman gebruikt de schuilnamen Dorbeck en Henk (Henri?) Osewoudt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. Henri Osewoudt en zijn pseudoniemen1. Filip van DrutenDoor Moorlag wordt Osewoudt aan Meinarends voorgesteld onder het pseudoniem (Filip) van Druten (p. 81, 82). Die naam houdt hij lange tijd tegenover Marianne (p. 91, 104-112 passim, 175, 176, 190, 205, 216, 217, 218, 221, 222, 252, 253), tegenover een fruithandelaar (p. 137), een vermomde jeugdstormleidster (p. 151) en tegenover de vrouw van een kapper (p. 202). Suyling weet dat Henri de schuilnaam Van Druten heeft (p. 206). De naam staat op zijn persoonsbewijs (p. 178). In de illegale sociëteit gebruikt hij hem eveneens (p. 261). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Joost MelgersOnder deze naam beweegt Osewoudt zich onder Labare en de zijnen (p. 96-100 passim, 206, 209, 229, 230, 231 en 232). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Clara BoekenAls verpleegster vermomd noemt Osewoudt zich Clara Boeken (p. 274). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusiesDe pseudoniemen van Henri Osewoudt leveren voor inzicht in de gecompliceerde dubbelgangerconstructie geen moeilijkheden op. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. Voorlopige eindconclusies1. Dorbeck lijkt uiterlijk sterk op Henri Osewoudt. 2. Zijn werkelijke naam is Egbert Jagtman. Hij bedient zich ook van het pseudoniem Henk (Henri?) Osewoudt. Ik ga er nu vanuit dat deze twee gevolgtrekkingen juist zijn, waarmee ik natuurlijk niets anders bedoel dan: het meest waarschijnlijk op grond van de gegevens die de tekst van de roman prijsgeeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D. Het bestaansrecht van DorbeckAl eerder (noot 14) heb ik aannemelijk proberen te maken dat Osewoudt geenszins slachtoffer is van zeer subjectieve inbeelding. Er is m.i. geen reden te twijfelen aan de objectiviteit van zijn waarnemingen. Zijn optiek is minstens even betrouwbaar als de visie van andere figuren uit de roman. Wie de mededelingen die Osewoudt doet tijdens de verhoren (passim vanaf p. 315) vergelijkt met wat zich daarvoor in de romanwerkelijkheid heeft afgespeeld, zoals die ons bekend is, komt tot de verbijsterende conclusie dat hij zich niet eenmaal vergist, voorzover hij de ware toedracht en de feiten kent, ook niet in de geringste details.Ga naar voetnoot17) Hoe men ook over het gedrag van Osewoudt oordeelt: uit de tekst van De donkere kamer valt alleen op te maken dat hij volstrekt de waarheid vertelt over wat hem bekend is. Er is m.i. dan ook geen behoorlijk argument aan te voeren om de betrouwbaarheid van Osewoudts waarnemingen en verklaringen in twijfel te trekken. Op basis van deze gedachten kom ik tot de hypothese dat Dorbeck - wat men ook van zijn optreden vindt - een ‘gewone’ romanfiguur is, zoals de andere personages in het boek, of zo men wil: dat Dorbeck bestaat. Dit bestaan in de gecrëerde romanwerkelijkheid duurt in ieder geval voort tot en met de Clara Boeken-metamorfose of nauwkeuriger uitgedrukt: tot en met het briefje over Marianne's bevalling (p. 277). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat er daarna met Dorbeck gebeurt, onttrekt zich volledig aan de perceptie van de lezer. Dorbeck komt in het stuk niet meer voor. Alles wat verder over hem gezegd wordt, is repetitie en retrospectie. Uit het ongerijmde zal ik nu trachten mijn hypothese plausibel te maken. Hiertoe probeer ik een oplossing te vinden voor de problemen die er liggen binnen het kader van de roman, aangenomen dat mijn veronderstelling juist is. Ik merk nog op dat ik mijn verklaringen direkt weggeef voor betere. 1. Hoe kan Dorbeck (alias Egbert Jagtman) bij de schietpartij in de Kleine Houtstraat op 23 juli 1940 aanwezig zijn geweest als hij op 20 juli al gevangen zat? (p. 375). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mogelijke oplossingen
Vergelijk ook de opmerking dat de Duitsers er natuurlijk op los liegen als zij door Nederlanders verhoord worden (p. 381). 2. Dorbeck was vrij gedurende het laatste deel van de oorlog terwijl hij twee maanden na 20 juli 1940 naar Duitsland is getransporteerd (p. 375). Hoe is dat mogelijk? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mogelijke oplossingen
3. Postbus 234 is niet verhuurd, toch worden de foto's die Osewoudt er heen gestuurd heeft uit die bus gehaald door een heilsoldate. Hoe kan dat? (p. 50). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mogelijke oplossingen
4. Het telefoonnummer 38776 (p. 75) blijkt niet aangesloten te zijn (p. 137), terwijl Osewoudt even tevoren op dat nummer met Dorbeck gesproken heeft (p. 135). Hoe zit dat? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mogelijke oplossingen
5. Het huis in de kromme straat die Osewoudt insloeg na ontsnapt te zijn aan de Duitsers, is onvindbaar. Hoe moet dat verklaard worden? (p. 225, 343-347). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mogelijke oplossingEr staan nog maar drie huizen in de straat die het mogelijk zou kunnen zijn, de kromme Plaatsteeg. Voor de rest is er een houten schutting. Het huis waar Osewoudt in vluchtte is gebombardeerd, het puin is opgeruimd, de resten worden aan het oog onttrokken door een schutting die wel meer potentieel bouwterrein afschermt. 6. De hele familie Jagtman is omgekomen (p. 47, 359) doordat een brandend vliegtuig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op hun huis neerstortte eind augustus 1940. Is Egbert dan niet dood? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mogelijke oplossingenHet is onwaarschijnlijk dat een lijk geïdentificeerd kon worden als Egbert Jagtman bij een dergelijke ramp. Het perceel werd immers volledig verwoest (p 47). Jagtman kan bv.:
Het gaat er nu niet om of bovenstaande oplossingen juist zijn voor de problemen die ik opgeworpen heb; daarover is geen zekerheid te verkrijgen. Wat wel van belang is, lijkt mij de mate van waarschijnlijkheid. Afweging van de mogelijkheden blijft een subjektieve kwestie. Naar mijn mening leveren de verklaringen die ik geconstrueerd heb een logisch, plausibel geheel op. Geen enkele oplossing is erg gezocht of moedwillig op tendentieuze wijze in elkaar gezet. Neemt men aan dat mijn verklaringen (of betere voor dezelfde problemen) in redelijkheid het meest waarschijnlijk zijn dan blijken àlle feiten in de roman die betrekking hebben op het dubbelgangercomplex en het bestaan van Dorbeck met elkaar te kloppen. De keerzijde van de medaille zou zijn een oplossing voor de moeilijkheden die ontstaan bij aanname van een psychologische dubbelganger, een esthetisch attribuut of gewoon een verzinsel. Ik ben benieuwd hoe een aanvaardbare explicatie eruit komt te zien zonder een goed deel op rekening van Osewoudts zogenaamde psychische stoornissen te schrijven en de rest via gezochte redenaties te verklaren. Hier volgt een aantal vraagstukken dat zich naar believen laat aanvullen. De oprechte puzzelvriend mag zijn oplossingen natuurlijk inzenden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CodaOm met het intro te eindigen: ook zonder in een fantastische, irreële droomsfeer van esthetische attributen en zuiver psychologische dubbelgangers, in het duistere brein van een psychopaat gevormd, te geraken, is het mogelijk gebleken tot een logische en kloppende constructie te komen van de problemen in De donkere kamer, met redelijke oplossingen. Egbert Jagtman alias Dorbeck alias Henk (Henri?) Osewoudt is binnen de werkelijkheid van de roman een normaal bestaande romanfiguur. Osewoudt behoeft niet per se als een psychisch gestoorde beschouwd te worden. Aan zijn goede trouw en waarnemingsvermogen dient niet getwijfeld te worden. De ernstige verwijten die men Dorbeck en Osewoudt stellig kan maken, zijn irrelevant voor deze kwesties. Het dubbel-spel is door het tweespan Osewoudt/Dorbeck op punten gewonnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage: (vervolg van noot 14)Betlem, als manifeste representant van de psychologiserende interpretatie, beschouwt Osewoudts visie op zijn eigen uiterlijk in hoofdzaak als het resultaat van zeer subjectieve inbeelding. Op grond hiervan, betoogt hij, moeten wij ook sterk twijfelen aan zijn andere waarnemingen, zijn kijk op de buitenwereld. Hij omschrijft in dat verband Osewoudts psychische habitus met de volgende, al genoemde, termen: paranoïde karakter, totaal isolement, objectverlies, realiteitsverlies, autisme en neiging tot inbeelding. Hoe komt hij er nu bij dat Osewoudts visie op zijn eigen voorkomen het gevolg is van een zeer subjectieve inbeelding, m.a.w. dat hij helemaal niet zo lelijk is als hij wel denkt, of nog beter: dat men hem beslist niet zo onaanzienlijk vindt? Op grond van gegevens uit de roman? Nauwelijks. Zijn ‘bewijsvoering’ is ongeveer als volgt: het perspectief ligt vrijwel alleen bij Osewoudt. Die heeft echter een (psychisch) gestoord waarnemingsvermogen ten opzichte van de ‘normale’ optiek van gewone mensen. De zeer subjectieve zienswijze op zijn uiterlijk is voornamelijk inbeelding, immers: Marianne die mooi is en zeer sensueel wordt verliefd op hem. Hoe zou zij zich tot zo'n lelijkerd (‘rechtopstaande pad’) aangetrokken kunnen voelen? Allereerst: nergens staat er in de roman dat Marianne mooi is. (Er wordt alleen vermeld dat ze prachtige en verrukkelijke tanden (p. 89, 110) heeft en heel mooie billen (p. 111). Ook staat er een keer: ‘Hij vond haar mooi (...).’ (p 172. Cursivering van mij.) Dit alles in de visie van Osewoudt die nu juist onbetrouwbaar waarneemt volgens Betlem. Bovendien, om een welkome gemeenplaats aan te halen: ‘Liefde is blind...’) Dat ze zeer sensueel is, wordt eveneens nergens vermeld. Uit haar gedragingen - ik wil daar niet diep op ingaan - maak ik eerder het tegendeel op. Vergelijk, om maar iets te noemen, de reactie van Marianne als Osewoudt haar voor het eerst versiert: ‘Marianne bleef glimlachen, maar het was nu eerder een treurige glimlach. Toch zei ze: - Wie weet, misschien kan je verlangen bevredigd worden’ (p. 110). Zeer sensueel? Het is maar net wat je gewend bent op het gebied van zeer sensuele vrouwen! Mooi en zeer sensueel: dat laat ik voorlopig maar in het midden. Ook al zou ze dat overigens wel zijn, dan nog wordt er een merkwaardige denkfout gemaakt. Waarom zou immers een mooie en zeer sensuele vrouw niet op een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oerlelijke kerel verliefd kunnen worden of zelfs op een ‘rechtopstaande pad’? Ofschoon er geen reptielen of soortgelijk gedierte tot mijn amoureuze relaties gerekend mogen worden, ken ik wel puike combinaties van spuuglelijke mannen met beeldschone vrouwen en andersom. De impliciete stelling: mooie man hoort bij mooie vrouw en lelijke bij lelijke, is in zijn algemeenheid gewoon nonsens. Ik wil nog een stapje verder gaan. Indien bovengenoemde stelling - dit is een hypothetisch geval - wel juist zou zijn dan geeft de in de roman omschreven situatie nu net aanleiding tot de welbekende uitzondering. Waarom? Osewoudt neemt het initiatief tot de verovering van Marianne, daartoe ook al geïnspireerd omdat hij in zijn gedachten eindelijk op de aanbeden Dorbeck lijkt na het zwart verven van zijn haar. En: wie het initiatief neemt in dit soort affaires, heeft het helemaal. Voor Marianne is Henri trouwens de grote verzetsheld: ‘Je weet niet wat het voor mij betekent een man te hebben die zulke dingen gedaan heeft’ (p. 221). Hoe is haar eigen positie? Allerbelabberdst! a) Zij is een ondergedoken jodin met geverfd haar (p. 112). b) Haar vader, moeder en twee broers zijn door de Duitsers opgepakt (p. 112, 173). Voeg daarbij haar treurige glimlach (p. 110) en haar treurige ogen die kijken of zij allang overleden was (p. 112), dan mag het niet verwonderlijk heten dat ze verliefd wordt op een verzetsheld die haar sexueel ook weet te voldoen (p. 111, 219, 220). Nergens staat voorts vermeld dat Marianne Osewoudt niet lelijk vindt, of positief uitgedrukt: wel leuk vindt om te zien. Het is verder gemakkelijk aan te tonen, op grond van zeer veel plaatsen in de tekst, dat de waarnemingen van anderen overeenstemmen met Osewoudts eigen oordeel betreffende zijn uiterlijk. Om deze wetenswaardigheid te verantwoorden geef ik hierbij een waslijst van plaatsen: p. 5, 9, 12, 16, 17, 19, 22, 25, 37, 60, 64, 75, 76, 84, 85, 90, 91, 99, 120, 139, 185, 194, 200, 201, 204, 211, 215, 247, 251, 273, 300, 307, 314, 368, 373, 387, 400. Onder de ‘anderen’ reken ik o.m. Evert Turlings (p. 37), Elly (p. 59-60), Labare (p. 99), Oom Bart (p. 120), Tante Fietje (p. 16), de Duitsers (p. 185), Ome Kees en Ome Cor (p. 200, 201) Weliswaar uit de buitenwereld zich in minder direkte en onverbloemde bewoordingen dan die welke Henri zelf hardop of in gedachten aan zijn uiterlijk wijdt, maar dat is een kwestie van normale intermenselijke beleefdheid, eufemistisch gedrag of soms gewoon gebrek aan belangstelling. Er is dan ook geen enkele reden om aan de objektiviteit en betrouwbaarheid van Osewoudts spiegelwaarnemingen, zijn visie op zijn uiterlijk, te twijfelen, nu kontekst en situatie er nergens enige aanleiding toe geven. Het is wel aardig te vermelden hoe Hermans zelf Osewoudt heeft willen beschrijven: ‘Hij heeft zijn eigen uiterlijk, dat maakt niet alleen op zijn omgeving een minne indruk, maar ook op hemzelf’. Hermans zegt ook nog dat hij aangegeven heeft dat Osewoudts uiterlijk bepaald niet tot sympathie noodt. (Zie: H.U. Jessurun d'Oliveira. Scheppen riep hij gaat van Au. 2e dr. Amsterdam 1965, p. 15 en p. 13). Lijdt Osewoudt nu aan zeer subjectieve inbeelding? Neen, daarvan is bij het onderzoeken van de roman niets gebleken. De hypothese van Betlem is n.m.m. apert onjuist en daarmee ontvalt ook de basis aan zijn psychologiserende interpretatie. |
|