Raam. Jaargang 1972
(1972)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||
1In juni 1971 verscheen te Amsterdam bij G.A. van Oorschot een nieuwe druk, de tiende, van De donkere kamer van Damokles van W.F. Hermans. Op de verso van het titelblad treft de lezer het volgende lijstje aan:
Eveneens in juni 1971 verscheen een door het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum samengestelde Bibliografie van de werken van Willem Frederik Hermans. DaarGa naar voetnoot1) leest men onder De donkere kamer van Damocles:
Aan de drukvermelding in de 4de t.m. de 9de [= 10de] druk van deze roman is het woord “herziene” ten onrechte toegevoegd; de tekst van deze herdrukken is geheel gelijk aan die van de 3de herziene druk.’ Het gaat mij hier niet om de verschillen in het aantal drukken en in de data van verschijnen tussen beide lijsten, maar om de afwezigheid van het woord ‘herziene’ in de vierde t.m. negende druk in de Van Oorschot-lijst, terwijl dít woord inderdaad op de verso's van de titelbladen van deze drukken vermeld staat. Een verklaring van zowel dit verschil tussen de beide lijsten als van de benaming ‘opnieuw herziene’ op de tiende druk voert naar de geschiedenis van de verhouding tussen auteur en uitgever.
‘In 1944 ontmoette ik uitgever Oorschot en liet hem Conserve lezen. Oorschot las, schrok en weigerde.’Ga naar voetnoot2) Aldus het oudste gegeven over de verhouding tussen Hermans en Van Oorschot. Van sept. 1945 tot aug. 1946 werkte Hermans mee aan het tijdschrift De Baanbreker, ‘onafhankelijk socialistisch weekblad voor politiek en cultuur’, waarvan Van Oorschot in de eerste jaargang (1944-1945) redacteur was, in de tweede jaargang (1946) directeur. In 1946 verscheen bij hem een bloemlezing uit de gedichten van Focquenbroch, samengesteld en ingeleid door Hermans. In het voorjaar van 1948 begon het door Hermans zo gehateGa naar voetnoot3) tijdschrift Libertinage (redactie Gomperts en Van Leeuwen) te verschijnen bij Van Oorschot, ‘met wie ik destijds niet op goede voet stond’.Ga naar voetnoot4) Aan het eind van hetzelfde jaar ging het tijdschrift | |||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||
Criterium, waarvan Hermans redacteur was, tegen zijn zin op in Libertinage.Ga naar voetnoot5) Hermans ging niet mee naar het nieuwe tijdschrift. Van november 1946 tot eind 1947 was inmiddels het grootste deel van Hermans' roman De tranen der acacia's in Criterium (uitgave Meulenhoff) verschenen; deze publicatie wekte enig schandaal: het aantal abonnees liep terug van 1600 tot 600; de literaire kritiek wees het werk als pornografie af en parodieerde het; een uitgave scheen onmogelijk.Ga naar voetnoot6) Zo had De Bezige Bij bezwaren tegen bepaalde passages,Ga naar voetnoot7) en pas in 1949 verscheen het boek bij Van Oorschot: ‘Hij kwam bij mij en ik merkte onmiddellijk dat het belangwekkend was en dat het volgende dat hij zou schrijven het ook zou zijn. Ik gaf het boek uit zonder er een woord in te schrappen of te veranderen’.Ga naar voetnoot8) Dit laatste wordt bevestigd door een opmerking van de auteur tegenover Morriën, die het tegendeel beweerd had.Ga naar voetnoot9) Blijft over de vraag in hoeverre de aan Van Oorschot ter hand gestelde kopij afweek van de Criterium-publicatie èn van de oorspronkelijke versie (want de Criterium-versie was reeds gekuistGa naar voetnoot10)). In 1950 was de uitgever aanwezig bij het huwelijk van zijn auteur.Ga naar voetnoot11) Toen in mei 1952 in Libertinage met medeweten van de uitgever een ‘ironiserende kritiek op de politieke kant van de roman’ (Morriën), resp. ‘lasterstukje van de eerste de beste journalist’ (Hermans) op de roman Ik heb altijd gelijk (Amsterdam, G.A. van Oorschot) verscheen (geschreven door J.H.W. Veenstra), gaf dit aanleiding tot een conflict tussen auteur en uitgever: volgens Morriën verbrak Hermans alle relaties met zijn uitgever, omdat hij het onmogelijk achtte dat een uitgever een tijdschrift uitgeeft waarin afbrekende besprekingen op boeken van zijn auteurs verschijnen.Ga naar voetnoot12) Rond 1953 had de auteur een accountantsonderzoek laten instellen in de boeken van zijn uitgever, omdat hij twijfelde aan de verkoopcijfers van Ik heb altijd gelijk.Ga naar voetnoot13) Vóór laatstgenoemde roman had Van Oorschot Hermans' essay Fenomenologie van de pin-up girl (1950) uitgeven. In 1953 volgde de verhalenbundel Paranoia. Eind 1954 was er sprake van een uitgave van Mandarijnen op zwavelzuur, een verzameling polemische opstellen.Ga naar voetnoot14) In februari 1955 verscheen slechts een gedeelte daaruit als brochure: Het geweten van de Groene Amsterdammer of Volg het spoor omhoog, no. 1 uit de reeks | |||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||
Mandarijnen op zwavelzuur. Het stuk, dat tegen J.B. Charles gericht was, veroorzaakte een schandaal.Ga naar voetnoot15) Op 15 april 1955 deelden de dagbladen mee dat Van Oorschot de reeks niet wilde voortzetten. Hij motiveerde zijn besluit in een uitvoerig ingezonden stuk in Het Parool (25 april 1955). Hij stelt zich geheel achter de inhoud van de brochure, die een afrekening bevat met de politiek van de derde weg en met de anti-kapitalistische kunstenaars en intellectuelen, en spreekt over de auteur in termen van ‘vooraanstaand en begaafd letterkundige’ en diens ‘grote, venijnige, intelligente talent’; maar de discussie over de politieke strekking van de brochure is uitgebleven als gevolg van de wijze van polemiseren van Hermans, die personen en zaken niet scheidt (‘hetgeen zijn goed recht en mijns inziens zijn gelijk is’); de uitgever stelt zich eveneens achter de inhoud van het tweede deeltje van de reeks, dat over de communist Theun de Vries handelt, maar om hetzelfde gevolg te voorkomen zal dit werkje niet door hem uitgegeven worden. Hermans gaf een tweede deeltje (niet het stuk tegen De Vries) in eigen beheer uit (De mandarijnenpers, Groningen, 1955), waarin hij o.a. enige onvriendelijke dingen over de uitgever zei.Ga naar voetnoot16) In de jaren die volgden op dit voorval publiceerde Van Oorschot nog De god Denkbaar Denkbaar de god (1956), Drie melodrama's (1957, waaronder de in 1944 geweigerde roman Conserve), de verhalenbundel Een landingspoging op Newfoundland en andere verhalen (1957) en de roman De donkere kamer van Damocles (1958). Met een terugblik op het bovenstaande kan men de opvatting die de moeilijkheden in de relatie Hermans - Van Oorschot pas in de zestiger jaren laat beginnen, wanneer De donkere kamer als eerste boek van Hermans een financieel succes blijkt,Ga naar voetnoot17) in twijfel trekken. Het grote conflict tussen auteur en uitgever zou het hele decennium van de zestiger jaren in beslag nemen. Begin 1960 wilde de uitgever De tranen uitbrengen in de Witte Olifantreeks, een serie goedkope boeken gemaakt volgens het foto-offset-procédé. De auteur weigerde omdat hij het niet eens was met de financiële gevolgen voor hem en omdat hij, ten gevolge van het gebruikte reproductie-procédé, geen gelegenheid kreeg zijn tekst te herzien. Aldus de argumenten van de auteur die hij onmiddellijk na het verschijnen van deze ‘vierde druk’ formuleerde in een Waarschuwing.Ga naar voetnoot18) Het laatste genoemde argument heeft blijkbaar het zwaarst gewogen: de auteur werd niet moe zijn ontstemming daarover uit te spreken,Ga naar voetnoot19) maar hoe dit precies in elkaar zit wordt niet duidelijk. De uitgever zou zijn auteur wèl gevraagd hebben een verbeterde versie van het werk te zenden: ‘Hermans heeft alle gelegenheid gehad veranderingen aan te brengen in de tekst, maar van die aanbiedingen heeft hij geen gebruik | |||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||
gemaakt.’ De auteur echter ontkende dat de uitgever hem om een gecorrigeerde versie van De tranen had gevraagd: ‘Dat deed hij pas nadat hij halsstarrig geweigerd had enige garantie te geven, dat hij deze nieuwe versie ook werkelijk zou gebruiken’.Ga naar voetnoot20) In hetzelfde jaar 1960 ontwikkelde zich een tweede conflict, over de vertaalrechten van De donkere kamer. Op 4 januari 1962 dagvaardde de auteur zijn uitgever voor het gerecht: hij eiste ontbinding van de reeds gesloten overeenkomsten voor de vertaling van De donkere kamer en stopzetting van de Witte Olifant-edities van De tranen en van Paranoia (die aangekondigd was en in februari 1962 verscheen).Ga naar voetnoot21) Ondertussen werkte Hermans in opdracht van het bureau van de Collectieve Propaganda voor het Nederlandse Boek aan een eenacter, waarin hij de uitgever Oorwurm zijn schrijver Alceste laat vermoorden, waarna hij onmiddellijk subsidie aanvraagt voor een luxe-editie van diens werken. De C.P.N.B. weigerde het stuk tijdens het boekenfeest te laten opvoeren.Ga naar voetnoot22) Van Oorschot reageerde op dit alles in mei 1962 met een dagvaarding tegen Hermans wegens belediging in diens hierboven genoemde artikelen Waarschuwing en Repelsteeltje contra Hermans en in een andere uitlating van de auteur;Ga naar voetnoot23) hij eiste f 9000, - schadevergoeding. Vervolgens liet Van Oorschot, die van De donkere kamer in mei 1961Ga naar voetnoot23a) een ‘vierde, herziene druk’ had uitgebracht, in oktober 1962 een ‘vijfde, herziene druk’ verschijnen; deze edities zijn uitgevoerd in foto-offset naar de derde, door de auteur herziene druk. De schrijver stuurde in december 1962 een Tweede waarschuwing tegen Van OorschotGa naar voetnoot24) de wereld in, waarin hij stelde dat hij geen enkele bemoeienis met deze drukken had gehad. Op 7 januari 1964 werden de pleidooien in beide civiele processen voor de Amsterdamse Rechtbank gehoudenGa naar voetnoot25) en op 3 april 1964 volgde de uitspraak: in beide processen werd de uitgever in het gelijk gesteld; de auteur werd wegens belediging van zijn uitgever veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van f 1500, - en de kosten van beide processen (f 850, -).Ga naar voetnoot26) In 1967 bracht Van Oorschot een afzonderlijke Witte Olifant-editie van Hermans is hier geweest, één van de Drie melodrama's. Het werk was in foto-offset uitgevoerd: de drukfouten waren blijven staan.Ga naar voetnoot27) De uitspraak van 1964 had de uitgever in het gelijk gesteld met betrekking tot zijn recht Hermans' werken | |||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||
integraal te herdrukken. De auteur spande een kort geding aan tegen zijn uitgever (29 juni 1967), omdat deze een gedeelte van een van zijn werken herdrukt had. De Groningse Rechtbank stelde de auteur in het ongelijk (10 juli 1967), maar het Leeuwarder Gerechtshof wees de eis van de auteur toe (15 maart 1968): het werk mocht niet meer afzonderlijk verkocht worden.Ga naar voetnoot28) De advocaten van de belligerenden hebben daarna nog contact gehad over het belangrijke punt van de herziening van nieuwe drukken. Hieruit is de gedachte van een arbitragecommissie voortgekomen, van welke de uitspraak door beide partijen als bindend geaccepteerd zou worden. Op 16 september 1970 gaf deze commissie (mr. Th. Limperg, voorzitter; J.J. Klant, vertegenwoordiger voor de auteur; H. Brandenburg, vertegenwoordiger voor Van Oorschot) de auteur gelijk. Het vonnis werd bij de rechtbank gedeponeerd. Op het punt van de correcties van de proeven stelde de commissie ‘dat zij het standpunt van partij Hermans ten deze onderschrijven. Iedere uitgever die zichzelf en zijn verhouding tot zijn auteurs respecteert (en arbiters twijfelen er niet aan of dat is met partij Van Oorschot het geval) dient de auteur in geval van een herdruk drukproeven ter correctie en revisie te doen toekomen, aangezien een tenuitvoerlegging te goeder trouw van de uitgaveovereenkomst behelzende een clausule als hier bedoeld dat nu eenmaal met zich meebrengt’. Van Oorschot, die begin september zei: ‘Ik zou het Nederlandse volk duidelijk willen maken wat er aan de hand is geweest. [...] Ik ben nooit kwaad op die man geweest. Ik vind nog steeds dat W.F. Hermans bij het merk Van Oorschot thuis hoort’, verklaarde na deze uitspraak: ‘De zaak is met dit vonnis voor mij af. Ik heb geen behoefte aan een reactie’. Hermans liet weten voor het grootste deel met de uitspraak tevreden te zijn, ‘maar aan de andere kant, als de verhouding tussen een auteur en een uitgever zodanig is dat het contact zich tien jaar lang moet voortslepen in rechtzalen en via advocaten, begrijp ik niet dat een uitgever er niet in toestemt dat die auteur zijn boeken bij een ander uitgeeft’.Ga naar voetnoot29) Terug naar de beide lijsten van drukken van De donkere kamer die ik aan het begin van dit stuk citeerde. Hierboven heb ik de omstandigheden nagegaan die de verklaring geven voor het verschijnen van de ‘tiende, opnieuw herziene druk’ èn voor het belangrijkste verschil (het ontbreken van de aanduiding ‘herziene’ in de vierde t.m. negende druk in de Van Oorschot-lijst) tussen beide lijsten. In zijn Tweede waarschuwing tegen Van Oorschot redeneert Hermans als volgt: ‘Hij [= Van Oorschot] heeft een vierde druk van De donkere Kamer van Damokles in de handel gebracht, waarin gedrukt staat Vierde, herziene druk. Hij heeft ook een vijfde druk gedrukt, waarin staat Vijfde, herziene druk. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||
druk uitbreng, dan mag ik die vierde en vijfde drukken ook wel herziene drukken noemen, zelfs al zijn ze identiek aan de derde druk, nee nog sterker, juist omdat ze volkomen identiek zijn aan de derde druk, in welke laatste immers staat dat het een herziene druk is’.Ga naar voetnoot30) In verband met deze gedachtengang moet men de hierboven geciteerde opmerking van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum zien over het woord ‘herziene’ in de vierde t.m. negende drukken (alle in foto-offset uitgevoerd); deze opmerking is misschien wel terecht, maar het is de vraag of de oplossing die de Van Oorschotlijst biedt in bibliografisch opzicht wel acceptabel is. Zo moet bijvoorbeeld in de vijfde druk vermeld zijn, dat deze afwijkt ten opzichte van de eerste druk, maar niet ten opzichte van de derde druk. Ook is het niet duidelijk of de derde druk identiek is aan de tweede, of dat deze opnieuw herzien is. Is het eerste het geval, dan is er geen enkel bezwaar ook de vierde t.m. negende drukken ‘herzien’ te blijven noemen; is het laatste het geval, dan is er een inconsequentie ten opzichte van de aanduiding van de tiende druk: dan zou ook daar kunnen worden volstaan met de vermelding ‘herziene druk’. Het is echter zo, dat de Nederlandse bibliografische terminologie in dit opzicht te kort schiet. In het Engels gebruikt men wel de termen ‘edition’ (eventueel met ‘revised’) voor een nieuwe, herziene druk, en ‘impression’ of ‘printing’ voor een onveranderde herdruk;Ga naar voetnoot31) zo zou bijvoorbeeld de vijfde druk van De donkere kamer aangeduid kunnen worden met ‘3rd, revised, edition; 3rd impression’ aangenomen dat de derde druk opnieuw gewijzigd is; in het andere geval wordt het ‘2nd, revised, edition; 4th impression’. De Van Oorschot-lijst is gebaseerd op twee gedachten. Na wat ik hierboven schreef over de verhouding uitgever-auteur, is het duidelijk dat de aanduidingen in deze lijst enerzijds voortkomen uit de wens de verantwoordelijkheid van de auteur ten opzichte van de verschillende drukken tot uitdrukking te brengen, anderzijds heeft de samensteller van deze lijst de verschillen tussen de drukken willen aangeven. Deze vermenging van deze twee geheel ongelijksoortige gedachten heeft tot bibliografische onduidelijkheid geleid. Na de definitieve regeling van het conflict kunnen dus door de auteur (opnieuw) herziene edities van de werken verschijnen die bij Van Oorschot onder contract staan (na De donkere kamer liet Hermans geen nieuwe werken meer bij deze uitgever verschijnen; De Bezige Bij wordt dan zijn belangrijkste uitgever). Behalve de herziene De donkere kamer (juni 1971), is er een ‘herziene uitgave’ van de verhalenbundel Paranoia verschenen (sept. 1971), terwijl herzieningen van De tranen der acacia's en van Ik heb altijd gelijk aangekondigd zijn.Ga naar voetnoot32) Bij de laatste drie genoemde werken zijn de wijzigingen van dien aard dat | |||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||
het foto-offset-procédé niet toegepast kon worden: de tekst is opnieuw gezet. Dit laatste is niet het geval met de opnieuw herziene druk van De donkere kamer: het boek is in foto-offset geproduceerd naar een exemplaar van de derde (of latere) druk, maar mèt correcties en aanvullingen die in de tekst mee gefotografeerd zijn. Deze varianten zijn soms duidelijk zichtbaar, o.m. door verschil in afdruk ten opzichte van de oude tekst (bv. p. 71), of door grote spatie tussen de woorden wanneer de variant minder ruimte inneemt (bv. p. 351, r. 3 v.o.). Het boek wordt verder nog ontsierd door te vet afgedrukte gedeelten, inktvegen, verschoven letters e.d. (bv. p. 98, 183, 312, 313, 375). De paginering is gelijk gebleven. | |||||||||||||||||||||||
2De donkere kamer van Damokles is het verhaal van Henri Osewoudt, die op de eerste oorlogsdag (10 mei 1940) de Nederlandse luitenant Dorbeck, in uiterlijk zijn evenbeeld, in karakter zijn tegenpool, ontmoet. Door hem raakt Osewoudt in het verzet betrokken; hij voert blindelings zijn opdrachten uit, menend eindelijk een identiteit verworven te hebben. Na de bevrijding wordt hij door de Nederlandse politie gearresteerd, verdacht van een provocateur in Duitse dienst geweest te zijn. Zijn belevenissen gedurende de bezetting trekken opnieuw voor de ogen van de lezer voorbij, maar nu blijkt dat het beleefde niet meer te achterhalen is: Dorbeck is onvindbaar, getuigen zijn in de oorlog omgekomen of onbereikbaar, gegevens, documenten, bewijzen ontbreken of kunnen tegen hem gebruikt worden, alom misverstanden en verkeerde berekeningen. Osewoudt kan zich zelf en zijn daden niet bewijzen. In de roman worden verschillende verklaringen van Osewoudts gedrag tijdens de bezetting gegeven, maar geen enkele is bewijsbaar, dat wil zeggen aan anderen overdraagbaar: de gegevens schieten steeds te kort, al zijn de verkondigers van de verschillende meningen zich daarvan niet bewust. Men kan in de gegeven omstandigheden niet uitmaken of de figuur Dorbeck bestaan heeft of niet, en dus kan men niets bewijzen omtrent Osewoudt: de werkelijkheid van de mens is niet te achterhalen.Ga naar voetnoot33)
Hieronder heb ik de varianten die de tiende druk van De donkere kamer vertoont ten opzichte van de derde t.m. negende drukken geordend. Wanneer een variant al door de auteur in de in december 1962 gepubliceerde Tweede waarschuwing tegen Van Oorschot vermeld is, heb ik dat aangegeven door meteen achter het nummer het jaartal 1962 te noteren.
De k-spelling is de voorkeursspelling van de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||
Woordenlijst van de Nederlandse taal (1954).
De variant past beter in de spreektaal van de marechaussee. Een grammaticale zwakheid komt voor op p. 278, r. 11-12 v.o.: ‘al had hij zo goed als niet gegeten, voelde hij ook geen honger’.
NASCHRIFT (1971) Deze tekst heeft Hermans al eens eerder geciteerd, in een context die handelt over humor van de grillige voorbeelden waarmee Wittgenstein zijn meningen illustreert.Ga naar voetnoot35) Met dit citaat wordt het zoeken naar Dorbeck van een taalfilosofische kant bekeken; in de taal is Dorbeck er, ook al wordt hij niet gevonden, want het werkwoord ‘zoeken’ is op een object gericht; tussen de werkelijkheid en de mens staat ook nog de taal als barrière. E. Wijziging van inconsistenties binnen de romanwerkelijkheid. 1. p. 30, r. 20: een maand - twee maanden. Op p. 39 is het 23 juli 1940. Wanneer men alle tijdsaanduidingen naloopt tussen p. 39 en p. 30 (vgl. ook nog p. 369, r. 4 v.o.), komt men voor p. 30 uit op plm. 8 juli, dat is ongeveer twee maanden na de capitulatie (die ook in de romanwerkelijkheid op 14 mei valt, zie p. 268, r. 9). Uit deze p. 30 kan men opmaken dat er ‘gisteravond’ een oproep in de krant heeft gestaan waarin de Nederlandse officier (de lezer weet dat dit Jagtman-Dorbeck is) die twee Duitse krijgsgevangenen heeft laten executeren dringend verzocht wordt zich te melden. Op p. 375, r. 11 v.o. wordt medegedeeld dat Jagtman dat gedaan heeft op 20 juli 1940. Maar in de derde druk leest men op p. 374, r. 19-20: ‘Bij de eerste oproep in de krant is hij zich gaan melden’, hetgeen gezien p. 30 niet klopt; in de tiende druk is dit dan ook gewijzigd in: ‘Na die oproep in de krant [...]’ (zie hieronder nr. 15).Ga naar voetnoot36) De eerste variant leidt echter tot een conflict met de werkelijkheid buiten de roman (die in de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||
roman nauwkeurig gevolgd wordt): op p. 30-31 is Turlings zojuist teruggekeerd uit krijgsgevangenschap; de Duitsers lieten de Nederlandse krijgsgevangenen half juni vrij (in overeenstemming met de oorspronkelijke lezing van p. 30, r. 20), niet half juli.Ga naar voetnoot37) 2. p. 45, r. 10: derde oorlogsdag - eerste oorlogsdag. Het gaat over de eerste ontmoeting tussen Osewoudt en Dorbeck, en die vond blijkens p. 23-24, p. 329, r. 4, p. 375, r. 10 plaats op 10 mei 1940. 3. (1962) p. 52, r. 10 v.o.: Drie jaar - Vier jaar. Tussen deze p. 52 (2 juli 1944) en het laatste contact met Dorbeck (p. 42, 23 juli 1940) liggen vier jaar (vgl. p. 135, r. 6, p. 379, r. 17). 4. p. 71, r. 21: toegevoegd: De man heet De Vos Clootwijk. Hij is ingenieur bij de Spoorwegen. Ik moet hem overhalen ons inlichtingen te verstrekken over Duitse troepenverplaatsingen. In de roman worden de handelingen van Osewoudt nauwkeurig beschreven en verantwoord. Alles wat hij doet vloeit voort uit Dorbecks opdrachten. De lezer krijgt niet de indruk dat Osewoudts verbeelding hem tot daden aanzet. Nu komen er enkele plaatsen voor waar de hoofdfiguur handelingen verricht die door de verteller niet verantwoord zijn: a. p. 138: Osewoudt gaat plotseling in Utrecht naar Ir. De Vos Clootwijk, in de mening dat de Engelse agente Elly daar geweest is. In de derde druk heeft Elly alleen gezegd dat ze ‘iemand in Utrecht’ (p. 71, r. 2 v.o.) moet spreken. De toevoeging op deze p. 71 in de tiende druk geeft Osewoudt meer gegevens. Bovendien deelt Dorbeck hem in de tiende druk, p. 135, r. 9 v.o. (zie hieronder nr. 8), mee dat deze ingenieur Elly heeft verraden, waardoor Osewoudts bezoek aan hem verklaard wordt (vgl. wat hij op p. 318, r. 17-20 zegt: ‘Toen Elly Berkelbach Sprenkel gearresteerd was, omdat die meneer De Vos Clootwijk haar had aangegeven, ben ik naar die man toegegaan [...]’; dit gegeven (idem p. 317, v. 5-7 v.o.) zou anders in de lucht komen te hangen). Bovendien wordt door Dorbecks woorden een duidelijke lijn tussen Elly en Dorbeck gelegd. Osewoudts bezoek aan de ingenieur is nu verantwoord, d.w.z. past binnen de structuur van de roman. b. Op p. 96 begeeft Osewoudt zich naar het huis van Labare, waarover de lezer niet ingelicht is. Maar op p. 87, r. 14-16 wordt een toespeling gemaakt: ‘Wij kunnen wel iemand gebruiken die kan fotograferen. Als je daaraan mee wil doen, kan ik ook wel ergens onderdak voor je vinden.’ De lezer concludeert dat men later Osewoudt naar Labare verwezen heeft, waar hij films krijgt te ontwikkelen. Evenzo mag men concluderen dat Ebernuss Osewoudt het adres in Amsterdam (p. 255, r. 1 en r. 3 v.o.) tevoren opgegeven heeft. c. Op p. 114, r. 3 draagt Osewoudt plotseling een bril. Maar de herkomst hiervan is op p. 78, r. 6-7 v.o. aangeduid. d. Zie hieronder onder nr. 7. e. Op p. 172, r. 9 v.o. blijkt plotseling dat Osewoudt en Marianne een afspraak hadden op het Muntplein te Amsterdam. De lezer is hierover niet ingelicht. Dit is de enige plaats in de roman waar een handeling van Osewoudt uit de lucht komt vallen, maar men kan stellen dat het niet nodig was een afspraakje zonder belang (ze gaan naar de film) van te voren aan te kondigen. 5. p. 75, r. 9: zaterdagmiddag - volgende week zaterdagmiddag. Deze variant hangt samen met die op p. 103, r. 1 (zie hieronder nr. 6) Als men de tijdsaanduidingen tussen p. 48 (29 juni 1944) | |||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||
en p. 103 naloopt komt men voor p. 75 op dinsdag 4 juli, en kan men op p. 103 op vrijdag 7 juli uitkomen. De gebeurtenissen spelen zich dan in dezelfde week af. Dat zou betekenen dat de dateringen op p. 75 en 103 zoals die in de derde druk gegeven worden geen correctie behoeven. Osewoudts mededeling op p. 92, r. 13-14 v.o. (het is dan donderdag 6 juli) tegenover Marianne: ‘Binnen een week kom ik bij je terug, misschien al overmorgen.’ lijkt dan wel vreemd, want hij komt op p. 104, dat is vrijdag 7 juli; maar, kan men zeggen, dat kon hij niet voorzien. Men kàn op p. 96 zeven dagen invoegen, maar dat maakt de mededeling op p. 87, r. 16-17: ‘Vannacht mag je hier blijven, desnoods morgennacht nog [...]’ problematisch: waar is Osewoudt die zeven dagen dan geweest? Bovendien: op p. 105, r. 3 v.o. wordt over ‘maandagavond’ gesproken, waar, als men de gewijzigde dateringen in de tiende druk volgt, ‘vorige week maandagavond’ had moeten staan. In overeenstemming met de wijziging op deze p. 75 is de tijdsaanduiding op p. 103, r. 1 veranderd (zie hieronder nr. 6), maar niet de soortgelijke aanduiding op p. 331, r. 6 (‘een paar dagen later’). De enige steun voor de genoemde varianten in de tiende druk is de mededeling op p. 141, r. 5 (in de derde druk is het dan zaterdag 8 juli, in de tiende druk zaterdag 15 juli), waar De Vos Clootwijk Osewoudt zegt dat Elly ‘Vorige week woensdag’ bij hem is geweest. Het zou m.i. juister zijn om op deze plaats de woorden ‘Vorige week’ te laten vervallen en op de p. 75 en 103 de lezingen van de derde druk te handhaven. Men komt in beide gevallen in moeilijkheden op p. 113, r. 8-9, waar gezegd wordt dat de landing in Normandië twee weken tevoren plaatsgevonden heeft: het is op p. 113 in de derde druk 7 juli, in de tiende druk 14 juli; de landing werd uitgevoerd op 6 juni. Onjuist is ook de mededeling op p. 114, r. 3-4 dat de bomen al bijna geel worden; het is nl. 8 resp. 15 juli. 6. p. 103, r. 1: die laatste dagen - die laatste tijd; maandagmiddag - vorige week maandag. Zie hierboven onder nr. 5. 7. p. 135, r. 13-14: Je hebt van te voren een retour genomen - Je neemt van tevoren een retour Wageningen. Op p. 144, r. 8 neemt Osewoudt een retour Amersfoort-Wageningen (vgl. p. 147, r. 9-10), maar daarover heeft Dorbeck in de derde druk niets gezegd. De variant laat geen ruimte voor de mening dat Osewoudts verbeelding hier aan het werk is. Vgl. onder nr. 4. 8. p. 135, r. 8-11 v.o.: - Maar Dorbeck, ik ben niet meer in Voorschoten, ik... De telefoon zei tuut tuut aan zijn oor. - Dorbeck! Elly is verdwenen! En hoe kwam ze aan die foto die ik jou gestuurd had? Luister nu toch!... - - Dorbeck! Elly is verdwenen! En hoe kwam ze aan die foto die ik jou gestuurd had? Luister nu toch!... - Elly is verraden in Utrecht door De Vos Clootwijk. De telefoon zei tuut tuut aan zijn oor. Zie hierboven onder nr. 4a. 9. (1962) p. 182, r. 7: 23 juli 1941 - 23 juli 1940. Een vergissing: zie p. 39, 199, r. 4, 232, r. 15, 236, r. 2, 375, r. 10. 10. (1962) p. 203, r. 7: roofmoordenaar - straatrover. Uit p. 175, r. 18 blijkt dat Osewoudt wegens straatroof gezocht wordt; vgl. p. 197, r. 3, 208, r. 8 v.o., 323, r. 12. 11. (1962) p. 208, r. 15 v.o.: vier - drie. Het waren drie mannen die Osewoudt bevrijdden: p. 195, r. 6 v.o.; de vierde man zat in de auto: p. 196, r. 16-17 (vgl. p. 209, r. 17, 334, r. 1 en 336, waar over vier mannen gesproken wordt). 12. (1962) p. 218, r. 9-10 v.o.: neergeschoten - | |||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||
neergeschoten, ik heb een leidster van de Jeugdstorm gedood (1962 heeft: ik heb een leidster van de Nat. Jeugdstorm vermoord; de lezing van de tiende druk geeft een ruimtebesparing, wat van belang is omdat het verloop zoveel mogelijk beperkt moest worden). In de opsomming van Osewoudts daden is deze in de derde druk vergeten. 13. (1962) p. 329, r. 12: E. Jagtman, - (is vervallen). De lezing in de derde druk betekent een fout van Osewoudt (zie p. 49, r. 9), maar dat is nog geen reden tot correctie: zijn uitspraken zijn voortdurend onderhevig aan misverstanden, vergissingen, verkeerde conclusies, etc. (zie hieronder). Osewoudt voert hier achteraf de identificatie Jagtman-Dorbeck verder door dan de feiten toelaten. De correctie komt dan ook mede voort uit de wens van de auteur de lezer die in deze identificatie redenen ziet voor de hallucinatie-theorie een argument te ontnemen (vgl. hierboven onder nr. 1). 14. (1962) p. 363, r. 11: vier jaar - vijf jaar. Deze p. 363 moet gedateerd worden tussen juli (p. 322, r. 4) en nov. 1945 (p. 367, r. 1). De tandarts zegt Jagtman in 1940 voor het laatst gezien te hebben. Maar in r. 18 van dezelfde pagina noemt hij als datum waarop hij hem voor het laatst gezien heeft aug. 1939. De correctie in de tiende druk moet dus zijn: zes jaar. 15. p. 374, r. 19-20: Bij de eerste oproep - Na die oproep. Zie hierboven onder nr. 1. 16. (1962) p. 378, r. 1: 1946-1945. Het is inderdaad 1945: vgl. p. 384, r. 5, 395, r. 10. 17. p. 379, r. 19: drie dagen - vier dagen. Uit p. 48-52 blijkt dat Elly vier dagen nadat Osewoudt de foto's had verstuurd opbelde. Maar gezien de context, een krantenartikel over de zaak Osewoudt vol halve waarheden (een persiflage op de berichtgeving in de krant), had een dergelijke onjuistheid kunnen blijven staan.
Niet gecorrigeerd is de inconsistentie op p. 169, r. 13 v.o.: retour Den Haag-Amersfoort, lees Leiden - Amersfoort. Dat blijkt uit p. 144, r. 5. Naast de hierboven onder de punten E 1 en 5 geconstateerde conflicten in de roman met de werkelijkheid buiten de roman, moeten nog twee plaatsen genoemd worden. Op p. 210, r. 9-10 v.o. wordt de Amerikaanse doorbraak in Noord-Frankrijk (30 juli 1944) gevierd; in de roman is het dan echter pas 13 resp. 20 juli (derde resp. tiende druk). Op de pagina's 242 en 243 wordt de slag bij Arnhem (17 sept. 1944) genoemd; het is daar in de roman half november, en, gezien de context, kan die slag daar niet meer dan een maand geleden plaatsgevonden hebben. Verward zijn de in de roman gegeven dateringen van de gebeurtenissen van begin april 1944. Voor Osewoudts vertrek uit de gevangenis (p. 253) de datum van 5 april aanhoudend (p. 322, r. 10, 337, r. 19), komt men voor p. 267 op 6 april uit (zie r. 16, vgl. p. 377, r. 3) en voor p. 277 op 7 april (zie r. 5). Maar dan komt men in conflict met het verslag dat Osewoudt op p. 322 geeft: hij slaat daar een dag over, de dag die hij in Amsterdam, wachtend op Dorbeck heeft doorgebracht: p. 270-277; 325, r. 3; 300, r. 8 v.o.; 384, r. 12 (vgl. p. 313, r. 14). Bovendien: nadat Osewoudt op 6 of 7 april een briefje van Dorbeck heeft ontvangen waarin deze zegt dat Marianne in een ziekenhuis ligt om te bevallen (p. 277), gaat hij daar op 7 april naar toe, waar blijkt dat het kind op 4 april geboren is (p. 284, r. 14)! Op p. 373, r. 20, het is dan half november 1945 (zie p. 367, r. 1), wordt Osewoudts leeftijd vermeld: 24 jaar. Hij is echter geboren op 23 april 1920 (p. 175, r. 14; de andere | |||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||
leeftijdsopgaven in het boek zijn daarmee in overeenstemming), en moet dan op p. 373 25 jaar zijn. Op 19 oktober 1945 schrijft Osewoudt Marianne dat hij ‘pas vorige week’ vernomen heeft dat zij nog leeft (p. 384, r. 7); die mededeling is hem gedaan op p. 338, dat was eind juli 1945. Een leugentje van Osewoudt om zijn late reactie te verbergen? De brief die Osewoudt aan de koningin schrijft is gedateerd 29 juni 1945 (p. 322, r. 4), maar het is daar half juli: op p. 318, r. 9 zegt hij dat hij in Engeland drie maanden achtereen verhoord is; hij is op 9 april in Engeland aangekomen (p. 323, r. 1). Een mogelijke inconsistentie in de datering treft men aan op p. 367, r. 1 waar het half november 1945 is. Maar op p. 378 en 384 worden een krantenartikel en een brief afgedrukt, gedateerd resp. 18 en 19 okt. 1945. Het krantenartikel is in de tweede druk ingevoegd.Ga naar voetnoot38) Een onbelangrijk detail: de spelling van de naam Meijer (o.a. 53, r. 5) verschilt van die op p. 140, r. 10 v.o., 141, r. 17 en 3 v.o.: Meyer. Wanneer Osewoudt zich na de bevrijding verantwoorden moet, blijkt dat alle getuigen of omgekomen of onvindbaar zijn. In de eerste druk had de auteur een van die getuigen, Moorlag, na de bevrijding te onopvallend laten verdwijnen; dat is gewijzigd in de tweede druk: zie p. 339, 381.Ga naar voetnoot39) Ook is in de tweede druk de mogelijke getuige, de N.S.B.-er Turlings, wat meer nadruk gegeven. Maar Osewoudt zwijgt tegenover de politie over deze compromitterende getuige: p. 386. Toch is het vreemd dat de politie deze man niet uit een antecendentenonderzoek of uit Osewoudts brief op p. 386 op het spoor gekomen is. Veel verduidelijken zou zijn getuigenis overigens niet.Ga naar voetnoot40)
Naast de in de tiende druk gecorrigeerde inconsistenties vertoont de roman een aantal schijnbare inconsistenties, die in het geheel van de roman functioneel zijn. De roman toont dat de mens, gehinderd door zijn eigen psychologie, door de psychologie van anderen, door gebrek aan waarnemingsvermogen, door gebrek aan gegevens, door moedwillig misverstand, kortom door zijn menselijke constitutie er niet in slaagt zichzelf waar te maken. Op verschillende plaatsen in de roman wordt zo'n hindernis gedemonstreerd. Zo zegt Osewoudt tijdens de verhoren dingen die in tegenspraak zijn met wat de lezer kan naslaan. Soms komen deze afwijkingen voort uit vergissingen, hij herinnert zich allerlei details niet meer. Zo bv. op p. 329, r. 10 v.o. waar hij drie dagen overslaat in zijn verslag van de gebeurtenissen van p. 51. Op p. 356, r. 15-16 v.o. vraagt Osewoudt zijn oom of deze zich herinnert of hij hem indertijd over Dorbeck verteld heeft; dat heeft Osewoudt niet, zoals de lezer weet. Maar op andere plaatsen gaat duidelijk Osewoudts verbeelding meespreken. Hij probeert dan de gegevens tot een kloppend geheel te maken, daarbij onbewust afwijkend van die gegevens. Op p. 370, r. 16-19 zegt Osewoudt dat Dorbeck hem medegedeeld had dat de provocateurs die hem de foto's in handen gespeeld hadden, te Haarlem met medewerking van Osewoudt gedood moesten | |||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||
worden (vgl. p. 371, r. 14-16 v.o.). Als men de betreffende passage terugzoekt (p. 36) ziet men dat Dorbeck spreekt over één provocateur en bovendien niets zegt over liquideren. Het verband dat zijn dubbelganger legt tussen deze mededeling en de aanslag te Haarlem komt voort uit zijn verbeelding, die orde legt in de gegevens die hem bereiken. Ook Osewoudts mededeling op p. 371, r. 10-12 v.o. dat Dorbecks boodschappers gezegd hadden dat de films leeg waren is onjuist: deze hebben niets gezegd omdat zij hem niet thuis troffen (p. 32-33), pas later zegt Dorbeck hem dat dit de inhoud van hun boodschap was (p. 36, r. 1-4). Overigens: de boodschappers waren niet vier dagen vóór Dorbeck dit mededeelde geweest (p. 371, r. 12 v.o.), maar ongeveer 10 dagen (zie de tijdsaanduidingen tussen p. 32 en 39). Vóór de aanslag te Haarlem wordt Osewoudt geïnstrueerd: er moeten twee mannen in een kamer gedood worden (p. 39-40). Ter plaatse schiet hij echter op een derde man die de weg naar de kamer gewezen had (p. 41). Tijdens de verhoren doet Osewoudt het voorkomen alsof er drie personen gedood hadden moeten worden (p. 370): hij heeft de feiten onbewust aangepast aan zijn interpretatie. Volgens de Nederlandse politie was een van de drie mannen ‘goed’ en ten onrechte gedood, maar dat was niet de man die Osewoudt gedood heeft (p. 371-373; vgl. p. 236); er is dus buiten zijn schuld iets misgegaan. Het is ook Osewoudts verbeelding die hem ertoe brengt te menen dat hij door Dorbecks toedoen de eerste maal uit de gevangenis bevrijd werd: p. 271, r. 13-15 v.o., 320, r. 9-10 v.o.; eerder noemt hij in dit verband Labare (p. 201, r. 12, vgl. p. 207) en de ziekenhuisarts (p. 208, r. 17), alweer zonder over overtuigende argumenten te beschikken. Later blijkt dat deze bevrijding een valstrik van de Duitsers was (p. 355). Osewoudts mededeling dat zijn bevrijders de Duitse bewaker een spuitje gegeven hebben (p. 205, r. 9-10 v.o.), komt geheel voort uit zijn fantasie. Ook zijn conclusie dat Turlings hem op de tram heeft zien springen (p. 272, r. 13-14 v.o.) komt geheel voor zijn rekening, al is de mogelijkheid wel aanwezig (p. 42). In dit verband is het van belang erop te wijzen dat in het weinige (maar hoe functioneel) dat de roman over zijn jeugd mededeelt een plaats figureert waar de twaalfjarige Osewoudt een verhaal van de onderwijzer aan zijn oom navertelt, maar er iets aan toevoegt dat de onderwijzer niet gezegd heeft: p. 8, r. 19-10, vgl. p. 5, r. 1-8.
De varianten in de tiende druk overziend valt het op dat de meeste gerubriceerd kunnen worden in de afdelding E, de inconsistenties binnen de romanwerkelijkheid. De auteur heeft in de organisatie, dat is de verdeling van de gegevens over de pagina's van het boek, wijzigingen aangebracht. Achter de gepresenteerde visie op de gebeurtenissen kan de lezer een roman denken waarin alle visies recht wordt gedaan, waarin alle problemen opgelost zijn. Zo'n roman kan echter nooit samengesteld worden: het gaat er in De donkere kamer juist om te tonen dat de mens niet in staat is zichzelf, zijn verleden, zijn omgeving, zijn wereld te begrijpen. Welk spoor men in de roman ook volgt, men komt steeds uit bij mogelijkheden, nooit bij zekerheden. Dit thema van de roman wordt geschraagd door de gekozen organisatievorm. De hechte structuur van deze organisatie in De donkere kamer is door verschillende critici geprezen.Ga naar voetnoot41) De varianten van de tiende druk hebben deze structuur nog hechter gemaakt: in de roman | |||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||
moet alles kloppen om het thema dat juist aanduidt dat er niets klopt, te vormen. De roman is een ordening die de chaos toont.Ga naar voetnoot42) Hermans heeft in 1947 eens gezegd dat hij niet steeds gelukkig was met de varianten die Du Perron in latere uitgaven van zijn werk aanbracht: ‘Want Du Perron pretendeerde toch allerminst een schrijver te zijn die naar perfectie zocht.’Ga naar voetnoot43) De varianten in de tiende druk van De donkere kamer getuigen wel van een wens tot perfectie. Over zijn eigen werken schreef de auteur: ‘in niemand's boeken staan zoveel drukfouten spelfouten, stijlfouten, denkfouten, onafgemaakte gedachtengangen enz. als in de mijne’; hij maakt een onderscheid tussen dat wat er staat en dat wat er had moeten staan, tussen ‘de vorm waarin zij geschreven hadden moeten worden’ en de vorm waarin ze ‘tenslotte zwart op wit zijn komen te staan’: uit deze discrepantie komen de varianten voort: ‘Het spijt mij zeer dat het niet mogelijk is de vorige drukken geheel te doen vernietigen en de eigenaars daarvan schadeloos te stellen met exemplaren van de laatste druk. Eigenlijk moest dat mogelijk zijn.’Ga naar voetnoot44) De tiende druk van De donkere kamer van Damokles kost f 14,90.
september 1971. |
|