| |
| |
| |
Geert van Beek
Fan
Na de verschijning van mijn Opvallend Debuut - het is hier niet de plaats terloops dit Meesterwerk beleefd aan te bevelen - belde iemand uit Heemstede mij op zekere dag op, een mij volslagen onbekend persoon, die zich gedrongen voelde langs deze weg zijn bewondering uit te drukken. Het meest was hij getroffen door de fijnzinnige manier waarop er geschreven werd over de gewone dingen des dagelijksen levens, geen absurde fantasterijen waar niemand een bal van snapte, maar de eenvoudige realiteit van elke dag. - Over eten en drinken en kinderen krijgen, zei hij. - U zou, zei hij, ook best kunnen schrijven over naar de w.c. gaan en dan zou het toch een heel fijn boek blijven, wij zijn hier ontzettend enthousiast.
Nu vond ik het, als bescheiden en hoopvol debutant, niet onaangenaam, dat een onbekende mij helemaal uit Heemstede - denkt u zich dat maar eens in, helemaal uit Heemstede in de Randstad, daar bij de Duinen en de Grote Zee - zijn waardering wilde betuigen en ik realiseerde mij, dat hij eerst bij de uitgever had moeten informeren naar de woonplaats van zijn Ontdekking en toen de telefoongids van dit district had moeten raadplegen tot zijn benieuwde vinger bleef rusten bij 04160-3082 en dat hij nerveus het nummer gedraaid had tot de Grote Schrijver slaperig hallo geeuwde, maar het hinderde mij toch, dat hij een directe lijn trok van mijn Geesteskind naar de W.C. Achteraf is het wel te betreuren, dat ik zijn suggestie niet wat opportunistischer en met meer inzicht in commerciële zaken bestudeerd heb, want intussen is wel gebleken, dat het Lezerspubliek zó gevoelig is voor schijt, scheet, drol, stront, kut enkeutel, dat je in korte tijd een half miljoen exemplaren achter je rug en een Alfa Romeo onder je kont kunt hebben.
Toen de brandschone fan dan ook een visite voorstelde - en het schikte hem heel toevallig komende zaterdag bijzonder omdat hij dan toch ‘Beneden De Moerdijk’ moest zijn, wimpelde ik, juist met het oog op de w.c. die vlak bij de telefoon gelegen is, zijn voorstel beleefd, maar onverbiddelijk af. Zijn teleurstelling was duidelijk hoorbaar. Ik bedacht dat je Spontane Reacties nu ook weer niet voorgoed moet dempen als je pas aan het begin van een Literaire Carrière staat. - Misschien in de toekomst, zei ik dus. De neerslachtigheid waarmeee hij vaarwel zei leek mij voldoende garantie dat ik van zijn onwelriekend aandringen verschoond zou blijven.
Toen mijn tweede boek met een Prijs bekroond werd en ik dus in Regeringskringen op tafel had gelegen, ontving ik uit het al lang vergeten Heemstede een gelukstelegram, zo een met vogeltjes en bloempjes en vlinders en een posthoren. We moesten echt een tijdje nadenken, wie de ondertekenaar wel
| |
| |
was, die ‘van ganser harte gelukwenste met het behaalde succes’ en daarbij niet op een woordje gekeken had. Na de verschijning van mijn derde boek, enkele jaren later, werd ik gebeld door een bankbedrijf uit Heemstede, zei de juffrouw, en ze verbond me door met een employé. Het ging niet om het schrijven van een Gedenkboek bij een vijftigjarig bestaan, nee, het was de allereerste fan, die opnieuw insisteerde op een ontmoeting en weer kwam het hem die zaterdag heel goed uit, omdat hij dan op de heenreis naar ‘Het Donkere Zuiden’ met iemand mee kon rijden. Voor deze hardnekkige bewondering bezwijkt het zwaarst gepantserde hart. - Komt u maar om een uur of vier, zei ik mild.
Die zaterdag ging ik tegen vier uur de straat op. Ik houd er van zomaar wat te lopen langs huizen, garages, winkels, parken, honden te ontmoeten en kinderen, en ik zag op tegen het enthousiaste bezoek en wilde het zo kort mogelijk houden. Op de hoek van de straat kwam ik een oudere heer tegen die me vriendelijk groette, ik heb een zwak voor oude mensen die zó weinig meer gegroet worden, dat ze zelf telkens het initiatief moeten nemen om een goede dag toegewenst te krijgen; dan lopen ze eenzaam voort, pratend met de bloemen in voortuintjes zou je zeggen, of de nokken van de huizen, de stenen van het trottoir. Ik stond op het punt hem te vragen, of hij uit Heemstede kwam en zocht naar de Wolfsdreef, maar zijn verschijning kon nooit kloppen met de voorstelling die ik had van de Grote Onbekende. Een hele wijk liep ik om, schoorvoetend begaf ik me weer naar huis. In de hal kwam mijn vrouw me tegemoet met een gezicht waar de geveinsde opgewektheid rechtstreeks van afstraalde. Ze zweeg bemoedigend, zodat ik me voorbereidde op enkele uurtjes zelfbeheersing en tanden op elkaar, waartoe de Beschaving een welopgevoed man nu eenmaal verplicht.
De fan bleek een Energiek Jon Mens te zijn, een dertiger, bruisend van vitaliteit, tot alles in staat. Hij was gekleed in dat donkere antraciet waarmee vertegenwoordigers, assurantiemensen en winkelbedienden een bepaalde stand weten op te houden, zonder dat duidelijk is wélke. Hij beschikte over een krachtig en onvermoeibaar strottenhoofd en allerlei innemende manieren die je ook wel ondergaat als je weerloos tot je nek toegeknoopt op een kappersstoel zit: mag ik éven voor u langs reiken, zeggen ze als ze gewoon achter je rug het mes aanzetten. Hij gaf de voorkeur aan een eigen merk cigaretten, ‘een gelukkige combinatie van rookgenot en hygiëne’, het riekte naar menthol. Hij dronk liever thee, als hij mevrouw niet ontriefde. Tegen kinderbiscuitjes had hij volstrekt geen bezwaar, want die waren niet zo zoet; zelf had hij drie kinderen en hij verfoeide het nuttigen van zoetigheden, want daar ging je
| |
| |
gebit aan ten onder, zei hij, hij had al enkele kiezen moeten laten plomberen, hier deze rechtse onder andere, maar zijn kinderen zou dat niet overkomen: drie keer per dag, na elke maaltijd, en ze aten om 8 uur 's morgens, half één 's middags en zeven uur 's avonds, werden de tanden gepoetst met speciale kinderpasta die het poetsen tot een vreugde maakte en bovendien plastic beestjes insloot, en ondanks al deze voorzorgsmaatregelen waren er bij de oudste toch al twee tandjes geplombeerd, maar die had blijkbaar van nature een zwak gebit, hij vroeg zich af, of dit aan hém, aan zijn vróuw of aan zijn vader te wijten was, want erfelijke eigenschappen slaan vaak een generatie over.
Na deze tandheelkundige prelude die natuurlijk diende om het ijs te breken, wilde ik de monoloog een wending geven naar een Hoger Peil en dus tastte ik naar zijn belangstelling voor literatuur en voor mijn werk in het bijzonder, hoewel ik er een hekel aan heb te praten over iets wat toch al geschreven staat, en spreekt voor zichzelf. Toen bleek dat de hygiëne toch maar één facet was van zijn veelzijdige persoonlijkheid: hij was een belezen man. Reeds op jeugdige leeftijd was hij vertrouwd geraakt met heiligenlevens, volgens kinderrecept bereid, en hieruit had hij een voorliefde behouden voor katholieke literatuur, hetgeen mij verbaasde, want heiligenlevens zijn bij uitstek geschikt op de smaak én voor katholiek, én voor literatuur grondig te bederven, waarbij het tweede veel ernstiger geacht moet worden dan het eerste. Het woord katholiek bracht hem uiteraard op oecumene, parochie, concilie, verkennerij en meer veerschijnselen waartoe de simpele leer van een Nazareense timmerman verworden is. Hij was een actief parochiaan, kerkmeester, collectant en..
- Doodgraver, hoorden Trees en ik mij aanvullen. - Nee, nee, lachte hij hartelijk, doodgraver past niet in deze functies, u hebt een fijn gevoel voor humor! Ik meende dat doodgraver een heel toepasselijke afsluiting was van de serie, temeer daar geen secten zo fervent bezig zijn voor God een graf te graven dan juist diegenen die pretenderen, exclusief het woord van zijn zoon in pacht te hebben. De bezoeker bleek verzadigd van christelijke zuurdesem. In de loop van de wijzers op mijn horloge, dat ik af en toe met decente behoedzaamheid raadpleegde, kwamen wij nog meer te weten over maagdelijke geboorte, collectes, gemengd huwelijk en celibaat. En nog meer belangrijke religieuze problemen waar Onze Eeuw mee tobt.
De monoloog vertoonde een Stijgende Lijn. - Hij is een bescheiden man, overwoog ik, achter zijn vertegenwoordigersbravour gaat een in wezen bedeesde geest schuil, hij durft niet zomaar te praten over het eigenlijke doel van zijn komst. Daarom schoof ik alle christelijke koetjes en kalfjes resoluut van de
| |
| |
baan en bracht mijn boeken, die hij zozeer bewondere, ter sprake, taal en stijl, inhoud en vorm, doel en middelen, voor- en achtergrond en zo meer. Hij keek me door zijn mentholdampen een beetje moeilijk aan, hij keek de kamer rond terwijl zijn hoofd automatisch knikbewegingen maakte, hij tuurde dwars door de kamer naar een appelboom in de tuin die ook tot ónze vreugde prachtige rode vruchten droeg. Het was duidelijk dat hij iemand míste nu hij zijn eigen stem niet meer hoorde, en daardoor enigszins van zijn stuk raakte. Het bleek dat hij in stilte nieuwe energie samenbalde voor nieuwe monologen.
Toen ik - al spoedig - ophield te praetn tegen dit vacuüm, lanceerde hij tot mijn verrassing trots zijn Literaire Relaties. Nu is dat ook echt wel iets om trots op te zijn. Jarenlang heb ik met de borst vooruit gelopen omdat ik in de binnenzak van mijn colbert brieven meedroeg van ettelijke Bekende Literatoren, redacteuren van letterkundige bladen meestal, waarin ze mij, zij het dan ook gestencild, persoonlijk mededeelden, dat ze hartelijk dankbaar waren voor ingesloten bijdrage, maar dat het hun speet dat.. en telkens met een volwaardige handtekening. Ik had de fan dan toch verkeerd beoordeeld, hij onderhield namelijk Intieme Betrekkingen met een aantal bekende, meestal katholieke, schrijvers, een wonderlijke voorkeur objectief bezien, maar zijn ijver voor het Huis des Heren in acht genomen toch wel begrijpelijk. Hij had alle boeken van Eduard Steenbergen - de lezer begrijpt dat hier een pseudoniem wordt verzonnen om niemand in opspraak te brengen - op een rijtje in de kast staan, verschillende gesigneerd op boekenbals o.a. waar de Grote Auteurs zich neerbuigen tot het Publiek om met een balpen onuitwisbaar iets van zichzelf weg te schenken.
- Steenbergen is een goed vriend van me geworden, zei hij enthousiast, we zeggen Eddy en Koos tegen elkaar, en elk najaar bel ik hem op en zeg dan, hallo Eddy, wordt het geen tijd voor de Poort, en dan hebben we ons jaarlijks etentje.
- Hendrik Warrega, zei hij, stuurt mij een gratis exemplaar van elk nieuw boek. Ik heb hem nog pas ontmoet op een oecumenisch congres, hij herkende mij niet, hij is blind geworden intussen.
En zo waren we dan toch maar in de literatuur terecht gekomen.
- Als ik een goed boek lees, zei hij, en daar heb ik een fijne neus voor, dan aarzel ik niet om spontaan mijn bewondering te tonen, dan schrijf ik die mensen, en zo heb ik een uitgebreide vriendenkring opgebouwd.
Hij beschikte over gratis exemplaren of gesigneerde exemplaren of dankbetuigingen of portretten van, meestal katholieke, schrijvers. Hij schreef ook
| |
| |
theologen en filosofen dat hij zo graag hun recente boek wou lezen, maar dan was het net uitverkocht en dan stuurden de meesten hem wel een privé exemplaar om hem uit de ondraaglijke impasse te helpen.
Zo zat ik versuft, teneergeslagen en verbitterd tegenover vleesgeworden, spontaan en onbaatzuchtig enthousiasme. Sherry inspireerde hém tot nog meer elan, dreef mij in een put van moedeloze berusting. Lang kon het niet meer duren. Mijn vrouw rammelde met messen en vorken en sloeg demonstratief een witte doek over de eettafel in de achterkamer. De bewonderaar maakte geen aanstalten, het eenzijdig genoegen te beëindigen. Ik heb een grenzeloos respect voor kordate mannen die als ze een bezoeker beu zijn, resoluut de gast buiten de deur zetten met de mededeling dat hun tijd beperkt is, het werk wacht of een afspraak, en dan met een borrel en een sigaar in een fauteuil ploffen. Ik ga helaas gebukt onder een teveel aan goede manieren en bijbelse barmhartigheid, in mijn jeugdjaren bijgebracht. Maar mijn vrouw bedacht een handige taktiek, o wij zijn zo handig in die dingen. Midden in een energiek verhaal kwam mijn dochtertje naar mij toe met een opgevouwen papiertje. Ik moest het lezen, zei ze, en dan ja of nee zeggen, zei ze, en het ging over het eten, dat zei ze er óók nog bij. En dus kon ik in de stilte van een kort interludium, waarin mijn fan gespannen zat te wachten, niets anders zeggen dan já, hij stond opgewekt op toen mijn vrouw ons aan tafel nodigde en ik dacht al aan het jaarlijks telefoontje, hallo Geert, wordt het onderhand niet eens tijd voor Royal, natúúrlijk Koos!
Het eten wierp hem een poosje terug uit het selecte terrein der literatuur, het eten bracht hem wel weer op zijn relaties, wat niet te verwonderen is. Hij kon putten uit een arsenaal van Bekende Persoonlijkheden.
- Zijn er ook mensen die u níét kent? vroeg mijn vrouw zeer vriendelijk, voelde haar op een afstand van binnen zinderen.
- Nee mevrouw, zei hij na enig nadenken ernstig, - of althans, zeer weinig. Daarom ben ik ook hier, zei hij glimlachend en sneed een biefstuk in tweeën. Als ik met mijn vrouw op een perron loop soms, zei hij, dan ziet ze mij verstarren, en ja hoor, dan steven ik weer op iemand af, sla hem op zijn schouder, kerel hoe maak je 't.
- Jij bent een lief meisje, zei hij tegen mijn dochtertje. Daar had hij helemaal geen reden toe, ze zat hem met onverholen afschuw te bekijken, ze voelde de situatie perfect aan en bovendien houden wij niet zo van lieden die praten met stukjes vlees tussen de tanden.
Toen zweeg hij ongewoon lang, zeker wel twee minuten, wij hoorden de klok
| |
| |
slaan buiten op de toren en zelfs het zoemen van een wesp die door een bovenraam was binnengedrongen aangelokt door de geur van appels op tafel, was hoorbaar. Wij allen herademden, wij dachten: hij is moe geworden, en héél misschien begint hij te merken hoezeer we hem verfoeien. De peuze bleek echter benut voor het aanslepen van het zwaarste materiaal.
- Hoe heet jij? vroeg hij.
- Madeleen, zei Madeleen kortaf alsof hij haar iets kostbaars afhandig maakte.
- Ik heb drie zoontjes, zei hij, en nu moet ú eens ráden hoe die heten. Een onmogelijke, in dit geval ook weerzinwekkende opgave. Niemand van ons spande zich in om erachter te komen.
- Ik heb de namen gekozen uit de literaire wereld, moedigde hij ons aan.
Het terrein bleef voor ons onoverzichtelijk en allesbehalve attractief.
Toen zei hij met Neuwelijks Verholen Trots: - De oudste heet Eduard, naar Steenbergen; de tweede heet Hendrik, naar Warrega. En nu geef ik u te raden hoe we de derde genoemd hebben!
Maar nog spande niemand van ons zich in.
Toen legde hij mes en vork kruislings op zijn bloedbelopen bord en stralend zei hij: - Gerard!
En nóg drong het niet tot me door, want Gerard, voluit gezegd, doet mij volstrekt niet denken aan de man die ik zelf ben.
Dus zei hij nog eens: - Gerard heet hij! Géért!
Toen ben ik opgestaan en de tuin in gegaan, waar het fris rook naar pasgemaaid gras. Twee paarden stonden elkaar te liefkozen onder een groepje bomen in een wei en één van hen sloeg plotseling op hol; driftig draafde het langs het prikkeldraad, ik hoorde de hoeven hameren op de grond, en toen het weer bij de bomen was aangekomen ging het op zijn achterpoten staan en het schreeuwde luid door de avond. Het paard kalmeerde me. Ik kon de geweldige drang om over te geven bedwingen, zwetend stond ik een poosje mezelf van binnen schoon te hijgen.
Toen was het - gode zij oprecht dank - tijd geworden voor de bus waarmee de nijvere man zijn trein moest halen. - Breng jij meneer even naar de halte, vroeg mijn vrouw, Madeleen keek ontzaglijk stug en boosaardig. Toen ze tien minuten later opgewekt terugkwam, en volop tevreden een balletje opgooide, zei ze: - Die zal de trein wel niet halen, hij is in de verkeerde bus gestapt. - Heb je hem dan niet gewaarschuwd? vroeg ik. - Ikke niet, zei ze, geen denken aan! En handig ving ze het balletje en ik wist dat ze sterker en moediger was dan
| |
| |
ik en niet zoveel te lijden had van de Beoefening der Naastenliefde die alles verdraagt en geen kwaad denkt.
's Avonds was mijn vrouw zwijgzaam, ze klungelde wat aan een bandrecorder. - Je hebt deze míddag toch niet opgenomen? vroeg ik. Nee, schudde ze, en ik vergat het apparaat.
- Wat vind je nou eigenlijk van zo iemand, vroeg ze later op de avond, wetend dat ik wat secundair reageer. Ik luchtte mijn hart in een langdurige monolog die desnoods bereid was in grenzeloos naïveteit te geloven, maar krasser van termen werd naarmate ik me meer opwond over plantaardige en dierlijke wezens die in de biologie parasieten en poliepen genoemd worden, en over mijn eigen gebrek aan doortastendheid. Toen ik schor geworden was stond mijn vrouw op en duwde de knop van de recorder in.
- Ziezo, zei ze voldaan, dát hebben we dan. Stemmen van Schrijvers. Daar zal-ie óók wel dol op zijn.
|
|