ren, het ‘programmakarakter’ van zijn gedicht niet duidelijker in het licht gesteld?
Wat is er de reden van dat Slauerhoffs naam voor de lezer verborgen wordt gehouden?
Wat zijn daarvan de gevolgen voor een lezer, die de tekst van Zwanezang niet kent?
Is het juist hier van ‘plagiaat’ te spreken?
Maar wat wordt er geplagieerd?
Een aantal woorden, meer niet, en de aan Slauerhoff ontstolen woorden in een zodanig verband, dat de betekenissen ervan precies tegengesteld zijn aan die van de woorden uit het oorspronkelijke gedicht: géén plagiaat...
Maar men hoeft natuurlijk geen doorgewinterd psycholoog te wezen, om in te zien, dat achter ieder plagiaat een oorspronkelijke, directe zielstoestand staat: de naijver.
Doel van alle plagiaat, ook als dat doel helemaal niet wordt bereikt, is: zo'n grote afstand te scheppen tussen bron en plagiaat dat het laatste autonoom functioneren kan (Bergler merkt op, dat het al te doorzichtige plagiaat getuigt van de wens bij de plagiator, te zullen worden betrapt: wat wil men?
De man heeft nu eenmaal een kwaad geweten). Nu lijdt het geen twijfel, of Lucebert is in dat opzet bijzonder goed geslaagd: wél plagiaat...
Bij een autonoom functioneren van zijn gedicht valt immers iedere gedachte aan Slauerhoffs Zwanezang weg, en doet zich het denkbeeld voor, als zou dit gedicht in geen enkel opzicht een literair ‘programmagedicht’ zijn, maar de poëtische inkleding van een particuliere leer, die ik dan maar het ‘docetisme’ van Lucebert noem (en die trouwens in ook andere gedichten van Lucebert wel aanwezig lijkt: Het vlees is woord geworden bij voorbeeld, of Ik tracht op poëtische wijze).
Laten we om de problemen niet ondoorzichtig te maken, nu maar aannemen, dat we hier met plagiaat te doen hebben; dan mogen we er tenminste van zeggen, dat het een bewust plagiaat is.
En volgens Edmund Bergler - ik noemde zijn artikel in een vorig opstel in deze serie - is dit een plagiaat met dekking in de rug. Want hoe wordt er geredeneerd? Wat bekend is, kan zonder bronvermelding worden geciteerd. Iemand die nu een ander citeert zonder de bron te noemen, kan zich, als hij op de vingers wordt getikt, altijd verontschuldigen, door te zeggen, in de veronderstelling te hebben geleefd, voor ontwikkelde lezers te hebben geschreven.
Valt nu Luceberts ‘plagiaat’ op die manier te verdedigen? Indien ja, wat een ellende voor het peil van de Nederlandse lezers. Maar ook hier spelen onbewuste drijfveren hun rol. Wie bij plagiaat dekking in de rug beoogt,