| |
| |
| |
Robert Gossink
De meisjesman
Naast mij op de gladde houten bank - die gepolijst was door vele achterwerken - zat een jongetje dat niet met zijn beentjes op de grond kon komen. Ik had geen contact met hem gezocht. Ten eerste houd ik niet van jongetjes en ten tweede haat ik jongetjes die kauwgom kauwen met open mond en dan nog smakgeluidjes maken ook.
Met mijn bestelling werd door omstandigheden niet zo'n haast gemaakt. Achter het matglas bewogen zich twee gestalten. Een oud meisje en een jong, dat ik op op twintig schatte, maar dat gelukkig staartjes met strikjes droeg. Ik zag haar maar af en toe. Bijna voortdurend waren de meisjes verborgen door het glas dat vertikaal op de toonbank stond opgesteld. Het oude meisje (veertig, met een verschrompeld, schokkend hoofd), had vlekken in haar voor het overige witte jas gemaakt. Ze wilde ze graag verwijderen. Maar toe? Met spiritus forte, raadde het jonge meisje aan. Maar hoe moeilijk is het niet om van een jongere raad te aanvaarden. Het oude meisje gebruikte dus alles wat mogelijk was, behalve spiritus forte. Zonder succes. Spiritus forte! siste het jonge meisje tenslotte alleen nog, spiritus forte! als een gifslang die het oude meisje dolgraag in de keel had gebeten.
Ik had slaappillen voor mijn vrouw besteld. Cito, had de dokter boven het recept geschreven. Inderdaad, mijn vrouw lijdt aan een slopende slapeloosheid. En als ze eenmaal bij hoge uitzondering licht gaat sluimeren, vervalt ze in de akeligste nachtmerries, begint regelmatige bewegingen te maken met benen en armen, dezelfde bewegingen die ze overdag moet maken als ze werkt, het bed begint te schudden, en ik ben verplicht haar weer wakker te maken. Hoe vaak heb ik haar al niet voorgesteld om twee bedden te nemen, desnoods tegen elkaar aangeschoven als ze daarop staat, desnoods een extra breed bed, breder dan de twijfelaar die we nu hebben? Maar dan klampt ze zich aan me vast, alsof ze bang is om me helemaal kwijt te raken als ze me eenmaal een halve meter afstand gunt.
En dan moet ik met haar naar bed. Ik kom maar nooit meer terug op dat voorstel.
Ze ligt de hele nacht te woelen, totdat ze tegen het lichtworden inslaapt, gaat snurken, dan loopt de wekker af, verschrikt springt ze uit bed, want het werk roept, er moet thee gezet worden, ze slaapt nog half, loopt overal tegenaan, laat alles vallen, en ik moet de huisarts nog sterkere slaappillen gaan vragen, die net zoals de vorige niet zullen helpen.
De winkeldeur vloog open en een morsige vrouw stapte binnen. Even aarzelde ze, maar toen vloog ze op de toonbank af, alsof ze een ernstige zieke te verzorgen had. Ongeduldig begon ze met haar knokkels het hout te bewerken. In haar witte blouse waren vage vlekken te bespeuren. Gebrekkige hygiène of restanten van een patroon, na duizend maal wassen bijna uitgewist? Het spiritus-forte-meisje verscheen
| |
| |
voor het open gedeelte van de toonbank, blij waarschijnlijk dat ze uit de onvruchtbare discussie was gehaald.
Zonder te groeten begon de vrouw, die een versleten boodschappentas naast zich op de vloer had gezet, in grote haast te spreken. - Heb u nog van die strooibusjes, weet u wel, van die strooibusjes tegen de jeuk? Vorig jaar heb ik er een gekocht.
Fl. 1.75 waren ze. De pukkeltjes gaan er ook van weg. - Weet u nog hoe het heette? vroeg het meisje, dat haar armen onder haar vooruitstekende puntjes over elkaar had geslagen. Hoe klein waren ze! Voor driekwart bestaande uit voorgevormde cups, geen twijfel mogelijk. Hoe vaak had ze in haar tienerjaren niet voor de spiegel gestaan, naakt, wachtend op het wondertje, het naar buiten breken van haar geslachtelijkheid? Hoe vaak was ze niet teleurgesteld? Hoe vaak had ze er niet van gedroomd een echte vrouw te worden, een vrouw met borsten als - ja, als wat? - toch minstens als rijpe appels, waar ze altijd mee worden vergeleken. Maar steeds waren ze te klein gebleven, zodat ze zich geneerde in mannelijk gezelschap, zich te kuis gedroeg, schrikachtig. En thuis op haar kamertje met moordlust op foto's van filmsterren bekeek die borsten hadden die over hun gewaagde décolleté's heen stroomden. Kon ik maar even met haar praten. Kon ik haar maar even vertellen dat ik niet zo over de zaak dacht als de meeste mannen. Dat ik haar veel mooier en liever vond dan die andere meisjes, die - zonderlinge zegswijze - rijk door de natuur bedeeld heten. Ik zou haar aan mijn hand door het park voeren, ik zou brood meegenomen hebben, dat ze in de smakkende bekken van de vissen mocht stoppen, die even boven het water uit kwamen en verrassend roze waren. Die zich onmiddellijk weer sloten om het stukje brood en verdwenen in het zwarte water. Arm apotheekmeisje, bij mij zou je gelukkig zijn.
- Dat weet ik niet meer, zei de vrouw, naar het jongetje en mij omkijkend, alsof dat hielp. Het was zo'n geel busje, met gaatjes van boven. Het was leeg, en toen heb ik het weggegooid.
- Ik weet niet wat u bedoelt, mevrouw. Ik ben hier nog maar kort, ziet u.
Waarom het dan niet aan het oude meisje gevraagd dat zich nu dieper in het inwendige van de apotheek moest ophouden?
- Maar hebt u dan niks anders? vroeg de vrouw. Het is maar dat de jeuk ophoudt. En dat die plekjes weggaan.
- Waar zit het ergens? vroeg het meisje, terwijl ze de huid van de vrouw afzocht, voorzover die niet was bedekt door rok of blouse.
Aan welke beproevingen werd het meisje niet blootgesteld. De huid van een onsmakelijke vrouw afzoeken naar ontstoken plekjes, alsof niet heel die huid een broedplaats was van ontelbare bacteriën. Bij mij zou je veilig zijn, ik zou je
| |
| |
vertroetelen. Je zachtjes toedekken als je na een dag buiten eindelijk onder de wol kroop. Helemaal gloeiend, omdat je een beetje verbrand was in het zwembad. Het hele jaar binnen gezeten en dan ineens de hele middag in de zon. Zodat je nu precies kunt zien waar je badpak heeft gezeten en (omdat het daar roze is) waar niet. Ik zal je zacht poederen met poeder uit je eigen apotheek (een koekje van eigen deeg), zodat je er geen last van zult hebben als je morgen weer achter de toonbank staat en de onsmakelijke verhalen van je klanten aanhoort. Je kleren heb ik netjes over de stoel naast je bed gehangen. Zachtjes sluip ik de kamer uit, waarschijnlijk ben je al in slaap gevallen, ik hoor tenminste geen antwoord meer als ik fluister ‘welterusten’.
De vrouw lacht kort en luid. - Had ik nog maar een paar van die jeugdpuistjes. Nee, die tijd is voorbij. Het is niet voor mij maar voor mijn dochtertje. Tien jaar is ze (mijn hart sprong op). De laatste dagen zat ze zich maar steeds op haar rug te krabben. Ik zeg, wat is er toch, zeg ik. Affijn, uiteindelijk doet ze haar hemdje uit en wat zie ik: allemaal van die rode plekjes op haar rug. Tussen vel en vlees zaten ze. Van die zuigplekjes, net alsof je heel lang op één plaats hebt zitten zuigen.
- Zijn het geen mazelen? vroeg het meisje.
- Ze zegt dat het van de beestjes komt. Maar ja, ik zeg maar zo, ik zeg, hoe komen die beestjes nu op zo'n plaats, onder aan haar rug. Want het gekke is, langzaam zakt het naar beneden. En het breidt zich maar uit.
- Bent u nog niet naar de dokter geweest? vroeg het meisje bezorgd.
- Nee, Ach, zo'n dokter, dat is ook altijd zo'n gesleep. Ik denk bij mezelf, ik denk laat ik nog maar eens zo'n busje proberen. Dat was toen maar fl. 1.75. Als ik er zo van af kan komen, is het mij wel goed. Bij mezelf heeft het toen goed geholpen. Ik was er zo van af.
- Had u dan hetzelfde?
- Nee, bij mij was het anders, meer van die kleine bultjes. Maar wel op dezelfde plaats als mijn dochtertje het heeft, alleen nog iets lager, hier zo'n beetje.
Ze trachtte de juiste plaats aan te wijzen, waarbij bleek dat ze last had van een reumatische aandoening. Na enkele ogenblikken gaf ze het met een van pijn vertrokken gezicht op. Ze bedoelde een plaats direct boven haar uitgebreide billen. Het verwonderde me niet dat ze daar wel eens moeilijkheden had. Een uitgelezen plaats voor het tieren van allerlei ongedierte. Vochtig en donker, omsloten door een enorme onderbroek die ze maar één keer in de maand verving. Opgedroogd zweet, slijtsel van kledingstukken, stof van de straat, alles hoopte zich op in die broek.
Om nog maar niet te spreken over haar uitscheidingsprodukten.
- Bovendien is mijn dochtertje zo bang van de dokter. Ik moet haar er gewoon
| |
| |
naar toe slepen. Ze is overal bang van. Het is ook maar zo'n klein sprietje. Ze willen nooit geloven dat het er eentje van mij is (weer die ruwe lach). Het is net een porceleinen poppetje, zeggen ze wel eens.
Het meisje knikte medelevend. - Ik heb misschien wel iets anders voor u, zei ze. Een zalfje. Maar dan alleen voor de jeuk, de plekjes zelf verdwijnen er niet van.
- Hoe duur is het?
- Fl. 1.-.
- Dat is helemaal goedkoop!
- Maar als het er niet van overgaat, moet u volgende week echt naar de dokter gaan. Dat moet u me beloven.
En met die woorden verdween ze achter het matglas om het aanbevolen geneesmiddel te halen.
Arm dochtertje van de kolossale vrouw. Natuurlijk zijn volgende week je klachten niet over. Het gebied, door de aandoening bestreken, zal zich alleen nog maar hebben uitgebreid. En dan heeft je moeder geen keus meer, hoe zuinig ze ook is (want dat is natuurlijk de werkelijke reden waarom ze niet naar de dokter gaat, de inhoud van haar portemonnee gaat haar meer aan haar hart dan jouw gezondheid). Ruw zal ze je naar de dokter slepen. Je kunt tegenstribbelen, zoveel als je wilt, het zal je niet helpen. En dan zit je op een bank in de wachtkamer.
Tegenover je aan de muur een vergeeld en gegolfd stukje karton, waarop de tekst (voor jou nieuw, voor de anderen oud, zodat het voor hen zijn kracht heeft verloren) ‘Spaar de anderen uw verhalen / Over ziekten, leed en kwalen’. Daar moet je lang over nadenken. En dan dalen je ogen langzaam af naar de slachtoffers van die ziekten, leed en kwalen. Een enkele draagt openlijk een verband, wit met bruine vlekken, maar aan de meesten is, net zoals aan jou, niet te zien waar ze aan lijden. Zodat je je afvraagt waar ze pijn hebben, of jeuk. Zelf doe je je best om je niet op je rug te krabben, opdat ze ook niet zullen weten wat jij hebt. Maar dat is vergeefse moeite, want - niet eens fluisterend - begint je moeder tegen de mevrouw die naast haar zit uitgebreid te vertellen over de plekjes die je al weken lang onrustige nachten bezorgen. Zodat je bloost en niemand meer aan durft te kijken. Dan gaat er een zacht zoembelletje. Je moeder trekt je overeind, en al verzet je geen stap uit wraak voor het verklappen van al je geheimen, ze slaagt erin je naar buiten te krijgen. De mensen die achterblijven glimlachen, ondanks hun ongemakken.
Een deur gaat open en een grote man laat je binnen in een schemerige ruimte. Hij gaat achter zijn bureau zitten. Af en toe vraagt hij je iets, waarop je moeder antwoordt. Tussen de vragen door zit hij te schrijven. Dan doet hij met zijn zachte handen je jurk en gebloemde hemdje uit. De volgende kledingstukken mag je
| |
| |
aanhouden: a. broekje b. sokjes c. schoentjes.
Daaruit blijkt duidelijk het onschuldige karakter van de dokter. Want had je niet net zo goed helemaad uit kunnen kleden? Hij komt achter zijn bureau vandaan en zegt dat je op het bed moet gaan liggen. Het bed is hoog, je kunt het alleen via een krukje bereiken. Eerst lig je op je rug, op het koele kunstleer, dat de jeuk helemaal wegneemt. De dokter heeft zijn hand op je buikje gelegd en praat over je heen met moeder. Dat praten is alleen om tijd te winnen. Met langzame bewegingen kneedt hij je buik. Je moeder heeft niets in de gaten. Die praat over ziekten, leed en kwalen, terwijl de dokter haar dat door middel van zijn bordje in de wachtkamer nog wel zo heeft verboden - Keer je maar even om, zegt hij. Als je dat gedaan hebt, masseert hij je rug, je gaat er helemaal van golven, alsof je van rubber bent. En zie: de jeuk is weg. Genezing door handoplegging. - Kom maar overeind, zegt de dokter. Met behulp van een spiegeltje laat hij zien, dat je rug weer helemaal gaaf is. En voordat je je kleren aan mag doen, geeft hij je een volle zoen op je mond. Je moeder - jaloers geworden - wil nu ook een zoen van de dokter. Maar hij kijkt wel uit. Hij zoent alleen maar kleine meisjes. Zo'n grote vrouw zou hem verpletteren. Zodat hij een goed heenkomen zoekt onder zijn bureau door, achter de gordijnen die een kleine ruimte afschermen van de rest van de spreekkamer. Help! roept hij. Voorlopig is hij nog sneller dan de logge vrouw, maar hoe lang nog kan hij buiten bereik van haar grijparmen blijven? Ze zal hem omarmen, hem platdrukken, hem verpulveren tussen haar enorme borsten. Help! roept hij, maar niemand kan hem redden, ook jij niet, klein meisje, je bent veel te sprietig.
De vrouw propte het doosje in haar volle boodschappentas en verliet de winkel. Even was nog in het heldere kruis, dat in het matglas van de winkeldeur was uitgespaard, te zien hoe ze zich op haar fiets hees.
Intussen was het oude meisje weer verschenen, dat trots aankondigde dat de vlekken uit haar witte jas waren verdwenen.
- Waar heb je het mee gedaan? vroeg het jonge meisje.
- Met spiritusforte! zei het oude, alsof ze helemaal alleen op dat briljante idee was gekomen.
- Zie je nu wel! riep het jonge meisje.
De bestelling van het jongetje was klaar. Met een luide boer - klein als hij was - liet hij zich van de bank glijden. Zie je nu wel, had ik willen roepen. Van het begin af aan had ik het kereltje al niet vertrouwd. Onbeschaamdheid verloochent zich nooit.
Dat is de grote tragedie van de mensheid: dat beschaving en onbeschoftheid, schoonheid en lelijkheid, versheid en bederf, naast elkaar moeten leven.
Toen ik uit handen van het jonge meisje ook mijn bestelling ontving, een
| |
| |
verwonderlijk klein doosje, naarmate de pillen sterker werden, werden de doosjes kleiner, keek ik haar lang aan. Zo lang dat ze verlegen werd en haar ogen neersloeg. Het was nog te vroeg om iets tegen haar te zeggen, misschien de volgende keer. Eerst moest er een verstandhouding tussen ons groeien. Ze voelde zich nu nog niet op haar gemak in mijn gezelschap. Bovendien stond het oude meisje hinderlijk toe te kijken, alsof ze geen betere dingen te doen had. Was ze jaloers? Vriendelijk nam ik mijn hoed af en liep de winkel uit. Door het kruis wierp ik een laatste blik naar binnen. Het jonge meisje had zich alweer afgewend en was in een heftige discussie gewikkeld met haar collega. Over mij? Of nog steeds over de spiritus forte? Bijna had ik spijt dat ik zo snel was weggegaan.
Een van de volgende keren zou ik mijn kans beslist grijpen. Als het wat rustiger was in de apotheek, als we niet gestoord werden door onbeleefde jongetjes en vrouwen met versleten boodschappentassen. Misschien kon ze dan wel even gemist worden, zodat ze met me kon wandelen naar het park en naast me zitten op een bank in de zon. Misschien kon ik haar dan vertellen over mijn vrouw, waarom ik getrouwd ben, en over die gedenkwaardige huwelijksnacht die we gehad hebben. Eerder zou ze me niet goed begrijpen, en denken dat ik net zo ben als alle andere mannen.
Luister, klein apotheekmeisje. Waarom ik met Alma getrouwd ben, weet ik niet helemaal meer. Maar ik kan wel een paar verontschuldigingen aanvoeren. Ik was alleen. Ik had verzorging nodig. Zo ben ik bij Alma terecht gekomen. Je zult zeggen dat mijn belangstelling toch helemaal anders ligt. Inderdaad, in eerste instantie kwam ik ook op haar dochter af, die toen elf jaar was. Ik wist toen nog niet dat die alleen maar belangstelling had voor het tussen de bosjes kruipen met jongens van vijftien. Al gaf ik haar nog zoveel cadeaus, het had geen enkel effect, na het eten riep ze ‘dag mam, dag oom’ (ze noemde me ‘oom’!) en weg was ze. Zodat ik alleen bleef met Alma, die de cadeautjes voor haar dochtertje opvatte als indirekt bedoeld voor haarzelf. Ik heb me wat al te snel laten inpalmen. Het is waar, Alma kookt, bakt, braadt voortreffelijk. Wat niet wegneemt dat ik spijt heb van onze onherroepelijke verbintenis. De enige uitweg is doodgaan, zoals haar vorige man heeft gedaan. Maar daarvoor is de situatie weer niet ernstig genoeg, want - toegegeven - onder de gegeven omstandigheden is Alma nog het beste dat ik treffen kon. Veel van mijn vrijheid heb ik behouden.
Tegen de huwelijksnacht heb ik vreselijk opgezien. Maar de meeste dingen waar je vreselijk tegen opziet, vallen mee. Ze zei tegen me dat ik me uit moest kleden en alvast onder de dekens gaan liggen. Daarna deed ze het licht uit en ontdeed zich vliegensvlug van haar kleren. Waarom die haast? En waarom moest het licht uit? Ik werd onrustig; ik heb nooit goed tegen het donker gekund. Juist toen ze zich
| |
| |
naast me wilde laten glijden in de smalle koker van ons bed, trok ik het licht weer aan. Onmiddellijk zag ik wat de reden was voor haar schaamte: haar kleine borstjes hingen als leeggelopen ballonnetjes tegen haar aan. Vroeger heb ik eens een klasgenoot - geen vriendje van mij - een bh zien vouwen van een zakdoek. Daaraan moest ik denken toen ik mijn vrouw op me af zag komen in die huwelijksnacht.
Ik begon zo te lachen dat ik niet meer kon ophouden. Integendeel, ik begon steeds harder te lachen alsof ik een poortje open had gezet dat door de lachstoten steeds verder open woei. Later, toen ze niet meer kwaad op me was, heeft ze me de vermoedelijke oorzaken uitgelegd van de leegheid van die koddige zakjes. Ten eerste was haar vorige man plomp, dik en in het bezit van een buitengewoon stevig beendergesteld. Dat alles maakte hem als lood. En ten tweede dronk haar dochtertje als baby uitzonderlijk veel. Die overmatigheid heeft het altijd gehouden. Je moest haar borsten eens zien die in haar bloesje schommelen als ze bezig is met haar wulpse balspelen op straat, achtervolgd door een horde jongens. Meer dan eens blijven voorbijgangers hoofdschuddend staan.
Zo is Alma door haar dochtertje letterlijk uitgezogen. Ze schaamde zich voor het resultaat. Ze dacht dat ze mij zou teleurstellen. Maar wat gebeurde? Ik barstte los in een opgelucht gelach. En Alma werd kwaad en sloeg me.
Ze sloeg me omdat ze me niet begreep (als ze me wel had begrepen, had ze me misschien nog wel harder geslagen). Hoe kon ik haar ook vertellen over die klasgenoot van mij, die zo knap was in het zakdoek-vouwen? Hoe kon ik haar ook vertellen dat het voor mij geen teleurstelling betekende, de borsten die ze me te bieden had, eerder een pak van mijn hart, want hoe had ik al die nachten door moeten komen in één en hetzelfde bed met een vrouw met borsten als edammer kazen, als voetballen, als molenstenen? Haar kan ik geen deelgenote maken van mijn intiemste gedachten, maar jou wel, apotheekmeisje, ik weet dat je me begrijpt.
Tien minuten had ik gelopen, het doosje met de pilletjes zachtjes tikkend in de zak van mijn colbertjasje. Ik was in het park aangekomen, zoals elke middag rond deze tijd. Een buitengewoon mooie middag was het, met zon en ruisende takken, vogels in de bomen, vissen in de vijver, en honden die elkaar achterna renden op het grasveld dat zich voor mijn voeten ontrolde. Hier en daar zaten moeders met kinderen op het gras, in veel te wijde shorts, of in zomerjurken met grote zweetplekken onder de oksels. Ze verontreinigden het park met sinaasappelschillen en boterhamzakjes, zonder dat iemand er iets tegen deed. Helemaal aan de andere kant van het veld stond een ijscokarretje, dicht bij de poort van de meisjesschool. Ik keek op mijn horloge. Nog een kwartier. Dan zou de poort open gaan.
|
|