de, glanzende dingen waren in schril contrast met een zwarte wolk die aan de hemel steeds groter werd en die dreigde de mooie dag te bederven; ook de velden van een heldere teergroene, bijna blanke kleur, detoneerden tegen de dreigende onweerslucht op de achtergrond. Nogmaals vroeg Guido zich af wat dit contrast zou betekenen, maar hij vond geen oplossing; en toch wist hij zeker dat die er was.
Zijn vrouw, achter hem sprak met het meisje; het jongetje, dat op zijn knietje naast hem op de bank zat met zijn handjes op de leuning, viel telkens zijn moeder en zijn zusje in de rede. De frisse hoge stemmetjes van de vragen stellende kinderen, de kalme stem waarmee hun moeder antwoordde, hadden stellig ook de een of andere verborgen betekenis; maar Guido kon die, net als bij alle andere dingen die hij gaandeweg opmerkte, niet ontdekken, hoewel hij er toch van overtuigd was dat die er moest zijn.
Dan zwegen de kinderen en in de stilte die volgde scheen zijn vrouw zijn zwijgen op te merken en ze vroeg hem: ‘Wat heb je? Ben je uit je humeur?’
‘Nee, ik ben niet uit mijn humeur.’
‘Je bent toch ook niet bepaald goed gehumeerd.’
‘Ik ben zoals gewoonlijk: niet goed, niet slecht gestemd.’
‘Dat is wat ik het meest in je waardeer, die gewone stemming, zoals jij het noemt, van je: maar ik had toch de indruk dat je nu uit je humeur was.’
‘Waarom vind je dat gewone humeur van me prettig?’
‘Zomaar. Het geeft me een gevoel van veiligheid. Het geval van met een man te leven op wie ik volkomen kan vertrouwen.’
‘En die man ben ik?’
‘Ja, jij’. Zijn vrouw sprak rustig, onbevangen, alsof ze over een derde sprak, ‘ik vertrouw op je, omdat ik weet dat je een goed echtgenoot en een goede vader bent.
Ik weet dat ik met jou niet ineens voor verrassingen zal komen te staan; dat je altijd het juiste doet. Dat vertrouwen maakt me gelukkig.’
‘Ben je gelukkig met me?’
‘Jazeker,’ zijn vrouw scheen een ogenblik angstvallig na te denken. ‘Jazeker, ik ben gelukkig, ik kan zonder meer zeggen dat ik gelukkig ben. Je hebt me alles gegeven waarnaar ik verlangde: een gezin, kinderen, een comfortabel en geborgen leven. Ben je blij dat ik gelukkig met je ben?’ Zijn vrouw boog zich voorover en raakte even liefkozend zijn nek aan. Guido antwoordde: ‘Ja, daar ben ik blij om.’ De auto had nu de Appia Nuova verlaten en was Via dei Laghi ingereden, tussen groene akkers door, waar hier en daar witte en rose wolkjes van de bloeiende vruchtbomen trilden. Verderop stond een gele mimosa vlak naast een lichtblauw huis, weer verderop Judasbomen met takken vol bloemen van een helder wijnrood.