Raam. Jaargang 1970
(1970)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
De vrijheid van de schrijverDe bladzijden uit het Dagboek van Witold Gombrowicz die betrekking hebben op Berlijn, hebben in de Duitse pers even levendige als gevarieerde reacties gewekt. Hier is zijn antwoord, een interview met zichzelf.
Vraag: Men heeft u aangevallen. Men hoeft maar een blik op de koppen te werpen. Die Zeit: ‘Een vreemdeling in de Duitse woonkeuken’; München Merkur: ‘Een smet op het Berlijnse gastenboek’; Der Spiegel: ‘Die trotse pauw’. Wat heeft u hierop te zeggen? Antwoord: Inderdaad, sommige Duitsers hebben zich geraakt gevoeld. Maar ik heb het geschreven om de Duitsers te raken. V.: Om ze te raken? A.: Precies. Een schrijver moet ‘raken’. Net als in de liefde: door de kleren heen moet men het levende lichaam raken. V.: Hoe verklaart u dan dat uw ‘aanraking’ voor sommige Duitsers een streling is geweest en voor andere een klap? A.: Dat is een essentiële moeilijkheid die men niet uit de weg moet gaan. Gegeven dat ik iemand ben, en iemand die vurig naar een Vorm verlangt - de duidelijkste en zuiverste vorm -, ben ik agressief en heb ik vijanden die mij haten, nee, het woord is te sterk, laten we zeggen die mij verafschuwen, want ik irriteer ze: inderdaad, mijn bestaan zelf maakt hun bestaan twijfelachtig. Het gaat hier om een strijd om het bestaan, een geestelijke strijd die zo oud is als de wereld. Mevrouw Maria Osterkamp heeft me gedefinieerd als een extreem persoon, wat maakt dat men mijn Dagboek ‘ofwel in zijn geheel moet accepteren, ofwel totaal afwijzen’. Volkomen accoord. Ik ben, zoals men weet, geen liefhebber van flauwe kost. V.: Toch was u de gast van Berlijn. Legt dat geen verplichtingen op? A.: Helemaal niet. Een literatuur die zichzelf respecteert moet vóór alles eisen dat men haar ernstig neemt. In Berlijn was ik geen gast, maar iets veel ergers, veel wanhopigers, veel machtigers dan ik: ik was mezelf, ik was mijn eigen bestaan en mijn eigen drama. Een gast? Niet in het minst! Drama! Bestaan! In de greep van het lot! In onze dagen, in de tijd van het gemakkelijke reizen, wordt een schrijver steeds vaker een soort culturele handelsreiziger. Nee en nog eens nee! Niemand zal het wagen mij als een zakje ulevellen te importeren. Ik vraag u duizendmaal pardon, ik ben Geest. Een geest wel te verstaan, zo welopgevoed als hem mogelijk is (ik geloof dat men op dit punt mijn Berliner Notizen niets kan verwijten), maar toch geest. V.: Hum... ik moet er misschien bij zeggen dat uw tegenstanders dit hele probleem veel minder met een pathetisch dan met een praktisch oog bezien. Men heeft u duidelijk te verstaan gegeven dat u voor een aardig bedrag in klinkende dollars, ontvangen van de Ford Foundation, uw pen een tikkeltje had kunnen intomen... A.: Helaas! ook dit argument is naar voren gebracht. Ik vrees dat het van de kant van mijn tegenstanders noch juist, noch vooral ook elegant is geweest. Aan de kunstenaars die zij heeft uitgenodigd heeft de Foundation geen enkele voorwaarde gesteld: kom bij ons, verblijf enige tijd in Berlijn, doe wat u goed dunkt, niemand verwacht iets van u. Als ik dus dit Berlijnse dagboek heb geschreven, is dat helemaal niet omdat ik was uitgenodigd, maar omdat ik al jaren mijn dagboek bijhoud, overal waar ik ben... in Buenos Aires, in Parijs, in Berlijn... Maar ik heb in de gaten dat ik een onhandigheid bega door me op al te nadrukkelijke wijze tegen de critici te verdedigen. Dat zou de mening kunnen doen post vatten dat de Berliner Notizen een waar schandaal hebben uitgelokt, terwijl de grote meerderheid van de reacties die ik heb ontvangen in werkelijkheid getuigden van een bijzondere welwillendheid en echte hartelijkheid. V.: Misschien heeft niemand beter dan Karl Korn, in zijn bespreking voor de Frankfurter Allgemeine Zeitung, die geest van welwillendheid van sommige Duitsers weten uit te drukken. Hier is het slot van zijn artikel: ‘Uit zijn rol van gast heeft Gombrowicz alles gehaald wat er uit te halen viel. Hij heeft het hoogste weten te bereiken: de kunst om werkelijk zichzelf te zijn..: In onze dagen zwijgt men over Duitsland. Deze Pool heeft de stilte verbroken, hij heeft ons doen begrijpen dat wij - of hij het wil of niet - zijn | |
[pagina 2]
| |
zaak zijn. Hij is - of wij het willen of niet - onze zaak geworden.’ Wat denkt u hiervan? A.: Ik denk dat hier een van de wezenlijke behoeften van de Duitse ziel van vandaag wordt uitgedrukt. Zich richtend tot een vreemdeling, vraagt een Duitser hem vrij, oprecht en vooral soeverein te zijn, want hij weet heel goed dat hij anders zelf niet vrij, noch oprecht, noch soeverein tegenover een vreemdeling kan zijn. Tegenover een vreemdeling, dat wil zeggen tegenover de wereld. Tegenover de wereld, dat wil zeggen tegenover zichzelf. V.: En wat verlangen uw critici? A.: Zij? Ze zouden een beetje meer respect wensen... Naar mijn bescheiden mening zal deze kloof tussen de verlangens van de Duitse ziel slechts dieper kunnen worden naarmate... het comfort zal toenemen. Het materieel comfort, maar meer nog het geestelijk comfort. Het is waar dat die twee gelijk op gaan.
Witold Gombrowicz | |
Van de redactieBovenstaande tekst is vertaald door Paul Beers. In zijn vertaling zullen wij enkele fragmenten uit het Berlijnse dagboek publiceren, te beginnen met de volgende aflevering van Raam. | |
Een merelDe bel gaat me door merg en been, ik voel hoe vroeg het is voel dat er iets aan de hand moet zijn, schiet overeind. Carla murmelt nog in haar slaap dat ik stil moet zijn voor Michiel, ik doe m'n onderbroek aan en loop naar de voordeur, zie al achter het raampje het hoofd van de zuster hiernaast, ik doe open en ze jammert: o, 'n vogel, 'n vogel, o, gaat u gauw naar de tuin, de poezen hebben 'n vogel, 'n jonge, de moeder gaat zo tekeer, o gaat u gauw naar de tuin, alstublieft. Ik loop op blote voeten de tuin in en zie daar achter bij de schutting Pieper wegspringen, daar ligt een vogeltje, toch al van een decimeter ongeveer, ik ken geen namen, maar de zuster jammert iets van een merel. Ik zie het kopje leven, het bekje amechtig op en neer gaan, het leeft duidelijk, wat moet ik doen. Ook Puck staat op een meter brutaal te kijken, in de andere tuin de zuster jammerend: o die moeder, die moeder, haal het weg, dat die beesten het niet meer kunnen pakken, o. Maar ik hoor geen moeder, denk vaag hoe groot is die moeder, wat voor moeder. Ik pak het vogeltje en het blijkt nog sterk, het verzet zich en ik moet het goed vasthouden, ik denk, misschien kan het nog leven, in de kamer bij laten komen en aan laten sterken, zoals toen met die jonge duif die ik vond op de weg naar Hilversum en die ik drie dagen op kamer hield - hij vloog de derde dag als een pijl uit de boog de populieren in. Maar als ik het vogeltje angstig (ik) op de aanrecht leg, zie ik de pezen van zijn nekje bloot liggen, spierbundels zullen dat zijn. Ik draai het om en ook daar hetzelfde, zoveel leven nog aan een zijden draad. Ik zie het toch als hopeloos, ik sidder en zie me met Ilse in Frankrijk, ik zocht een steen langs de weg om op het vogeltje te gooien dat ik zojuist met de motor had aangereden. Nu pak ik het vogeltje en gooi het hard op de stenen naast de vuilnisbak, in één klap dood, langzaam draait het op de rug en strekken zich de pootjes. Verstrakt en verstard sta ik te kijken, dan hoor ik opeens een dun, klaaglijk jammeren in de lucht, ik zie niets, maar dat moet de moeder zijn. Het is stil, pas zeven uur, het ruikt fris van de regen, natuur heerst in de achtertuinen, het is op een ernstige manier mooi, en daardoorheen het huilen van de moeder, dun en hopeloos. Ik sta daar en de tranen schieten in m'n ogen, ik pak het vogeltje op en gooi het onderin de vuilnisbak, rillend (ik), en weer hoor ik die moeder door de stilte... hoor de vader in Nistelrode, huilend als een rund, het is oorlog, Bob en ik zijn zeven en acht, we logeren een maand bij de ouders van onze dienstbode in Brabant, het is prachtig weer en we helpen op het land met schoven binden, twaalf uur en we gaan koffie drinken, zwarte koffie uit de korenblauwe kan, tussen de harde stoppels, de lucht zindert, dan opeens op verre afstand over de velden heen het brullen van een rund - | |
[pagina 3]
| |
dat een mens blijkt te zijn, hartverscheurend, je schokkend tot in je diepste wezen, je zo schaamteloos met het lijden confronterend dat je daarna niet meer dezelfde bent, het was de vader van 'n paar jonge kinderen van wie de vrouw gestorven was en die nu begraven werd. Ik weet nog met welk een mengeling van huiver en nieuwsgierigheid ik me de man liet aanwijzen, toen hij enkele dagen later met een melkkan op de fiets voorbij kwam rijden, daar reed het lijden, zo zag het eruit... Zo zag mijn vader eruit, tien jaar later, toen mijn moeder gestorven was, maandenlang had hij zich als een held gedragen zei iedereen, hoe die man dat volhoudt met negen kinderen. Al drie maanden was het zeker dat ze zou sterven, ze was naar huis gekomen op de dag van mijn eindexamen, een dag met een pijnlijke glimlach, langzaam stierf ze weg, het ziekenhuis met de bloedtransfusies, daarna weer thuis, Ineke uren en avondenlang aan haar bed, ik het ene tennistournooi na het andere om de tijd door te komen, eindelijk eind augustus kwam pappa ons 's morgens wekken, met volstrekte beheersing zei hij mooi dat mamma was... ja wat, gestorven? overleden? heengegaan? Nog drie dagen had hij van alles omhanden, de drukte, de mensen, alles regelen, je gedragen, nog drie dagen hing er een scherm voor het gebeuren, het scherm van de rol van vader-van-negen-kinderen - toen, de dag na de begrafenis, we waren met z'n allen uitgenodigd een dag in Tilburg te komen, knakte hij door. De kleintjes waren in de speelkamer, de formaliteiten waren voorbij, we zaten in de salon, te zitten, er viel een stilte, en in die gapende leegte van het nu aangevangen andere leven begon hij ontredderd te snikken... Zoals zij eens snikte om hem. Het was bijna tien jaar eerder, November '44, razzia, elk huis werd doorzocht of er nog bruikbare mannen waren achtergebleven, mijn vader had zich al vaak verstopt, op zolder achter de dakpannen, maar zijn astma liet het niet langer toe, stoffig was het daar en in de winter extra-vochtig, hij kreeg een officiële verklaring, een Ausweis, dat hij als astmalijder ongeschikt was voor de arbeidsdienst in Duitsland. Hij was op bed gaan liggen, hijgend, het luchtpompje bij de hand. Daar ging de bel, twee moffen de trap op naar de slaapkamer, het Ausweis werd getoond maar mocht niet baten, hij moest eruit en mee. Ontzetting, wat! pappa weg? de rugzak moest klaar gemaakt, zonder pardon, het onmogelijke ging gebeuren, de totale leegte, alle kinderen huilen, Paul, Bob, Marijke, Ineke, Joke, ze staan allemaal op de trap, mamma is met de moed der wanhoop met de rugzak bezig, het moment nadert, beneden wordt gebruld dat men op moet schieten, dan opeens komt mijn moeder met de nieuwe baby van drie weken aan de trap en laat die zien aan de hogergerplaatste. En het wonder gebeurt, de man kijkt naar boven, ziet die rij jankende kinderen op de trap met bovenaan mijn moeder met Ankie, maakt een gebaar met zijn arm en zegt: ‘Lass den Mann hier bleiben’. Geen zin uit mijn kindertijd die ik me beter herinner dan deze. De soldaten lopen de trap af, de deur wordt dichtgetrokken, mamma klapt in elkaar en even later ligt het hele gezin jankend op de knieën een rozehoedje van dankbaarheid te bidden.
Paul Beers | |
[pagina 4]
| |
NRCEn er zijn trouwens ook nog genoeg vreugdevolle momenten aan te wijzen. Zo waren wij er sinds de late twintiger jaren, dat is nu haast een halve eeuw geleden, nooit in geslaagd om door te dringen tot de kolommen van de NRC. Voor deze krant heeft noch Roeping, noch Raam ooit bestaan. Er zijn kranten, die liegen zo vaak, die stellen de wereld dag in dag uit zo verward en onontwarbaar voor en alleen hun eigen gelijk telt, al kom je daarin niet voor, dat doet je geen leed, maar nóóit gesignaleerd in de NRC - men hoeft toch niet geschift te zijn om dan wel eens te denken: ook al denk ik nou, besta ik wel? En dus hebben wij gesmeekt en gebeden, u weet hoe dat gaat, bij afzonderlijke met de kunst en de letteren belaste redacteuren gelobbied, met de buidel gerammeld en met het zwaard, wij hebben novenen gehouden, zijn bedevaarten gegaan, hebben kruiden ingenomen, barrevoets gelopen, op de planken vloer geslapen, alle zinnelijk genot achterwegen gelaten en alle denkbare verstervingen opgezocht, al die dingen die onze Moeder de Heilige Kerk als probate middelen aanraadt, daarbij hebben wij nooit nagelaten maandelijks dit periodiek te publiceren, het werd lente zomer herfst winter, en weer werd het lente en nooit lieten wij af van eerst Roeping en toen Raam te produceren, ter post te bestellen, onder meer adres NRC hoofdredactie, NRC kunstredactie, NRC redactie letteren, NRC redactie godsdienst, NRC redactie filosofie, NRC redactie wetenschappen, NRC beurs, NRC Henriette Holthausen, ik mag wel zeggen alles hebben we geprobeerd en niets hebben we nagelaten, maar nimmer enig bewijs kunnen vinden, dat wij bestaan. Tenminste niet op de plaats waar je dat toch primo zoekt. Altijd het idee dat je nog in het baarmoederlijk hol zit opgesloten en geen dringen helpt. Maar zie, nauwelijks heeft de NRC opgehouden te bestaan, of daar luidt onze geboorteklok. Wij bestaan. Peter van Eeten heeft het getuigd in de NRC Handelsblad, begin november 1970. - Ik zeg nu niet dat het daarvan komt, wij hebben de NRC niet omgebracht, de krant zal heus wel belangrijker zaken hebben gemist waardoor hij tenslotte te gronde ging. Maar toch zal het de nauwlettende waarnemer niet nalaten te treffen, dat het doodsuur van de een zo precies samenvalt met de geboortestond van de ander. Alsòf er verband bestond. De overige in zijn bestaan bedreigde journalistiek in Nederland spiegele zich zacht.
Lambert Tegenbosch | |
KrengMaar er is ook ellende. Dat is niet voor te blijven. Zo zal dezer dagen Johan Phaff van Vrij Nederland op de operatietafel gelegd worden, om verlost te raken van een pestlucht die hem met de week sterker uit de bek walmt. - Waarom krijgt Van de Waarsenburg een prijs? omdat zijn vrienden mederedacteuren van een literair blad in de jury zaten die dat moest bedisselen. Waarom geen P.C. Hooftprijs dit jaar? omdat prof. J.H. van den Berg hem moest krijgen; volgens een deel van de jury of alleen volgens ‘ons aller Cornelis’? - Dat zijn ernstige verschijnselen van inwendige verdrassing. Volgens de eerste onderzoeksuitslagen is de operatie niet zonder gevaar: te grote delen zijn reeds aangetast en te lang al is gedraald om op te treden. Maar de operatie moet gewaagd. Liever een helemaal dooie Phaff, dan het gevaar een levend kreng te zien schrijven.
Lambert Tegenbosch |
|