Raam. Jaargang 1970
(1970)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
JournaalZabriskie PointGeen twee kunstvormen hebben zo veel met elkaar te maken als film en litteratuur. Níet wanneer men alleen maar uitgaat van het materiaal (dat is bij film andersoortig, en veel uitgebreider, dan bij litteratuur - film is m.i. de meest complete kunstvorm); wat het materiaal betreft staat toneel veel dichter bij litteratuur, en wordt dan ook in alle litteratuurgeschiedenissen als litterair genre behandeld. Daar is niets op tegen: het gelijksoortige materiaal, de taal, is immers belangrijk genoeg, maar voor het moderne litteratuuronderzoek zou het noodzakelijk zijn ook de film erbij te betrekken. Níet omdat zoveel films gemaakt worden ‘naar’ dit of dat boek, maar omdat de essentiële eigenschappen van wat via het filmmateriaal wordt aangeboden precies dezelfde zijn als die van wat via het tekstmateriaal wordt aangeboden. Die eigenschappen zijn: 1. er wordt een unieke, autonome realiteit aangeboden, die helemaal niet, of niet helemaal, maar nooit voor 100%, overeenkomt met onze dagelijkse realiteit; 2. die aangeboden realiteit wordt enerzijds bepaald (be-paald) door de factor Tijd (men denke aan het gebruik van bijv. flashbacks in film en litteratuur); 3. die aangeboden realiteit wordt anderzijds bepaald door de factor Point of View, d.w.z. dat hij kan worden ‘waargenomen en medegedeeld’, kortom: verteld, door n'importe qui - door een neutrale, anonieme verteller (zoals in de traditionele romans gebeurt), resp. door een neutraal registrerende camera (zoals in de doorsnee publiek-film), maar het kan ook gebeuren door een personage uit die aangeboden realiteit zelf. Van alle mogelijkheden kan bovendien afwisselend gebruik worden gemaakt. Bij geen andere kunstvorm komen deze drie factoren gecombineerd voor; bij litteratuur en film komen ze in principe altijd in combinatie voor. De realiteit die door een film of een tekst wordt aangeboden wordt altijd in eerste instantie bepaald door tijd en point of view, of: de inhoud wordt bepaald door de vorm. Het merkwaardige is nu dat dit uitgangspunt bij de moderne litteratuurbeschouwing (en uiteraard vooral ook bij de beschouwing van moderne litteratuur) zo langzamerhand steeds meer ingang vindt (in Nederland helaas nog veel te weinig), maar bij het filmonderzoek nog nauwelijks. Ik betrap mezelf daar ook regelmatig op, en werd er nog eens extra met mijn neus bovenop gedrukt na het zien van Antonioni's Zabriskie Point. Ik reageerde eerst óók zoals de meeste critici: goeie kijk-film, prachtige beelden enz., maar een wel erg stereotiepe visie op Amerika. Het vreemde was echter dat ik wekenlang in die film bleef zitten, me er niet van kon losmaken; ik overwoog toen dat het toch moeilijk was aan te nemen dat Antonioni niet veel meer dan een flut-verhaaltje had afgeleverd, terwijl hij toch, met Polanski, beschouwd mag worden als de belangrijkste na-oorlogse filmer. Antonioni en Polanski hebben m.i. op de meest overtuigende wijze gestalte gegeven aan hèt centrale thema in de na-oorlogse kunst: de menselijke eenzaamheid, die ontstaat door het gebrek aan communicatie tussen mensen onderling, en tussen mensen en de hun omringende wereld. Monica Vitti, die in L'Eclisse naar de ruisende bomen staart, is voor mij altijd de personificatie van de eenzaamheid geweest (ook het meisje in Zabriskie Point staart, op het moment van de opperste eenzaamheid, wanneer alles is weggevallen, een tijdlang gebiologeerd naar ruisende bomen!). Dan moet ik hier nog wat over Antonioni kwijt: ik geloof dat veel mensen, die afknappen op zijn vroegere films (L'Avventura, L'Eclisse e.d.) niet in de gaten hebben, waarschijnlijk omdat ze er niet gevoelig voor zijn, dat het gebrek aan communicatie tussen een paar mensen door zéér eenvoudige, maar intrigerende vorm-procédés wordt weergegeven (het vaak gehoorde bezwaar, dat het gewoon rijke mensen zijn die zich vervelen, is onzin: dat het rijke mensen zijn is wellicht jammer, maar doet niet terzake, en dat ze zich vervelen komt nu juist door dat communicatie-gebrek, door die ‘existentiële eenzaamheid’, en niet in eerste instantie doordat ze rijk zijn) - terwijl diegenen die Antonioni's látere films afwijzen (Deserto Rosso, Blow Up en Zabriskie Point), en dat zijn vaak de mensen die het in zijn eerste films wel doorhadden!, dit doen omdat dan niet meer die meest simpele eenzaamheid centraal staat, maar de eenzaamheid die vooral veroorzaakt wordt door de maatschappij waar de personages in leven. Tussen de jongen en het meisje in Zabriskie Point is nl. | |
[pagina 2]
| |
wèl communicatie (en hoe!), maar ze komen beiden op hun eigen manier niet tot communicatie met de (in dit geval Amerikaanse) maatschappij. Ze zijn lotgenoten. Er zit een grandioze ontwikkeling in Antonioni's werk: de eenzaamheid wordt steeds meer ‘uitgebouwd’. Maar terug naar waar het hier om gaat: natuurlijk is eerdergenoemd oordeel over Zabriskie Point (‘mooie film, weinig inhoud’) onzinnig, omdat het gebaseerd is op achterhaalde principes. Zoals het ook onzin is van een moderne roman te beweren dat het een grandioze taalcreatie is, maar een ‘mager verhaaltje’ of iets dergelijks. Natuurlijk is de fascinerende realiteit, en dat is de realiteit van de twee hoofdpersonen uit Zabriskie Point, die ook als zodanig wordt aangeboden (point of view), het enige criterium. En die realiteit, die dus door hun wordt waargenomen, beleefd, en medegedeeld, kan heel goed stereotiep zijn (het door walgelijke reclameborden en materialistische botterikken bevolkte Amerika), maar is daarom nog niet onwaar, of onbelangrijk. En al was het dat, het is hún realiteit, en het gaat er maar om of die realiteitsbelevenis van deze twee mensen op overtuigende wijze door deze film-vorm wordt overgebracht. En dat gebeurt. Daarom is Zabriskie Point een nieuw hoogtepunt in het werk van Antonioni.
J.J. Wesselo | |
Te Deum LaudamusVan tijd tot tijd overrompelen associaties bij het lezen het gezond verstand, dat zijn belagers eigenlijk veel te mooi vindt om zich te verweren. Zo bij het roemruchte De maan bij Endymion van Hubert K. Poot:
De Herder, onbewust
Van alles, sliep gerust...
Wanneer ik dat lees, resoneert in mijn hersenholte:
Ik lag en sliep gerust,
Van 's Heren trouw bewust...
Dat is psalm 3: met een melodie waarop Poots verzen door wie daar behoefte aan heeft, gezongen kunnen worden, maar verder in alles het tegendeel daarvan. Poot draait de rijmwoorden om, maakt van ‘want God was aan mijn zij’ de godin Diana aan de zijde van haar beminde; hij contrasteert ‘tot ik verfrist ontwaakte’ met de altoos durende slaap van Endymion, en hij stelt tegenover het bijbelse ‘van alle kant/geweldig aangerand/en fel geprangd’ het Saterdom met een onbegrensd geil vuur in de ogen, dat naderbij sluipt, maar heengezonden wordt met een bevel van de dichter: ‘Loopt, geitevoeten!’ Overigens, bijgeval iemand zich daar zorgen over maakt: al weerklinkt door een peda-theogogisch aangekweekte anomalie een psalmvers in mijn hersenpan, ik bezít genoeg buikweek brein om die kerkgalm te dempen. De berijming van psalm 3, die ik citeerde, is van de hand van J.E. Voet, en verscheen eerst zo'n dertig jaar na Poots dood. Het ziet er dus naar uit, dat De maan bij Endymion geen ‘zwarte psalm’ wordt, en dat hoogstens Voet Poot beentje gelicht heeft. Hoewel, het kan, onder auspiciën van God en Godin, nooit toeval zijn dat het Voet en Poot was. Maar, afgezien van een eventuele, onnaspeurlijke reïncarnatie, een reactie van een enkele vrome voet is natuurlijk niet half zo interessant als de ketterse uitlating van een hele onderdaan van de grote Diana der Efeziërs. Al weet je nooit wat er in de psalmen van Datheen als nummer 3 compareerde.
Ofschoon mijn boos opzet bij Poot faalde, zie ik er geen been in, Jan Luyken tegen de psalmist op te hitsen. In zijn gedicht De ziele betracht de nabijheid Gods theologiseert hij:
Ik meende ook, de Godheid woonde verre
In enen troon, hoog boven maan en sterre,
maar, eenmaal pantheïst, blijkt hij in de verkeerde richting gekeken te hebben:
... in de grond van mijn gemoed,
Daar kwaamt gij uit de diepten uitwaarts dringen,
En, als een bron, mijn dorstig hert bespringen...
Wel wel, een merkwaardige toestand is die ziel van Luyken. Geen Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijne ziel tot U, o God! Mijne ziel dorst naar God, naar de levende God: wanneer zal ik ingaan en voor Gods aangezicht verschijnen? - niets van dit alles dat psalm 42 abusievelijk vermeldt, evenmin enig roepen der ziel ‘uit de diepten’, de profundis, zoals | |
[pagina 3]
| |
psalm 130 verkondigt, nee, de bron van waterstromen zoekt zelf het hert (het hart), welt zelf op uit de diepten van dat hert, talmt niet tot, als in ps. 42, de ongelovigen vragen: ‘waar is uw god?’, maar komt zodra Jan Luyken het ook niet meer ziet. Deze keer staat, lijkt me, de zwarte psalm met beide voeten op de grond. 't Hijgend hert is ditmaal de jacht niet ontkomen en als Luyken het niet geschoten heeft, dan ik wel.
Jacques Kruithof | |
Over Voltaire en V.P.R.O.François Marie Arouet Le Jeune werd in de literatuur bekend onder de naam Voltaire, het anagram van Arouet, L.J. (De u en j werden in die tijd zonder bezwaar door resp. v en i vervangen). Deze Voltaire was - zoals onze geachte lezers weten - de grote bestrijder van Rousseau en tevens dé vertegenwoordiger van de Verlichting. Met zijn deïsme (God is wèl de Schepper, maar niet de Onderhouder) bracht hij de eerste God-is-dood-filosofie en vertolkte hij de mening van vele V.P.R.O.-aanhangers van 1970. Gods molens malen langzaam! Hóe langzaam blijkt pas tijdens het lezen van Ranonkel, de eerste - en voorlopig laatste - roman van Jacques Hamelink, ‘Ranonkel’ of de Geschiedenis van een Verzelving (een soort epos). Daarin wordt namelijk een nieuwe Voltaire ten tonele gevoerd: Trevalje. Zelfs het anagram is onmiskenbaar aanwezig (een kniesoor die op de o = e let!). Op blz. 98/99 van Ranonkel wordt deze Trevalje gepresenteerd als de bestrijder van hen die Ranonkel als god hebben aangenomen. Ik citeer: ‘Vrienden, lotgenoten, zei hij met krachtige sonore stem, ‘dat Ranonkel een fenomeen was staat vast. Maar het bestaan van fenomenen is vluchtig. Ze lossen op, ze verdwijnen. Alleen hun werk laten ze achter. Het werk van Ranonkel is deze ranonkel waar wij middenin zitten, op het bijna hoogste punt. Helaas wordt het allerhoogste bezet gehouden door de MabelistenGa naar voetnoot* wier fanatisme zo langzamerhand verontrustend gaat worden. Dat Ranonkel dood is is duidelijk. Want waarom, als hij leeft, vertoont hij zich niet? Waarom legt hij niet de geringste belangstelling aan de dag voor wat door hem, we willen daar niet aan tornen, bewerkstelligd wordt? Ranonkel is dus dood. Zo dood als een pier. Er is geen korreltje van hem over. Totaal niets. Hij is, van zijn kant uit gezien misschien niet ten onrechte aan de voet van zijn Boom gaan liggen en is zelf boom geworden. Hij heeft ons laten zitten. Wij moeten zelf zien dat we ons redden. Dat, beste vriendinnen en vrienden, kunnen we en dat zullen we.’ Trevalje: Voltaire, ten voeten uit. Het hele deïsme is in deze passage aanwezig. Alleen is het jammer, dat Hamelink zíjn Voltaire niet helemaal consequent tekent: Trevalje keert namelijk - net als Rousseau - terug naar de natuur! Maar waarschijnlijk gebeurt dat onder de invloed van de V.P.R.O.: Beste vriendinnen en vrienden... Het zou me niets verwonderen, als de brievenbesteller van Avereest wekelijks een exemplaar van ‘Vrije Geluiden’ in Hamelinks gleufje schoof.
Aldert Walrecht |