Raam. Jaargang 1970
(1970)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
Jacques Kruithof
| |
[pagina 54]
| |
bleven, en dat zal waar en zeker zijn met het aplomb van een katechismus. Maar die stelligheden der natuurwetenschappen zijn gefundeerd op observaties, verricht in hooguit de laatste 2000 jaar. Het zijn geen wetten voor de eeuwigheid, maar beschrijvingen van de ‘natuur’ in een bepaald tijdvak. In Het mexicaanse paardje evenwel zegt Ludger: ‘De wereld staat aan de rand van de afgrond, Egbert. We leven op een vulkaan. Dit tijdsgewricht is van ontzaglijke importantie. Zal de mensheid erin slagen de losgekomen krachten te beheersen of zal hij zichzelf vernietigen? Het universum wordt bedreigd met algehele ondergang. De chaos zal terugkeren’. Wat tegen de natuur indruist, is boven- noch buiten- noch tegennatuurlijk, in dit verhaal: het volgt de andere wetten van een ander tijdperk. Ludgers commentaar geldt zijn schilderij APOKALYPTISCH: ‘Een afscheid van de vertrouwde dingen, de realiteit... Uit een gele lucht stortte een rode zon naar de aarde. Bomen stonden koolzwart. De grond verbrandde. Paarse planeten botsten op elkaar. Door de katastrofe heen zocht een grillige, bloedrode lijn zijn weg, een soort lintworm, dacht ik, lintwormen vreten de kosmos op.’ Nadat hij het resultaat van Ludgers artistieke zelfvernieuwing heeft bewonderd, en de zwaan hen ontsteld heeft doen staan, zegt Egbert: ‘Er gebeuren vandaag vreemde dingen. De natuur is van streek met die hitte. Het begint zowaar een beetje op jouw chaos te lijken.’ Even later heeft hij het over ‘deze apokalyptische hitte’: Ludger maakt school met zijn einde der tijden. ‘Orerend in clichés’, zoals Egbert, venijnig en raak, maar beleefdheidshalve voor zichzelf alleen opmerkt, interpreteert de schilder èn zijn werk èn de gebeurtenissen waarin - zijn loodzware terminologie zegt genoeg - de mythen der mensheid over Ragnarok, Götterdämmerung, jongste dag en laatste oordeel werkelijkheid geworden zijn. Egbert sluit zich in zijn bewoordingen soms bij deze mythische verwijzingen aan: ‘een onaards geluid’ schrijft hij de zwaan toe, en hij denkt aan ‘Prometheus, een scherpe snavel in mijn lever’. Nadat de zonnebaadster zwartgeblakerd is, komt in hem op: ‘Het hemelvuur dat op het einde der tijden alles zou vernietigen had haar voortijdig aangetast.’ De wind blaast de vrouw uiteen: ‘Tot stof zult ge wederkeren, herinnerde ik me.’ Als Ludger de benen neemt: ‘Vluchten als de dag betekenis kreeg. Want dit was wel zeker: de aarde veranderde onder onze ogen van aanzien.’ In Egberts bewoordingen produceert de schijnbaar onnadenkend vloekende vriend ‘voortdurende aanroepingen van de allerhoogste die het heelal in handen had.’ In het perspectief van de wereldondergang ziet de lezer Het mexicaanse paardje eerst in zijn ware reikwijdte. Dat perspectief is mythisch, maar niet mythologisch gespecificeerd: Prometheus en bijbelse reminiscenties passen er gelijkelijk in. De bedreiging van de kosmos, law and order, door vernietiging en chaos kent vrijwel iedere godsdienst, meestal als een periodieke crisis, bijvoorbeeld bij ieder nieuwjaar, opgevat. Het lijkt ondoenlijk, één enkel verhaal aan te geven dat Van Beek zich ten voorbeeld gesteld kan hebben. Dat zeg ik natuurlijk omdat er wel een is: titels zijn niet uitgevonden voor de show, en net als in de novelle zelf, brengt in de interpretatie het paardje uitkomst. Op dus naar Mexico, eldorado, het goudland. | |
IIOp de kalender van de Azteken kwamen geen eeuwen voor, maar tijdkringen van 52 jaar, onderverdeeld in 4 perioden van 13 jaren, en in nauw religieus verband staande met hun opvattingen over het einde van de wereld. Zo'n tijdvak, een schoof jaren genoemd, begon met het jaar 1 konijn en vervolgde met | |
[pagina 55]
| |
2 roos, 3 vuursteen, 4 huis, 5 konijn, 6 roos, enz. in een dubbele telling met symbolen (dezelfde als voor de vier windstreken gebruikt werden) en getallen. Was de 13 bereikt, dan begonnen de Azteken weer bij 1, maar de opeenvolging van symbolen liep ononderbroken door, zodat na 52 jaar het tijdperk eindigde bij 13 huis. Volgens hun geloof, rekenden de Azteken er bij ieder toxiuh ilpilia, het feest wanneer de nieuwe cyclus aanbrak, op dat de wereld zou eindigen: dat moest exact aan het einde van een ‘schoof’ gebeuren, en als het jaar 1 konijn om middernacht ongehinderd aanbrak, waren zij ervan overtuigd dat de volgende 52 jaar niets te duchten viel, en dat de bewegingen der hemellichamen niet abrupt zouden ophouden. Toxiuh ilpilia betekent: ‘onze jaren worden vastgemaakt’. Het heette ook wel xiuhtziztquilo, een afleiding van xiuitl, jaar of gras, en tziztquia, aanraken, want, vertelden de inboorlingen aan de franciscaner monnik Bernardino de SahagunGa naar voetnoot3: ‘nous entrons dans l'année nouvelle et pour témoigner de cet événement, tout le monde portait les mains sur les herbes.’ Wanneer het jaar 2 roos was aangebroken, doofden de Azteken de oude vuren en legden nieuwe aan, in het gehele land maar ceremonieel in de hoofdstad Tenochtitlan, waar fakkels van de berg Huixachtlan in processie naar de tempel van de nationale god Huitzilopochtli gebracht, en vuren voor diens beeld ontstoken werden. 2 roos gold als het geboortejaar van die godheid, en werd met mensenoffers opgeluisterd. Om op te helderen waarom de vernieuwing van de vuren niet met de inwijding der komende tijdkring samenviel, is er geopperd: ‘peut-être consacrait-on l'année précédente à réunir sur des peintures les grands faits du cycle.’ Op het eerste gezicht staat dit mexicaanse geloof nauwelijks in zelfs maar het verst verwijderde verband met Het mexicaanse paardje. Als ik toch een paar lijntjes trek, vindt u dat die best voor toevallig mogen doorgaan, en zo lijkt het, met deze gegevens in handen, inderdaad. ‘Tout le monde portait les mains sur les herbes’ - en wanneer Ludger en Egbert hun ogen niet meer geloven, vervangen zij de knijp-es-in-m'n-arm-proef door een poging op hun hoofd te gaan staan: ‘ik liet me, op mijn handen staande, door de ellebogen zakken tot mijn schedel steun voelde op de hete aarde. Mijn vingers grepen zich stevig vast in het gras.’ Maar beseffen zij daarom dat het toxiuh ilpilia is? Andere overeenkomsten, die u nu toch maar uit de lucht gegrepen acht, moeten maar even wachten; alleen nog dit: wat deden de schilders in 1 konijn? Hetzelfde als Ludger: afrekenen met het voorbije tijdperk. En hoe brachten de Azteken mensenoffers? Zij sneden de veroordeelde het hart uit de borstkas - terwijl Ludger, met een cliché dat tegen een mythologische achtergrond ineens geen cliché meer lijkt, zijn nieuwe gewrochten met hartebloed geschilderd noemt. Die Huitzilopochtli was de oorlogsgod, ‘een groot verwoester van steden’, de speciale beschermheer der Azteken, een god die zich dikwijls als de een of andere vogel of een ander dier vermomde. Tussen hem en een andere god, Quetzalcoatl, de uitvinder van de kalender, bestond een soms hoog oplopende | |
[pagina 56]
| |
animositeit, zoals de mythe vertelt. Quetzalcoatl behoorde tot de voornaamste goden van het pantheon. Hij, de god van de wind, veegde de paden der regengoden schoon, want aan de buien gaat de wind voorafGa naar voetnoot4. Zijn naam betekent ‘gevederde slang’; onder die gedaante werd hij ook afgebeeld. Buiten de winden vielen onder zijn gezag ‘les phénomènes atmosphériques, parfois si terribles au Mexique’; als heer van de wervelstorm droeg hij de bijnaam Mixcoatl: nevelslang. De tijdrekening stond op zijn naam, maar hij (Jabal, Jubal en Tubal-Kaïn in enen) hield ook het octrooi op de schilderkunst, hout- en steenbewerking en andere artistieke bezigheden, en trad op als patroon van de wetenschap en van het schrift. Die verschrikkelijke atmosferische verschijnselen zijn er, dat is buiten kijf, in Het mexicaanse paardje ook - zo de windhoos en de windvlagen die de as van de buurvrouw de ter aarde gestorte insekten meevoeren. Maar heeft daarom Quetzalcoatl hier de hand in? Ik zeg ja, maar meer argumenten zijn noodzakelijk. Eerst de strijd tussen de goden H. en Q. (Ik kort ze maar af, want woorden uit het nahuatl zijn voor de nederlandse tong volmaakt ongeschikt.) Vroeger, in illo tempore, woonde Q. in de stad Tullan. Toen hij eens ziek was, bezocht H. hem, en liet hem drinken van een ‘genezende’ toverdrank, die Q. een tijd uitschakelde: hij raakte bewusteloos. De kwaadaardige god liet een witte vogel, iztac cuixtli, boven de stad vliegen, zodat iedere inwoner het dier - dat met een pijl doorboord rondvloog - wel moest zien. Die nacht leek het naburige gebergte in brand te staan, 's anderendaags viel er een stenenregen. Door allerlei listen slaagde H. er vervolgens in, tientallen slachtoffers onder de Tolteken te maken, meestentijds door volksoplopen te veroorzaken, waarin een aantal mensen onder de voet gelopen en vertrapt werd. Na verloop van tijd nam Q. de wijk: hij liet al zijn huizen in de streek verbranden en verborg zijn kostbaarheden in bergen en ravijnen. Zijn cacaobomen veranderde hij in mizquitl, een boom die voor de verfbereiding nuttig was. Rijkgeverderde vogels, de quetzaltototl, een klimvogel, en de tlauhquechol, een eendachtige watervogel, gaf hij order hem tegemoet te vliegen. Onderweg dronk hij nogmaals een toverdrank, in Cochtocan, ‘de plaats waar men uitgestrekt, uitgespreid slaapt’. Tenslotte verdween hij op een vlot van slangen over zee. Deze godentwist werd uitgebeeld bij een van de feesten voor H.: het lichaam van de god, nagebootst uit meel, werd door een priester van Q. met een speer doorboord. Alweer zijn er een paar oppervlakkige verbindingen: de witte vogel met de zwaan, de eenden, de atmosferische rampen, en vooral de toverdrank die Q. ‘uitgespreid’ liet slapen, zoals Ella ‘volmaakt ontspannen... armen wijd uitgespreid’ te slapen ligt. Een werkelijke overeenkomst? De mizquitl en het schilderen van Ludger? Het zijn stuk voor stuk losse analogieën, die je niet kunt rangschikken tot een (bijna) volmaakt parallel lopen van Het mexicaanse paardje en een mexicaanse mythe. Al komen er wel bij iedere excursie naar de mythologie dergelijke correspondenties bij. Volhouden dus. In oude mexicaanse teksten is sprake van een aanval op de zon door een slangachtig hemellichaam, Quetzalcoatl. De zon scheen vier dagen niet; in die tijd stierven tal van mensen. Na verloop van tijd veranderde de slang Q. (gevederd omdat er vlammen aan hem waargenomen werden) zich in een bijzonder heldere ster, ‘la estrella que humeava’, de rokende ster, Venus. Je kunt zo'n verhaal schamper afdoen met | |
[pagina 57]
| |
‘sprookjes’, je kunt ook proberen er een nuchtere interpretatie aan te geven: wat zouden volkeren met een beperkte kennis van kosmografie op deze ‘metaforische’ wijze willen beschrijven? Met een beetje fantasie kom je tot bekende gegevens uit de 20ste-eeuwse sterrenkunde: een komeet (citlalin popoca, rokende ster - ook al - in het nahuatl) is in het zonnestelsel verzeild geraakt, en door de gezamenlijke krachten van de ruimtemechanica tot ‘stilstand’ gebracht: planeet geworden, vastgehouden in het satellietensysteem van de zon. Dat zo'n verstoring van het evenwicht vèrstrekkende gevolgen heeft voor de lengte der dagen, de gang der seizoenen, eb en vloed en soortgelijke fenomenen die op de onderlinge aantrekking der planeten berusten, ligt voor de hand. Sedert het opdoemen van Venus/Q. bezigen de Azteken en verwante naties de nieuwe tijdrekening die Q. vervaardigd heeft. Voor Venus, uei citlalin of grote ster, koesterde de mexicaanse bevolking een heilige vrees. De planeet veroorzaakte ziekten, en 's nachts sloot iedereen deuren en ramen om te voorkomen dat het licht van de Morgenster in huis viel. Kometen waren al even geducht: Sahaguns zegslieden vertelden dat de staart (citlalin tlamina, ‘de ster schiet een pijl af’), wanneer hij een levend wezen trof, wonden achterliet waarin zich ogenblikkelijk wormen vormden - reden waarom niemand onder de blote hemel verkoos te overnachten. Ik kan weer met m'n samenhangen aan de gang: de wormen rond Egberts huis en de maden in de eend hebben een pendant gevonden. De ‘lintworm’ op Ludgers APOKALYPTISCH krijgt ook een tegenwicht; de botsende planeten op het schilderij en Egberts constatering ‘de zon was groter geworden, leek het; de zon zette uit, naderde de aarde’ beginnen een ‘wetenschappelijke’ oplossing te naderen. Alleen, maak eens aannemelijk - tegenover deskundigen - dat Venus een komeet geweest is! Ik zie er geen kans toe, en daarom laat ik dat over aan de man die op het idee gekomen is - een onderzoeker van (ik overdrijf niet) het kaliber Marx, Freud, Einstein. Zijn theorieën zijn even revolutionair als die van dit trio. Even omstreden, en evengoed voor een belangrijk deel bevestigd of als hypothesen bruikbaar gebleken. Zijn naam is Immanuel Velikovsky. | |
IIIVelikovsky noemt zichzelf een ketter tegen de sacrosancte heren Newton, Darwin & Zn. Vooral tegen de zonen die geloven dat de absolute ‘waarheid’ over de natuur in grove trekken langzamerhand wel bekend is, en alleen nog de details ingevuld hoeven te worden. Hij meent dat er tussen hemel en aarde aanzienlijk meer te beleven valt dan in het gevestigde theoretische stelsel reeds een plaats gevonden heeft. Hij bestrijdt dat na het ontstaan van het heelal en van de aarde, Schepping of Big Bang, van niets dan evolutie, geleidelijkheid, verschuiving te spreken valt. De hypothese die Velikovsky in zijn boekGa naar voetnoot5 poneert en adstrueert, luidt: Venus is een komeet die, uit de ruimte gekomen, en na ‘rakelings’ Mars gepasseerd te zijn (uitgestoten door Jupiter?), een onvoorstelbare katastrofe op de aarde heeft aangericht, en bij zijn tweede passage (waar zijn baan het zonnestelsel kruiste) 52 jaar later ‘ingekapseld’ en tot de relatieve rust van een omloop om de zon gekalmeerd werd. Met een onbegrijpelijke belezenheid verzamelt hij argumenten uit de mythologieën van Peru tot China, de archeologie, de geologie, de astronomie, de literatuur - een ontzagwekkende hoeveelheid materiaal, dat hij interpreteert op een manier die hijzelf met de psychoanalyse vergelijkt. Hij gaat ervan | |
[pagina 58]
| |
uit dat, wanneer in de bijbelse overlevering van tien plagen en een doorgang door de Rode Zee sprake is, er een door angst en onbegrip vervormd werkelijk gebeuren aan ten grondslag moet liggen, zoals dromen een dagrest bezitten. Over bijkans heel de aardbol zijn in godsdienst, folklore en literatuur overblijfselen van een verhaal aangaande de grote verwoesting - als die aan de uittocht der joden voorafging - te signaleren. De insektenplaag van Exodus komt op de een of andere wijze herhaaldelijk voor: bij de Azteken als een van wormen, elders als een van vliegen (Beëlzebub, de ‘lord of the flies’). Allicht hebben de hagel van insekten en de vliegen die in en op de koeien krioelden in Het mexicaanse paardje met deze variant te maken. Venus bracht tweemaal rampspoed over de aarde, met een interval van 52 jaar. Die tweede keer stonden zon en maan stil - op Jozua's bevel - boven het dal van Ajalon. De mexicaanse mythe vertelt hoe twee goden zich in het vuur wierpen, om als zon en maan herboren te worden. De goden wisten na dit ritueel niet waar de nieuwe hemellichamen verschijnen zouden, en zochten naar verschillende zijden het firmament af. Onder de goden die, terecht, naar het oosten keken, was Q. De zon verscheen, slingerend eerst en zo hel schijnend, dat niemand zijn ogen op hem gericht kon houden, zonder verblind te worden, daarna bleef hij onbeweeglijk in het zenith staan. De goden beklaagden zich: hoe kunnen wij nog leven? De zon beweegt niet. Laat ons sterven, opdat zon en maan tot leven gewekt worden. De wind - dus Q. - belastte zich met het doden der godheden, en toen dat de zon en de maan niet op gang bracht, zorgde hij ervoor dat zij een regelmatige omloop begonnen. Steeds speelt Q. een hoofdrol bij de beschrijving van omwentelingen in het uitspansel - geen wonder dat hem de kalender toegeschreven werd, en dat daarop 52 het belangrijkste getal is. Oké, hoor ik al mopperen, maar waarom hang je Het mexicaanse paardje aan de mexicaanse mythologie op, als dat soort verhalen overal te vinden is? Egbert heeft het over Prometheus, wat doe je daar dan mee? Ik ben wel zo'n dierenvriend dat ik deze occupatio een gewillig oor verleen, want ophangen ligt niet in mijn lijn. Om te beginnen geeft Velikovsky Prometheus - Augustinus noemde hem een tijdgenoot van Mozes - als parallel van de uittocht: Siberië en de Kaukasus rekent hij tot de zwaarst getroffen gebieden. Vervolgens brengt Egbert Prometheus in verband met de zwaan - maar dat moet natuurlijk een arend zijn, en het was een arend die als eerste in het vuur terecht kwam dat de twee mexicaanse goden tot hemellichten moest metamorfoseren; waaruit het dier zich ternauwernood kon redden, zodat zijn soort nog steeds zwarte punten aan de veren heeft. Bovendien was Prometheus de brenger van uitgerekend het vuur - en tenslotte ook ‘hij die vooruit denkt’, voorspellend als Ludger met zijn schilderijen. Egbert zelf is ook een vooruitziende blik geschonken: bij Ludgers aankomst ziet hij ‘achter in de auto... een stapeltje doeken op hun kop, goor linnen, schilderijen in de grondverf zo te zien. De keerzijde zou een verrassing zijn. - Ik heb een verrassing voor je meegebracht, schreeuwde Ludger over de doodstille straat.’ Die schilderijen zijn inderdaad een verrassing, maar Ludger bedoelde de eend die hij op de heenweg overreden had. Maden tasten de eend aan, wanneer Egbert het dier in de ijskast opgeborgen heeft (maar de stroom is uitgevallen). Conform de astrologische inzichten in Mexico moet hij door de staart van een komeet, door Venus, door Q. zijn aangeraakt - dat wil zeggen: in Het mexicaanse paardje is Ludger de gevederde slang. Naar Velikovskys veronderstelling is Venus | |
[pagina 59]
| |
uit Jupiter afkomstig en is de komeet voor hij de aarde naderde, langs Mars gevlogen. Uit de verhalen van verscheidene volken maakt hij op dat tussen die planeet en Venus een elektrische ontlading plaatsgegrepen heeft, een kolossale vlamboog - zie op Ludgers schilderij de botsende planeten en de ‘grillige, bloedrode lijn’Ga naar voetnoot6. Mars, Huitzilopochtli bij de Az-, Tol- en andere -teken, leek in de ogen der verbijsterde mensen met Venus, Q., in oorlog te zijn. Heeft Ludger/Q. ook zo'n antagonist? Bij het overvliegen van de zwaan zegt hij: ‘Ik dacht dat-ie 't op mijn doeken gemunt had’; uiteindelijk is het de zwaan die hem de dood in jaagt. Een extravagante verschijning: ‘een nek als een boomstam, een opgezette borst, toornige ogen en vleugels die je lam konden slaan, een log lichaam’. En de enige die geen hinder van de natuurkrachten ondervindt (zelfs zijn dienaren, de eenden, geen ten onder: zij vliegen te hoog en verschroeien). Zoals de joffers in Noach zongen:
Zou het al zinken en vergaan,
Waar bleef de zwaan?
Aangenomen dat in Geert van Beeks verhaal de strijd tussen H. en Q. zich herhaalt, wat doet dan die mooie vrouw in de tuin van de buren er, en wat is de reden of oorzaak van haar dood? ‘Ze zag eruit als een zwartgeblakerde totempaal’, beschrijft Egbert - althans een vingerwijzing naar Amerika. ‘Iemand scheen zich gruwelijk op haar gewroken te hebben’, voegt hij daaraan toe. Een erg voor de hand liggende schijn is dit beslist niet; blijkbaar heeft de verteller een vaag vermoeden, zonder dat met feiten te kunnen staven. Een der oorlogvoerende goden zal de aanstichter van het hemelvuur wel zijn; de vraag is alleen welke. ‘Windstoten suisden door de populieren alsof er onweer op komst was’, zegt Egbert wanneer de as van de zonnebaadster hem tegemoet waait. Het heeft er ook veel van weg dat zij door de bliksem getroffen is, die geluidloos toegeslagen heeft. (In een der idiootste versregels uit de moderne poëzie heet zoiets, bij Hendrik de Vries: Het weerlicht ver, maar ik hoor geen donder.) Volgens de mexicaanse meteorologie kwam het onweer uit Tlalocan, het aardse paradijs in het oosten - de richting die Q. bij zijn vertrek gekozen had. Dat wil in het verhaal zeggen: de oostwind steekt op, en blaast de verkoolde vrouw naar het Westen - ciuatlampa, de verblijfplaats der gestorven vrouwen. De windhoos die later de insekten meezuigt, vertegenwoordigt Mixcoatl, Q. als tornadogodheid. Q. heeft een motief om de aanlokkelijke dame van kant te maken. Ludger ‘zou er zo bovenop gaan liggen’, en hij wandelt speciaal naar de erfscheiding om haar eens uitgebreid te bewonderen - zij, in haar indecente kledij, zou hem moeiteloos kunnen verleiden, maar het is immers toxiuh ilpilia, de grootscheepse plechtigheid waarbij het ten strengste, en op straffe van terechtstelling verboden was, in de repressieve Azteken-maatschappij, zich ook maar in het minst met het ontplooien van seksuele activiteiten te bezoedelenGa naar voetnoot7. Hoe kan Q. de schuldige zijn als Ludger Q. is? Ludger beseft niet wie hij is: ‘De schilder die planeten liet botsen, sterren wankelen, een vuur over de aarde zond en het einde onder ogen wilde zien, sloeg op de vlucht.’ Hijzelf heeft het vuur ontstoken, maar hij weet het niet; de angst slaat hem om het hart en hij gaat er vandoor. De meerwaarde | |
[pagina 60]
| |
die hem beangstigt, laat hem al werkzaam zijn, nog voor hij arriveert: de tuinslang sproeit niet (‘een man verspilde rochelend zijn krachten’Ga naar voetnoot8, Egbert laat hem vallen en schroeft de slang los ‘die boosaardig (curs. van mij, K.) tussen het gras kronkelde’ - Q. weigert zijn eigen creaturen, de wormen, te vernietigen. Ludger roept de executie van de vrouw over zich af: zij negeert zijn wetten, maar hij realiseert zich niets van dit al. Haar as bedekt zijn APOKALYPTISCH, stilzwijgend de argumenten van haar vonnis uitsprekend, en vermengt zich met de wormen, die de scherprechter bij name doen kennen. | |
IVDe kamp van Huitzilopochtli en Quetzalcoatl eindigde in de eclips van de laatste - Ludger neemt de wijk; na zijn ongeluk verschijnt het (mexicaanse) paardje en eindigen de natuurrampen schijnbaar of blijkbaar (het slot staat wagenwijd open) abrupt. De Azteken geloofden dat op ieder toxiuh ilpilia de ondergang der ganse wereld kon inzetten; in Het mexicaanse paardje is het bewijs der dingen die men niet ziet, geleverd. De aarde is druk doende, zich onbewoonbaar te maken; het einde van de wereld (waar Egbert, in de ogen van de stedeling, sowieso al woont) is geen dreiging, geen kans meer, maar feit. Het probleem is, waarom in het verhaal de dingen gebeuren die op toxiuh ilpilia juist uitbleven. Het feest voor het keerpunt der tijden werd weliswaar in 1 konijn gevierd, maar de ceremonie van het vernieuwen der vuren vond pas in 2 roos plaats. In het verhaal zijn elementen van beide plechtigheden te vinden: het aanraken van het gras hoort bij 1 konijn, dat het gas afgesloten is (de vuren gedoofd), bij 2 roos. Het verontrustende was niet dàt het gebeurde, maar dat het tegelijk gebeurde, allemaal op één dag. De inzet van de novelle, die op zichzelf al ruimschoots angstaanjagende gebeurtenissen tot alledaagsheid lijkt te willen ompraten, vertolkt de onderhuidse dramatiek en dynamiek van Het mexicaanse paardje. De mensen houden zich niet aan de voorschriften. De knappe buurvrouw schendt de zeden, Ludger schildert al voordat de tijdwende aangebroken is, en Ella (‘ik moet (haar) weer eens wijzen op haar verantwoordelijkheid als huisvrouw’) heeft verzuimd, het huis voor toxiuh ilpilia te reinigen, zoals het behoorde. Ludger/Q. vertrekt en verongelukt - prompt eindigt het kataklysme. ‘Waar een paardje een zwarte ponny zag ik nu, met kortgeknipte witte manen, een witte band beneden elke knie, zò vrolijk en zorgeloos door de straat kwam draven, daar kon de wereld niet vergaan. De krachten der hemelen waren geschokt, maar ze zouden zich herstellen. Oogkleppen droeg het paardje niet, het had een vrij uitzicht naar alle kanten. Op zijn rug lag een rood zadel met gouden ringen. Barbaars zou het zijn, dit paardje teugels aan te leggen.’ Is dit het mexicaanse paardje dat op Ella's hoofdkussen stond afgebeeld? Het staat er niet met zoveel woorden (in dit verhaal staat niets er met meer woorden dan strikt nodig is), maar de beschrijvingen stemmen afdoende overeen. Wanneer het langsdraaft, komen de kinderen te voorschijn in de aanvankelijk uitgestorven straat, en halen de buren de jaloezieën op: iedereen verschool zich immers voor kometen? Egbert loopt naar binnen, om zijn vrouw van het schouwspel te laten meegenieten (tevoren had hij steeds besloten dat de vuiligheid haar niet verteld moest worden), en hij treft haar aan terwijl ze zich opricht. ‘Ze zag er heet, maar toch ontspannen uit, alsof ze in | |
[pagina 61]
| |
een heftige scène grondig met een en ander had afgerekend.’ Ze loopt naar het raam, en zegt - einde verhaal-: ‘Hebben we ijs in huis? Neem een paar grote, het karretje komt er net aan. Zei je niet dat Ludger zou komen vanmiddag? Neem er maar drie van een kwartje.’ Vanzelfsprekend is het heel goed mogelijk dat de ijscoman uit de aanhef van het verhaal, bij wie Egbert drie ijsjes van een kwartje kocht, voor de tweede keer langs komt. Maar er gaat minstens de suggestie van uit dat de tijd heeft stilgestaan, dat de hemellichamen hun eeuwige loop beëindigd hebben (hadden) en dat Egbert in een ondeelbaar ogenblik, in een zinsbegoocheling, een visioen, een goddelijke ingeving of gewoon een zonnesteek, het teloorgaan der wereld meegemaakt heeft. Hij alleen: voordat het paardje aan komt draven, zijn alle bewijzen dat zijn belevenissen werkelijkheid waren, vernietigd. De verkoolde vrouw is uiteengeblazen door de wind, de wormen zijn opgedroogd, Ludger is met zijn schilderijen vertrokken, de insektenhagel is verdwenen met een windhoos - alleen ligt misschien de eend nog in de goot, maar op hoeveel manieren kan zo'n beest daar niet verzeild zijn geraakt? Eigenlijk is het ook niet het paardje dat het einde der aarde voorkomt. ‘Een paardje, fluisterde ik, een pààrdje. Het woord joeg het ongedierte weg, de dreiging, de chaos; de zon deinsde terug.’ Het (magische) woord is machtig, maar deze almacht is nog nooit vertoond. Hoe kan de eenvoudige van geest, die Egbert is (alle rampzalige gebeurtenisen heeft hij ondergaan zonder er iets tegen te ondernemen), hoe kan hij plotseling in staat zijn de jongste dag van de kalender te strepen? Egbert heeft veel van Ludger weg, al is hij in zekere zin superieur doordat hij hem in zijn retoriek en kunstluizenaarschap doorziet. Allebei zijn ze, althans die middag, profetisch begaafd: Ludger in zijn APOKALYPTISCH, Egbert in zijn voorspelling van de ‘verrassing’, en in zijn opmerking, wanneer hem de dode eend in de hand geduwd wordt: ‘Omdat het dier overigens gaaf leek, had ik de neiging, de ingewanden weer in de buik te stoppen. Misschien gingen dan de ogen weer open.’ Ludger is een kunstenaar van de ‘gegoede middenstand’; Egbert bewoont ‘een mooie vrijstaande middenstandswoning’. Ludger is in zomertenue, ‘net als ik’, zegt Egbert. Hij denkt: ‘de zon was groter geworden, leek het; de zon zette uit, naderde de aarde’ - en vlak daaroverheen zegt Ludger: ‘Egbert, de zon komt dichterbij.’ Er bestaat een onduidelijke relatie tussen de twee vrienden, een relatie die alles te maken heeft met de kosmische plagen om hen heen, en die als het ware bekrachtigd wordt, nadat Egbert ‘tegelijk met Ludger’ overeind gekomen is na het handstandje dat hen uit de droom moet helpen. ‘Een gladde rose pier van Ludger die razend stond te slaan plakte tegen mijn mond.’ Een magisch gebaar: de worm, symptoom en symbool-in-miniatuur van de gevederde slang draagt Q. 's nachts op Egbert over, raakt zijn mond - die later het verlossende woord zou spreken. De nieuwe machthebber, ‘hij die de geheimen van alle toverij kent’, kan, zodra Ludger/Q. geweken is, het heft in handen nemen. Q. heeft de mens geschapen, Egbert houdt zijn soort in stand. Op de eschatologie van de schilder volgt (De WispelaereGa naar voetnoot9 heeft daar al op gewezen) de bezwering door de schrijver, de erfgenaam van alle ambachtelijke vaardigheden, die Q. bij zijn vertrek uit Tullan naliet. Bij toxiuh ilpilia heerste de vrees voor een definitieve herhaling van de oorspronkelijke Venus-tragedie, maar er gebeurde telkens niets. In Het mexicaanse paardje herhaalt zich de | |
[pagina 62]
| |
grote vernietiging, maar in laatste instantie niet fataal: ‘Is het nog zo warm? vroeg ze. Het wordt wel minder nu, zei ik.’ Het firmament heeft stilgestaan, het woord heeft het weer op gang gebracht. Maar vooraf moest Ludger sterven, en de komst van het paardje mede het voortduren van de kosmos bewerkstelligen. De schilder heeft zijn arbeid weliswaar met hartebloed verricht, maar zoals zijn APOKALYPTISCH realiteit geworden is, zo moet er ook echt bloed vloeien: er is chalchiuatl, ‘het kostbare water’: bloed, voor nodig om de kringloop aan de hemel in stand te houden. Ook de goden offerden zich in de voortijd immers voor de zonnebaan op? Alle mensenoffers waren brandstof voor de motor van het universum: in de gedachtengang der Azteken hùn ontduiking van de altijd dreigende ineenstorting van het uitspansel. En het paardje moest voorbijkomen: op toxiuh ilpilia was het voortbestaan der schepping verzekerd wanneer aan de oostelijke hemel, gezien vanuit Tenochtitlan, de Plejaden hun zenith bereikten, dan niet stilhielden, maar verder bewogen. En welk sterrenbeeld staat er dan precies in het noorden, mictlampa, waarheen de doden vertrokken? Juist, het Kleine Paard. En voorbij welke sterrengroep staat dat paardje? Inderdaad, de Zwaan. ‘Het paardje, af en toe omkijkend of de weg wel veilig was...’ (Curs. van mij, K.) De sterren wentelen voort: ‘de krachten der hemelen waren geschokt, maar ze zouden zich herstellen.’ Dat Kleine Paard is ook nog het sterrenbeeld van februari, de maand waarin toxiuh ilpilia viel... ‘Natuurlijk droomde Ella van een wereld waar de angst verbannen was’, zegt EgbertGa naar voetnoot* de eerste keer wanneer hij zijn huis binnenloopt en Ella ziet liggen, met haar hoofd op het mexicaanse paardje, en bij de tweede: ‘zo te zien sliep ze alle vermoeidheid, chronische angst en onrust van zich af.’ De derde maal heet het: ‘Ze was zichzelf en de wereld volmaakt vergeten. Ze had het leven opgeschort.’ Het hele drama voltrekt zich buiten haar om, maar zij heeft er, door de aanwezigheid van haar afwezigheid, zou WalrechtGa naar voetnoot10 zeggen, alles mee te maken. En achteraf blijkt zij het integraal mee-gedroomd te hebben: ‘Natuurlijk heb ik weer van alles beleefd, eind van de wereld, vieze beesten en zo, je weet wel. En Ludger had er ook iets mee te maken.’ Dat was Egbert al opgevallen: ‘ze zag er... uit, alsof ze in een heftige scène grondig met een en ander had afgerekend.’ Als het literaire werk a dream within a dream is, en het leven een droom tussen twee nachten, waarin wij, naar het woord van Walter Pater, ‘doden met verlof’ zijn, dan is Het mexicaanse paardje in twee opzichten zo'n droom: als literair werk, en als droom van Ella. Toevallig, dat het uur der geboorte bij de Azteken het doodsuur heette, en het sterven ontwaken uit een droom was? Ella, het hoofd op het paardje, is letterlijk met haar gedachten bij de dood, met haar droom bij het ontwaken - terwijl omgekeerd Ludger en Egbert niet weten of ze waken dan wel dromen... Ella heeft het leven opgeschort, maar rekent aan gene zijde af met hetzelfde wat Egbert bezweert, ‘eind van de wereld, vieze beesten, je weet wel...’ Vandaar dat Egbert ergens zegt: ‘een kussen met een mexicaans paardje had ik niet nodig.’ Ella wel: zij ligt te slapen tijdens toxiuh ilpilia, het feest waarop iedereen, van jong tot oud, wakker bleef en moest blijven om het lot van de wereld te leren kennen. Wie in slaap viel, veranderde in een muis. Na het verzuim van de huisvrouw, die haar middenstandswoning niet feestelijk opgeknapt heeft, ook nog de overtreding van de wet der waakzaamheid. Bezwijkend voor de verzoeking, roept zij de | |
[pagina 63]
| |
wraak des hemels over zich af. | |
VIn de parallellie van mexicaanse godsdienst en verhaal is geen onomwonden zingeving aanwijsbaar. Wolkers liet in Horrible tangoGa naar voetnoot11 de egyptische mythe de ontwikkeling van zijn ik-figuur structureren, waardoor de tweevoudigheid van de roman een duidelijke functie kreeg. In Van Beeks verhaal zie ik zo'n functie niet. Dat kan natuurlijk aan mij liggen - stel dat elders in de Azteken-religie, of ergens in de novelle, waar ik niet gekeken heb, de sleutel ligt. Geen van beide mogelijkheden, vooral de eerste niet, is uitgesloten. Het kan ook een tekortkoming van het verhaal zijn, en, niet om mijn handen in onschuld te wassen, ik geloof dat daar wel iets aan schort. Zelfs zonder het vinden of accepteren van een tweede, mexicaans-mythologische bodem, moet de lezer struikelen over een paar obstakels, die in het natuurgeweld om Egberts huis nauwelijks opvallen, maar niettemin de meeste problemen veroorzaken. Van Ella wordt gezegd dat zij ‘grondig met een en ander had afgerekend’, althans zo leek het, en dat zij o.m. alle chronische angst van zich af sliep. Dat zinspeelt op voorafgaande spanningen, op dingen die buiten medeweten van de lezer gebeurd zijn, zich wel tussen Egbert en Ella afgespeeld zullen hebben - en ik wil er een groot vraagteken bij plaatsen, of dit een geoorloofde handelwijze is voor een schrijver, gevederde slang en kenner van toverij (of moet ik zeggen: goocheltrucs?) of niet. | |
VIGeloof ik nu werkelijk dat Geert van Beek dit allemaal opzettelijk in zijn verhaal ondergebracht heeft? Onbekend met de centraal-amerikaanse mythen hoeft hij volstrekt niet te zijn. Mulisch, Kouwenaar, Ten Berge en Robert de Roos hebben ook uit die bron geput (Quahquahtinchan in den vreemde is het pasklare voorbeeld van een ragnarok om een mexicaanse leest), dus waarom Van Beek niet? En laat hij zich, gezien het ontbreken van expliciete verwijzingen, van geen kwaad bewust zijn, wie zegt dat niet deze of gene ‘overwolkse Inspiratie’ (term van Du Perron), schriftgod Quetzalcoatl om eens iemand te noemen, zijn pen heeft bestuurd? Ik geloof er niet zo erg in, maar het kan best toeval zijn dat Van Beeks evocatie van het einde onzer dagen zo frappant gelijkt op eeuwenoude verhalen over gebeurtenissen die ogenschijnlijk dat einde inluidden. Ik geloof er nog minder in, maar voor hetzelfde geld stond hem iets heel anders voor ogen: de HH. Ludgerus en Egbertus behoorden allebei tot die karolingische missionarissen die onze voorouders kwamen kerstenen, ten gevolge waarvan wij nu met het kabinet-De Jong opgescheept zitten. Wie weet, waarschuwde Van Beek tegen de confessionele partijen. Dat kabinet was er nog niet eens toen Het mexicaanse paardje in Merlyn stond, pruttelt Epimetheus, en verder lijkt het ook nergens naar wat je daar zegt. Maar Ludgerus' attribuut is een koppel ganzen, en wanneer hij Egbert de eend offreert, vraagt Ludger: ‘Houd jij van ganzenlever?’ Redeneer dat eventjes weg, ja? Die Q. was geen bisschop, zoals Ludgerus, maar daar staat tegenover dat hij wel een mijter en een kromstaf placht te dragen - ook dat nog. Ik ben dol op polyinterpretabele teksten, maar wat dit verhaal betreft, ben ik er heilig (hoe anders?) van overtuigd dat Geert van Beek willens nillens de verkondiger van Quetzalcoatl geworden is, zijn Johannes de doper, de boeteprofeet die de vinger vermanend schudt voor het aangezicht van wie achteloos aan toxiuh ilipilia voorbijgaat. Trouwens, maakt het enig verschil hoe Van | |
[pagina 64]
| |
Beek aan zijn apokalyptische voorstellingen gekomen is? Het mag iedere lezer koud laten, wat in de hitte van de ondergang wel zo prettig is: hij ziet wat hij ziet; verzet van de schrijver mag niet baten, en ieder woord kan tegen hem gebruikt worden. Nu ik het toch over Van Beek in persoon heb (tenslotte levert Egbert in anagram Geert B op): dat dit Raam-nummer ter gelegenheid van zijn 50ste, en niet van zijn 52ste verjaardag verschijnt, dus in zijn particulier 12 vuursteen, is natuurlijk een falikante vergissing, ofschoon verklaarbaar doordat Abraham zien ons equivalent is voor het vastmaken der jaren. Dat Van Beeks 52ste verjaardag in 12 vuursteen valt (1972), kan dat niet uitvlakken. Evenmin dat in 1972 jaargang 12 vuursteen van Roeping/Raam zal verschijnen. Niettemin is het een plezierige gedachte, voor het vastmaken van deze verkeerde jaren een handvol spijkers aangedragen te hebben - en als ik er ook nog een paar op de kop geslagen heb, zal dat in 1974 wellicht zijn nut bewijzen. |
|