Raam. Jaargang 1970
(1970)– [tijdschrift] Raam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
Een ontevreden lachAndreas Burnier: Het jongensuur, Amsterdam 1969. Em. Querido's Uitg. N.V.Zes stukken proza, die te weinig met elkaar samenhangen om een roman, en teveel om een novellenbundel te heten, vormen Burniers nieuwste werkstukGa naar voetnoot1). Nu kan een hap vlees noch vis ook best smaken, maar je wilt toch wel graag weten wat je voorgeschoteld krijgt. Het jongensuur is een geleed verhaal van het conventionele type: met een vertelster (Simone-ik), een vertelde tijd (1940-1945) en een (niet gespecificeerde) verteltijd. Simone vertelt zes episoden uit haar levensgeschiedenis, in omgekeerd chronologische volgorde. De zes stukken bestaan ieder uit een reeks fragmenten, tijdopnamen van Simones leven tussen haar negende en haar veertiende of vijftiende jaar. Binnen de ‘hoofdstukken’ (de titels bestaan uit een plaatsnaam en een jaartal) zijn de fragmenten dan eens vast, dan een losser of los verbonden, maar tussen de episoden bestaan weinig dwingende relaties: er is bijvoorbeeld geen ‘psychologische ontwikkeling’ in Simone te bespeuren - ze wordt hoogstens steeds wat neuswijzer -, hoewel de (pre-)puberteit nogal wat veranderingen pleegt mee te brengen. Wijzigingen in het ‘onderwerp’ doen zich al evenmin voor: Simone zwerft aldoor van het ene onderduikadres naar het andere, en wordt voortdurend gekweld door onvrede met haar vrouw-zijn, zodat zij naar een transformatie tot jongen verlangt. Dat transseksualisme, bekend uit Burniers andere werk, domineert het boek. Wie Een tevreden lach en De verschrikkingen van het noorden kent zal in het gunstigste geval een schok der herkenning, en in het ongunstigste een schok van ergernis oplopen - speciaal als hij een beetje thuis is in de psychologische literatuur over Simones eigenaardigheden. Ik zit dichter bij de laatste dan bij de eerste groep lezers: je kunt je soms niet aan de indruk onttrekken dat Burnier een of ander handboek heeft uitgewerkt. Of dat nu waar is of niet (ik denk van niet) doet weinig ter zake wanneer je Het jongensuur op zijn eigen merites wilt beoordelen, maar voor het oeuvre en de lezerskring van de schrijfster is het boek wat overtollig. Behalve aan trouwe lezers en psychologen is Het jongensuur ook aan liefhebbers van boeken over de oorlog niet besteed. Bezetting en vervolging | |
[pagina 52]
| |
zijn nauwelijks meer dan de achtergrond van Simones privé-leven, dat door haar eigen, noem het: kleine probleem beheerst wordt. Wanneer de oorlog, van buiten af, in haar bestaan ingrijpt, reageert zij of niet, of met begrijpelijk protest tegen deze ordeverstoring. Bijzaak blijft het, en het zou onrechtvaardig zijn, Het jongensuur als oorlogsverhaal te evalueren; een vergelijking met Het bittere kruid of De geverfde vogel kan het ondanks enkele inhoudelijke overeenkomsten niet doorstaan. Al met al weet ik nog steeds niet, hoe dit boek te catalogiseren. De bloemlezing uit Simones autobiografie is zo samengesteld dat vrijwel uitsluitend personen en gebeurtenissen die met haar ‘vermanning’ te maken hebben, ter sprake komen. Het eenzijdige beeld dat de lezers van het meisje en haar wederwaardigheden krijgen (soms lijkt er wel een samenzwering aan de gang om haar onophoudelijk in de richting van de manwording te stimuleren), berust op haar monomanie: voor zover het boek niet over het verschil tussen man en vrouw gaat, handelt het over kwesties van cultuur en intellect; en voor een groot deel komen al die problemen op hetzelfde neer. Simone is een intelligent meisje, zij is ook zo zelfstandig dat zij haar eigen toekomst wil bepalen, en zij wil zich kunnen ontplooien. In een mannenmaatschappij is dat onmogelijk zonder herhaaldelijk met de mannen, met de regels van wat een meisje wel of niet doet, en met mede-vrouwen in botsing te komen. Haar transseksualisme is meer het gevolg van de ondergeschikte positie van de vrouw dan een freudiaans-seksueel probleem, al komt dat erbij. De selectie van stimulerende momenten zou de indruk van fatalisme maken als je het boek van achter naar voren las. In het gegeven sujet treedt er eerder een zekere eentonigheid op - ongetwijfeld bedoeld, maar geen bijdrage tot het leesplezier. Simones (of Burniers) bewuste schrijfwijze komt ook tot uiting in de met symboliek geladen passages: bij de eerste ingreep van de oorlog in Simones leven, als zij met enkele andere joodse kinderen een arische school moet verlaten, zingt een klas juist als zij weggaan Marlb'rou se va t'en guerre, met het (te) toepasselijke refrein Ne sait quand reviendra! De symptomen van Simones drang naar het man-schap (het nabootsen van een mannelijk kruis met een prop zakdoeken bijvoorbeeld) zijn (maar dat kan aan mij liggen) afgezaagd - wat ook geldt voor de aard van de stimulerende gebeurtenissen: het ‘verraad’ door een vriendinnetje, de dood van de amerikaanse spion(?) Mick, wat Simone van haar eerste seksuele belevenis afhoudt, etc. Wellicht zijn deze semi-clichés karakteristiek voor een meisje als Simone, en dus onvermijdelijk, maar leuker wordt het boek er niet door. Stel dat dit gebrek aan originaliteit opzet is, imitatie van de realiteit wat ik mij kan indenken, dan strijdt daarmee de intellectuele, haast cerebrale impressie die Simone vanaf haar negende jaar op de lezers maakt. En nemen we aan dat zij inderdaad een wonderkind, nee, een mirakelkind geweest is (en | |
[pagina 53]
| |
dat zij niet zo voorlijk voor de dag komt door een al of niet moedwillige vervalsing in de vertelsituatie van de volwassen Simone), dan klopt dat weer niet met haar kindertaal en haar kindergedachten die soms ineens aan het licht komen: ‘Naast oom Wiebe in het donker in de lits-jumeaux hoor ik hoe hij na een poosje begint te bewegen. Ik begrijp wat hij doet. In Theo's kast vond ik een keer een boekje en daar stond het in, dat grote jongens bij zichzelf vaak masturbantie doen, en dat je daar niet ziek van wordt en dat het niet zo erg is. Het is voor mij een vredige gedachte dat oom Wiebe zijn masturbantie doet waar ik bij ben, alsof hij mij al heel goed kent en mij vertrouwt als een vriendje.’ Is dat het intellectuele peil van een meisje dat Goethe, Schiller, Nietzsche, Stefan George, Rudolf Steiner en Zola heeft gelezen? Daarbij past veel beter het zinnetje dat, heel ‘volwassen’ geformuleerd, op het citaat volgt: ‘Terwijl hij een diepe zucht slaakt, geef ik mij over aan de slaap.’ (Pag. 68) Deze ‘kinderlijkheid’ en het gebruik van het praesens historicum in sommige delen, om de wereld van de jonge Simone beter op te roepen, doen aan als concessies aan het psychologisch realisme, en zijn in strijd met de overheersing van de vertelsituatie. Het teruggaan in de tijd is het procédé van de vertelster die zoekt naar de wortels van haar ontwikkeling: niet het verleden zelf, maar het probleem op het moment van vertellen preoccupeert haar. Vandaar de eenzijdige selectie, de eentonigheid, de voorstelling-achteraf van Simone als vroeg rijp (zo je wilt: vroeg rot), ‘moeilijk’ kind, vandaar de inmenging van de auteur (‘het is meermalen bewezen dat kinderen niet lezen wat er staat. Het boek dat ze toevallig in handen hebben maakt eigen voorstellingen en gevoelens los’. Een wat pedante, bepaald storende verklaring van Simones ‘kinderlijke’, in feite allerminst kinderlijke opvattingen over De mijn van Zola. Blijkbaar kent Burnier wel degelijk psychologische studies.) Een ander gevolg van de dictatuur van de vertelsituatie is de onverholen satire waarmee Simone in 1943 de strenge protestanten en katholieken van ‘Veendorp’ beschrijft. Daar staat de mooiste zin van Het jongensuur: ‘de Here Here was erg voor slaan, althans van mensen die niets terug konden doen’. Om zulke dingen kun je met een ontevreden lach over dit boek oordelen. In ettelijke opzichten overvleugelt de motivering van de vertelster Simone, onuitgesproken, de belevenissen van het vertelde meisje Simone. De lezer wordt niet binnengevoerd in een andere tijd en ruimte, een andere werkelijkheid dan de eigen; er is amper een gelezen situatie. De lezer blijft zich doordat de vertelster niet opgaat in haar verhaal, steeds van zijn lezerschap bewust: hij weet dat hij niet de jonge, maar de oude(re) Simone beluistert. Haar retrospectie is alleen bekentenis, geen bekentenisroman. Haar verhaal hinkt op twee gedachten, en het is de lezer die zijn enkel verzwikt. J. Kruithof |
|